Inleiding
Vanaf de veertiende eeuw was het gebruikelijk dat de landsheer een bijdrage (bede) vroeg aan zijn onderdanen voor zijn privé- en staatsuitgaven. In Holland gebeurde dat sedert 1427/1428 aan de hand van lijsten van schildtalen (genoemd naar het schild, de muntsoort waarin de bijdrage werd uitgedrukt) waarin was aangegeven hoeveel elke stad en elk dorp moest betalen. De onderhandelingen daarover met de landsheer en later met de Staten-Generaal, werden voor ons gebied gevoerd door de stad Dordrecht. De lijsten van schildtalen werden incidenteel aangepast aan veranderende omstandigheden zoals verarming of verrijking van een plaats of gebied. Twee keer werd een geheel nieuwe lijst opgesteld voor het hele graafschap Holland: in 1494 met de zogenaamde Enqueste en in 1514 met de Informacie. In 1494 informeerde men per plaats naar het aantal haardsteden, de neringen en naar de algemene toestand en werd op basis van die gegevens de bijdrage bepaald. Twintig jaar later, in 1514, noteerde men ook nog het aantal morgens land per plaats, in eigendom of huur, en het aantal communicanten. De zetting (de hoogte van de bede) die in 1514 op basis van de gegevens van de Informacie was vastgesteld, werd sindsdien niet meer gewijzigd.
Zie voor meer informatie: Dussen Monsterkerck en Muylkerck in de "Informacie van 1514"
In 1542 werd in verband met de oorlog tegen Frankrijk en Gelre (berucht vanwege de plunderingen van Maarten van Rossum) door Maria van Hongarije - ook wel Maria van Oostenrijk genoemd - destijds landvoogdes in de Habsburgse Nederlanden namens haar broer keizer Karel V, een nieuwe bede aangekondigd. Deze werd op 21 maart 1543 als de Tiende Penning ingevoerd, zijnde een belasting van tien procent op inkomsten uit onroerende goederen en renten. Tot dan toe in onze gewesten een ongebruikelijke heffing en een merkwaardige vernieuwing in het fiscaal stelsel. In de Zeventien Provinciën zorgden de rijke gewesten Vlaanderen, Brabant en Holland samen voor driekwart van de belastinginkomsten. Naast extra inkomsten voor de landsheer, diende de nieuwe belasting ook de bestaande onevenredigheid in de heffing tussen het platteland (hoog) en de grote steden (laag met allerlei kortingen) te elimineren. Bovendien zou van deze belasting niemand worden vrijgesteld, ook de adel en de geestelijkheid niet. Tot dan toe hanteerde men de stelregel: 'Priesters voldoen hun bijdragen met hun gebeden, de adel met hun bloed'. De belasting werd geheven in 1543, 1544, 1553, 1556, 1561 en 1564 en afgerekend in Carolus guldens. In het jaar 1521 had Karel V de gouden munten van zijn vader namelijk vervangen door een nieuwe reeks goudgeld: de 'Carolusgulden' van 20 stuivers, de 'reaal' van 60 stuivers en de 'halve reaal' van 30 stuivers. Enkele jaren daarvoor was het gebruik van deze Carolusgulden als rekeneenheid verplicht gesteld.
Maria van Oostenrijk, geboren te Mechelen in 1505, is vooral bekend geworden als Maria van Hongarije. De jongere zus van keizer Karel V, was getrouwd met Lodewijk II (1505-1526), koning van Hongarije en Bohemen. Toen deze enkele jaren later sneuvelde, was zij daar voor een korte tijd regentes. Ze hertrouwde nooit en de koningin-weduwe werd in 1531 door haar broer - waarmee ze het uitstekend kon vinden - benoemd tot landvoogdes van de Habsburgse Nederlanden. Deze functie zou zij 25 jaar lang met vorstin-allures vanuit haar residentie in Brussel waarnemen. Ze trad af in 1555 tegelijkertijd met haar broer; ze overleed ook in hetzelfde jaar, in 1558, als haar broer en ook in Spanje.
Op reis van Heusden naar GorinchemDe Tiende Penning van Maria van Hongarije mag niet verward worden met de later Tiende Penning van Alva. Deze gehate belasting zou de oorzaak geweest zijn van de economische crisis die heerste in de winter van 1571-1572 en zelfs mede aanleiding geweest zijn voor het uitbreken van de Opstand (80-jarige oorlog). Beide beweringen kunnen als een mythe beschouwd worden want de beoogde heffing werd nauwelijks geïnd en zo er hier of daar sporadisch toch iets geïncasseerd werd, dan kwam dat weinige geld niet in de schatkist terecht. Dit staat echter los van het feit dat de Tiende Penning van Alva wel degelijk gehaat werd, wat overigens gold voor alle verordeningen die door de Spaanse hertog werden uitgevaardigd. In tal van liederen werd de weerstand tegen de Tiende Penning van Alva bezongen. Zo ook in het zesde couplet van het lied 'Het vertrek van Alva’:'Dien ouden man was al te beus, men wou voor hem niet nijghen. Noch liever riep men: vive le Geus! Hij kon geen tienden crijghen.'
In 1549 bezocht Prins Filips van Spanje, de later koning Filips II, de Noordelijke gewesten van de Nederlanden. Via Antwerpen, Breda en 's-Hertogenbosch bezocht hij er de belangrijkste steden boven de rivieren. Op 24 september 1549 vertrok hij per schip van Den Bosch naar Heusden waar hij kort verbleef om nog dezelfde dag door te reizen naar Gorinchem. Dat kon via de Maas en Merwedijk of door de binnenlanden naar Dussen en via de Kornsedijk naar Sleeuwijk. Via de zogenaamde Bovenwijk reizen in de herfst betekende veel wind vangen en daar hield de Spaanse prins niet van. Het is dus goed mogelijk dat voor de tweede optie - via Dussen - werd gekozen. Uiteraard werd de kroonprins vergezeld door een grote delegatie van belangrijke personen met landvoogdes Maria van Hongarije als boegbeeld, hoewel zij bij hun intocht in de diverse steden steeds nadrukkelijk liet blijken dat niet zij maar prins Filips de belangrijkste persoon was. Andere bekende namen in het gevolg van de prins waren: Emanuel van Savoy die Maria zou opvolgen, de bisschop van Kamerijk die later aartsbisschop van Mechelen werd, de nadien zo gehate hertog van Alva, de graaf van Hoorne e.v.a. Hoewel de landvoogdes slechts op doorreis was, bestaat de mogelijkheid dat zij zich tijdens een korte onderbreking c.q. rustpauze persoonlijk op de hoogte gesteld heeft van de situatie in de ambachten Muilkerk en Munