Geschiedenis van herberg De Zwaan aan de Sluis

Geschiedenis Hotel De Zwaan aan de Sluis van Dussen Munsterkerk

Voorgeschiedenis

Toen in 1461 de Kornsedijk werd opgeworpen om bescherming te bieden tegen het buitenwater, werden voor de reeds bestaande uitwateringsgantels sluizen in de dijk aangelegd. In Dussen gebeurde dat aan de Korn met de Kornsche Sluis 'waardoor die van Muilkerk hun water loosden' en voor het riviertje De Dusse was er begin zestiende eeuw de Nieuwe Sluis ter hoogte van de Oudestraat. Voor de Dussensche Gantel die langs de Molenkade stroomde werd de Munsterkerksche Sluis gerealiseerd. Hoewel er ter hoogte van de Kalversteeg ook een uitwateringsgantel aanwezig was [Bron: Nijet dan water ende wolcken], werd hier afgezien van de aanleg van een sluis. Met name rond de Munsterkerksche Sluis, in de volksmond weldra verkort tot De Sluis, ontstond buitendijks een aanlegplaats voor schippers wat zich in de loop der tijden ontwikkelde tot een haventje. Vermoedelijk zijn het vooral schippers geweest die rond het haventje van Dussen aan De Sluis een nieuwe bewoningskern stichtten. De bewoning breidde zich gestaag verder uit en ontwikkelde zich in de negentiende eeuw tot het nieuwe centrum van Dussen Munsterkerk, dat oorspronkelijk meer oostelijk gelegen was in het gebied wat nu de Zuid-Hollandse polder heet.

Aan de Sluis in Dussen stond behalve boerderijen, woningen en de rooms-katholieke pastorie - die gehuurd werd van de kasteelheer - met schuurkerk (sinds 1760) met daar tegenover de dokterswoning van geneesheer J.F. Verlinden die vanaf 1852 tot 1870 in Dussen zijn praktijk uitoefende. Daarnaast waren er natuurlijk ook een aantal uitspanningen aanwezig. Van de eerste kadastrale opmetingen weten we dat er ten oosten naast de kerk (in het Rommegat of Kerkstraat) de tapperij van Simon Teunisse Lensvelt gevestigd was. Voor de aanzienlijke uitbreiding van de reeds bestaande schuurkerk in 1826 werd echter door het kerkbestuur in de persooon van Gerrit van Daal en Richardus Josephus Stael in mei 1825 de ten oosten naastgelegen percelen met herberg van Simon Teuniszoon Lensvelt voor ƒ 1500,- aangekocht. [Bron: Salha, notarieel archief Dussen, Toegang 0130, D. Middelkoop jr., 1825, archiefnr. 1108, aktenr. 80]. Ten westen van de kerk op de hoek met de Loswal stond destijds het logement met raad- of rechtkamer van Reijnier van der Pluijm en Anna Boor. Wanneer precies de recht- of raadkamer in de herberg geïntroduceerd is, is niet bekend; voordien werd er door schout en schepenen van Dussen vergaderd in de kerk in Dussen Binnen. Tegenover het logement van Van der Pluijm - op de plaats van het nog latere commieshuis - exploiteerde Cornelis Janse van Dijk en later Willem Heessels het koffiehuis De Gouden Leeuw. Wat verderop in de Dorpsstraat had Jordanus van Beurden in 1853 het pand van Arnoldus Stael en Johanna Toethuijs overgenomen om daarin Hotel van Beurden met botermijn uit te baten.

De eerste herberg in de 18de eeuw

De oorsprong van herberg De Zwaan is nog niet vastgesteld kunnen worden. Wel bekend is dat een zekere Adriana van Brantwijck in 1679 een rekening indiende bij de penningmeester van de bedijkingswerkzaamheden van de Zuid-Hollandsche polder, welk werk dat jaar volop in bedrijf was. Penningmeester Dirk Spruijt noteerde in zijn boekhouding: Betaelt aen Adriana van Brantwijck, de somme van achtien ponden, vijftien schellingen over tgene d'Ed: heeren gecommitt: ende andere t haeren huijse hebben verteert, daerom volgens declar: ordonnantie ende quitantie de vrs: xviii L xv Sch. Deze Adriana van Brantwijck (1649-1684) was de oudste dochter van Cornelis Claeszoon van Brantwijck die naast tal van andere publieke functies, ook buiten Dussen, tevens secretaris en rentmeester van Muilkerk was. Adriana trouwde tussen haar 21ste en 30ste levensjaar maar liefst drie keer; steeds vanwege overlijden van haar echtgenoot. Achtereenvolgens met: Jacob van Benschop, Willem Adriaens Stael en Johannes Corneliszoon van Tilburgh. Jacob van Benschop was rentmeester van de Heer van Muilkerk (1669). Toen Jacob overleed hertrouwde zij in 1675 met Willem Adriaens Stael (?-1679). Daarmee huwde zij niet alleen met de toenmalige schout en secretaris van Muilkerk maar ontstond tevens een familierelatie met dit toonaangevende bestuurdersgeslacht in Dussen. Willems vader was namelijk schepen van Muilkerk geweest en zijn oom en ook zijn grootvader schout van Munsterkerk. Waarschijnlijk was Willem de tevens eigenaar van de herberg aan de Sluis die toen al als rechtkamer dienst gedaan zal hebben.

Toen Adriana overleed hertrouwde haar laatste echtgenoot in 1686 met Anna Adriaens Stael (ca.1620-?), weduwe van Hendrik Jacobsz Kievits de burgemeester van Broek en een zuster van Willem Adriaens Stael. Vermoedelijk heeft Anna Stael de herberg voortgezet en werd deze na haar overlijden overgenomen door haar nichtje Antonette Stael (1677-1747). Eind zeventiende eeuw werd de herberg in ieder geval uitgebaat door deze Antonetta Stael (1677-1747), in andere bronnen ook wel Anthonia Rijcken Stael genoemd, dochter van Rijkert Stael en een zus van de rentmeester van het kasteel Peeter Stael. Antonetta dreef de herberg samen met haar echtgenote met wie ze in 1697 getrouwd was Willem Jansen van Dongen (circa 1667-?) uit Waspik. Willem is vóór 1722 overleden want in mei van dat jaar hertrouwde Antonetta met Jacob Kivits, die vóór 1727 is overleden

In het eerste kwart van de achttiende eeuw was er al een rechtkamer in de herberg aan de Sluis in gebruik. Dat maken we tenminste op uit een verklaring in 1706 afgelegd door de collecteur der verponding van beide Dussen, Adriaan Pistorius, voor de gemeenschappelijke vergadering van schout en gerechten van Muilkerk en Munsterkerk in het Rechthuis van Munsterkerk (Bron: ORA Munsterkerk, Toegangnr. 0115, archiefnr. 0692) en uit een akte van Interrogatie [lijst met vragen] in het zelfde Oud Rechterlijk Archief van Munsterkerk nr. 0616 uit 1727 'Van Leendert de Bot, Cornelis Leegganger, Arien Peterse Straf?, Antonetta Staal, weduwe van Jacob Kivits en Reijkerse van Dongen, inzake het wangedrag van chirurgijn Dabelen en Jan Donkersloot in de rechtkamer.'
Na overlijden (1747) van Antonetta ging de zaak over op hun zoon Richardus van Dongen (1707-?). Twee van zusters trouwden met twee broers Van der Pluijm: Johanna van Dongen met Petrus van der Pluijm, alias 'Peeter Ariense den Ouden', zalmvisser, en Helena van Dongen met Cornelius van der Pluijm een jongere broer van Petrus. Overigens telde het gezin Van Dongen-Stael in totaal maar liefst 9 kinderen, maar waarschijnlijk zijn er een aantal daarvan reeds op jonge leeftijd overleden, wat niet ongebruikelijk was omdat de kindersterfte in die tijd zeer hoog was. Richardus of Reijkerse vond in 1748 zijn bruid in de persoon van Petronella Schuts (1720-1769); de geslachtsnaam klinkt niet echt Dussens en omdat er ook geen huwelijksaantekening in Dussen is teruggevonden kwam zij waarschijnlijk van elders, mogelijk uit Oost-Brabant. Uit het huwelijk werden drie meisjes geboren: Antonia, Anna en Wilhelmina van Dongen

De eerder aangehaalde bron het ORA van Munsterkerk maakt ook gewag van onenigheid in de herberg in het jaar 1757 middels een akte van Attestatie [getuigenverklaring in de vorm van een vragenlijst] nr. 0734 'Van Richardus van Dongen en Pieternella Schut, echtelieden, alsmede Eijmert Rombout, Cornelis Lagrouw jr. en Dirk Leeggangers op verzoek van Cornelis van Brandwijk, schout, inzake drinkgelag, messentrekkerij en doodsbedreigingen door Mighiel van Dijk en Peeter Verschuire.'

Na het overlijden van Richardus hertrouwde (omstreeks 1768) Petronella met Heijmen Toethuijs (1724-1781). Een neefje van Heijmen, tevens naar hem vernoemd, was tot 1854 eigenaar van café de Posthoorn in Dussen. Het was helaas een kortstondige en kinderloze verbintenis want een jaar later overleed Petronella. Ze werd in 1769 in de kerk van Dussen Muijlkerk begraven. De kerkklok van het historische kerkje in Dussen Binnen werd maar liefst 8 uren voor haar geluid. Uit het aantal uren dat er geluid werd bij de begrafenis van zowel Heijmen als van zijn vrouw Petronella, gevoegd bij het feit dat zijn echtgenote in het kerkgebouw zelf een laatste rustplaats vond, mogen we concluderen dat beiden aanzien genoten in Dussen.

Mogelijk is het logement met recht- of raadkamer na het overlijden Petronella nog enige tijd door Heijmen voortgezet maar al vóór zijn overlijden overgenomen door zijn broer Leendert Toethuijs (1729-1780) en zijn echtgenote Johanna Staal (1737-1804), een dochter van Jacobus Franciscus Stael en Petronella van Honsewijk. Omdat Leendert al snel kwam te overlijden werd het etablissement voorgezet door zijn weduwe. Op 6 mei 1785, Tweede Pinksterdag, werd namelijk in de herberg van de weduwe Toethuijs i.c. Johanna Staal, een klant Barend van Biesen door een viertal Van der Pluijm flink toegetakeld, zodanig zelfs dat hij voor zijn verwondingen - hij had onder meer problemen met zijn gezichtsvermogen - een drietal dagen in het logement verpleegd moest worden. De mogelijkheid bestaat echter ook dat het een andere herberg betreft omdat de familie Toethuijs destijds flink aktief was in het herbergwezen in Dussen.

Hoe dan ook, het logement met recht- of raadkamer aan De Sluis kwam op een gegeven moment weer in handen van Petronella Schuts' oudste dochter uit haar eerste huwelijk Antonia van Dongen (1749-1819). Antonia was in mei 1768 met Richardus van Herp getrouwd. Toen Richardus of Rijkert, zoals hij ook wel werd genoemd, overleed, hertrouwde zij in augustus 1774 met Dirk Baas, zoon van Jan Jansse Baas en Jenneke van Dijk. Maar ook dit huwelijk was geen lang leven beschoren door het vroegtijdig overlijden van Dirk. Enkele jaren later dacht Antonia een nieuwe partner gevonden te hebben want op 13-04-1779 ging zij in ondertrouw met Arnoldus van Mierlo junior, zoon van Arnoldus van Mierlo en Jenneke de Hart. Doch er kwam blijkbaar een kink in de kabel want Antonia trok haar huwelijksbelofte in. Waarom is niet bekend, wel dat zij Arnoldus van Mierlo junior een financiële compensatie gaf van maar liefst 80 gulden. Antonia bleef geenzins bij de pakken neerzitten want ruim één jaar later, op 14-07-1780, trouwde zij alsnog. Voor de derde keer welteverstaan, nu met Joannes Reijnerusse van der Pluijm (1732-1809). Joannes Reijnerusse was een broer van de ongehuwde Jacobus van der Pluijm die met de eerste democratische volksraadpleging bij het begin van de Franse Tijd in 1795 door de ingezetenen van 18 jaar en ouder van Munsterkerk tot schout van Munsterkerk - van 1795 tot 1797 - werd verkozen. Het feit dat de herberg van Antonia van Dongen en Joannes Reijnereusse van der Pluijm nog steeds als rechtkamer dienst deed, zal behalve door de centrale ligging van de herberg - tegenover de R.K.-kerk aan de Sluis - mede te danken zijn geweest aan de familieband tussen herbergier Joannes Reijnerusse en diens broer schout Jacobus van der Pluijm. Bovendien was Joannes Reijnerusse zelf ook schepen van Dussen van april 1798 tot december 1803.[Bron overlijden: Reg. lijken Dussen 1805-1810].

Uit krantenberichten weten we dat ook de dijkgraaf en heemraden van de Zuid-Hollandschen Polder in 1790 en in 1819 voor publieke vergaderingen enkele keren gebruik maakten van het 'regthuijs' van Dussen Munsterkerk.

Dykgraafen en Heemraden van den Zuid-Hollandschen Polder onder DUSSEN MUNSTERKERK zullen op Donderdag den 18 November 1790, des 's-morgens ten tien uren, in het Rechthuis aldaar publyk Besteeden, het Maken en Stellen van een Agtkante WIND-WATER-MOLEN, met de Leverantie der MATERIALEN, kunnende het Bestek l4 dagen tevoren werden gezien, in het voornoemde Rechthuis en by den Fabryk P.Pickée P.Z., te Dordrecht, ea onderrigting werden bekomen by de Bode Otto Walraven aan den Nieuwendyk onder Emmichoven.

Bij aanbestedingen van werkzaamheden aan de Straatweg omstreeks 1816, aangekondigd in de Nederlandsche Staatscourant maar ook in andere landelijke dagbladen, werd het bestek van de werkzaamheden voor gegadigden aannemers onder meer ter inzage gelegd in het 'Regthuis in Dussen'.

In 1819 overleed Antonia en voor de afwikkeling van de erfenis werd in 1819 door Dionisius Middelkoop, openbaar notaris te Dussen, met Cornelis Janszoon Rombout en Peeter Hagoort, bouwlieden, beide wonende te Dussen, als getuigen, overgegaan tot 'het getrouwelijk inventariseeren en nauwkeurig beschrijven van alle de onroerende en roerende goederen, titels, papieren en opgaven, behorende tot de nalatenschap van Antonia van Dongen'.

Een erfdeel was toebedeeld aan haar enige nog in leven zijnde zoon uit haar eerste huwelijk: Richard van Herp maar ook aan de kinderen van Sijmen Gerritse Lensvelt uit zijn huwelijk met zijn inmiddels overleden vrouw Antonia van der Pluijm. Dit waren namelijk de kleinkinderen van Gerrit Teunisse Lensvelt gehuwd met Anna van Dongen; de laatste was een zus van de erflaatster. Deze kleinkinderen van Anna van Dongen werden bedeeld met een legaat uit de erfenis. Dat bleek echter betrekkelijk want het deel van de erfenis dat verdeeld werd gaf een negatief saldo weer van ruim twee duizend gulden. De taxatie geeft echter wel inzicht in de indeling en inrichting van het pand.

De indeling van het pand was destijds als volgt: De benedenvedieping had aan de voorzijde een Voorhuis, Kantoorke, Keuken en Kelderkamer. Aan de achterzijde van het pand was de Kelder, de Geut ('n soort bijkeuken) en het Achterhuis. Op de bovenverdieping was een Bovenkamer met uitzigt op de dijk, een Koornzolder en Achterzolder. Voorts was er nog een wagenschuurke en schuur.
Het Voorhuis werd waarschijnlijk als rechtkamer gebruikt omdat het gemeubileerd was met vier tafels. In het naastgelegen Kantoorke stonden onder meer een lessenaar en 'n laaijtafel maar er werd tevens het zilveren bestek bewaard en het diende als opslag voor het linnen. In de Keuken het eet- en drinkgerei en verdere toebehoren voor de gasten. De Kelderkamer - met uitzigt op de dijk en vermoedelijk ook de ingang - was ingericht als gelagkamer met vijf tafels, twintig stoelen en vier banken. Daar stonden ook het biljart, hing het dambord in een rekje aan de muur en waren speelkaarten voorhanden. In de Kelder lag het bier, de jenever, de wijn, maar ook kaarsen en (lamp)olie. Op de Geut werd gekookt en gewassen. Het Achterhuis deed dienst als karnhuis en was opslag voor allerhande gereedschap en brandhout. De Bovenkamer werd gebruikt voor logies, er stonden drie tweepersoonsbedden en één eenpersoonsbed. Op de beide zolders diverse landbouwproducten maar bijvoorbeeld ook een spinnewiel.
In de schuren: een chaise, wagen, twee aardkarren, diverse landbouwwerktuigen en hooi en gras. De levende have bestond uit: zes paarden, negentien koeien, twee varkens en een stel kippen.

De herberg werd vanaf 1819 voortgezet door haar enige zoon uit haar derde huwelijk Reijnier van der Pluijm (1783-1829) die gehuwd was met Anna Maria Boor (1797-1867) een dochter van Willem Boor van de even verderop in de Dorpsstraat gelegen Oliemolen.
De herberg was ook plaats van handeling voor de aanbesteding van de nieuw te bouwen rooms-katholieke kerk ná de dorpsbrand van 1842, maar werd destijds al gerund door Martinus de Wit uit Raamsdonk die na het overlijden van Reijnier van der Pluijm met diens weduwe Anna Maria Boor getrouwd was. De uitspanning werd in de krantenadvertenties voor de aanbesteding al aangeduid met de naam De Zwaan. Herberg De Zwaan ging over op hun zoon Jacobus de Wit (1840-1885) gehuwd met Cunera van Honsewijk een dochter van gemeenteontvanger/wethouder Theodorus van Honsewijk en Margeretha van Dinteren. Na het overlijden (1871) van Cunera werd een boedelbeschrijving opgesteld. Deze verschaft ons een mooi inkijkje in het dan al enigszins in verval geraakte pand alsmede in de bedrijfsvoering.

Op de begane grond was er een: rechtkamer, gelagkamer, middenkamer, huiskamer, achterkamer, keuken, gang, kelder en achterhuis. Op de eerste verdieping: een logeerkamer en een in twee delen gesplitste open zolder. De rechtkamer voor het gemeentebestuur maar mogelijk ook gebruikt door gemeente- en rijksontvanger, bevatte een tafel met acht stoelen, fauteuil en klein tafeltje. De raadsleden hadden er de beschikking over een tafelbel, pijpenstandaard, tabakspot, asbakjes en komfoor. De gelagkamer was voorzien van een "billard" en gemeubileerd met vier tafels met stoelen, bank en een schenkkast met servies. Vier koperen olielampen zorgden voor sfeervolle verlichting en de wanden waren verluchtigd met twee spiegels en een portret.
De middenkamer was een soort vergaderzaal met grote tafel en zestien stoelen en kon in geval van drukte bij de gelagkamer getrokken worden. In de huiskamer stond tevens een secretaire maar ook twee bedden. Behalve de keuken werd ook de gang benut als bergplaats voor het nodige keukengerei. In de kelder lag de drankvoorraad opgeslagen en in het achterhuis attributen voor de bereiding van boter. Boven was een logeerkamer maar er was ook gelegenheid tot overnachten op de open zolder.

Omdat het kennelijk van alle tijden is voor openbare gelegenheden, toonden de schuldvorderingen van De Zwaan ook fikse openstaande rekeningen van de clientèle. Het gemeentebestuur, vrijwel alle besturen van Dussense waterschappen, het zangkoor dat kennelijk ook bij De Zwaan repeteerde, maar ook behoorlijk wat particulieren. Zonder onderscheid hadden ze allemaal behoorlijk wat "op de lange lat staan". Bovendien was Jacobus’ broer, Willem de Wit uit Raamsdonk, hem nog 330 gulden aan pacht verschuldigd.
Cunera’s nicht, Petronella Antonie van der Pluijm de weduwe van Hendrikus Antonius van Honsewijk, was veruit de belangrijkste schuldeiser maar ook Theodorus van Honsewijk had uitstaande vorderingen. Jacobus was behalve herbergier ook landbouwer getuige zijn voorraden op zolder en "gewas ten velde". Daarnaast bezat hij een redelijke veestapel van paarden, koeien, varkens en kleinvee. In de schuurtjes stonden een kar en een chaise, dit is een lichtgewicht open rijtuig voor twee personen, met de benodigde tuigage.

Het aanzienlijke erfdeel van hun grootouders en later ook van hun ouders, stelde de drie vrijgezelle dochters De Wit in staat om enkele jaren nadat hun vader gestorven (1885) was, de in slechte staat van onderhoud verkerende herberg De Zwaan aan de Sluis te laten afbreken. Daarvoor in de plaats lieten ze een fraai nieuw herenhuis optrekken, waar vermoedelijk echter nog wel in getapt werd.[Bron: Salha, notarieel archief Dussen, Toegang 0130, Verberne, 1871, archiefnr. 0867, aktenr. 101]

Hotel De Zwaan

Willem Heessels (1849-1932), oorspronkelijk schoenmaker van beroep, was in 1882 vanuit Woudrichem naar Dussen gekomen, waarschijnlijk omdat hij er zijn bruid gevonden had, Johanna Anna Maria van Iersel, dochter van Adriaan van Iersel en Anna Georg Ammensdorfver. In maart 1888 werd het Hotel De Gouden Leeuw aan de Sluis, op de hoek van de Molenkade met de Dorpsstraat, door Cornelis Janse van Dijk te koop aangeboden. Het pand met het achterliggende woonhuis werd door Willem Heessels' zwager, Hendrikus Hubertus van Iersel, voor ƒ 2800,- aangekocht; hij leende daarvoor ƒ 1500,- tegen 4,5% rente per jaar van Christ J. de Jongste uit Heusden. Vermoedelijk zijn op termijn zijn zuster Anna en haar man Willem Heessels het etablishement als koffiehuis gaan uitbaten.
Toen dit alles in 1892 afbrandde, pakte Heessels zijn negotie zo snel mogelijk weer op door op de plek waar nu de Koppelpaarden staat vanuit een houten keet de ramptoeristen koffie en verfrissingen te verkopen. Ook kocht hij afgebrandde huis van de dames De Wit - dat tegenover De Gouden Leeuw stond - en liet het onder de oorspronkelijke naam De Zwaan als hotel herbouwen. In 1895 werd aldaar hun zoon Adriaan geboren die later het etablissement zou gaan runnen. Overigens schonk Anna van Iersel haar man Willem in totaal dertien! kinderen; Adriaan was de elfde in rij.

Zoon Adriaan had als hotelier en stalhouder een aardje naar zijn vaartje en mag best ondernemend genoemd worden. Hij verkocht naast drank en rookwaar ook rioleringspijpen (van gebakken klei). Hij vestigde het plaatselijke VVV-kantoor in zijn hotel; als een van de weinigen in het dorp beschikte hij immers over telefoon, nummer 5.
In 1930 of 1931 kocht hij een Ford A, waarmee hij ook voor taxichauffeur speelde. Dat leverde een benzinepomp op voor de deur. Ook de inrichting van het hotel werd voortdurend verbeterd. In 1936 werd voor ƒ 2500,- centrale verwarming aangelegd en twee badkamers gerealiseerd door de firma Huiben uit Oosterhout. Adriaan Heessels was tevens voorzitter van de “Gelukzoekers”, een club die kennelijk in beleggingen deed. Het beleggen hield hij trouwens tot het laatst van zijn leven vol. Soms liep het wel eens mis. Toen hij tijdens de recessie in de dertiger jaren voor de Tweede Wereldoorlog een schipper opdracht gaf een motorfiets te kopen, keerde deze onverrichterzake terug; het geleverde geld bleek niets meer waard te zijn.
Ook het verenigingsleven werd door hem gestimuleerd. Zo had de Dussensche Damclub bij Heessels haar thuis en ook de dansvereniging Ons Genoegen en zelfs enkele jaren een tweede voetbalclub in Dussen, DVC, genoten er onderdak. Daarnaast floreerde er de herensociëteit, waarvan de leden vooral in de middenstand gezocht diende te worden, zoals: Bernard van Dijk, Adriaan Lensvelt, Koos Wijtvliet en de veearts uit Almkerk. Behalve het bespreken van de locaal-economische verwikkelingen, natuurlijk onder genot van een goede sigaar en een stevige ouwe-klare, werd door de leden ook de biljartsport beoefend. Adriaan Heessels zelf verpoosde zich in z'n vrije tijd met het bespelen van het orgel.

Hotel De Zwaan, waarvan de aanbouw in 1946 werd gerealiseerd, werd in 1957 door Adriaan's zoon Wim overgenomen maar uiteindelijk in 1980 omgevormd tot notariskantoor. Daarbij ging helaas de oorspronkelijke ingang aan de sluiskant verloren. Het voorliggende plein met de zuidelijke frontwachter van de oorspronkelijke sluis, was al lang daarvoor (in 1907) aan de slopershamer ten prooi gevallen. Wat bleef is een pand van architectonisch en sociaalhistorisch belang.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl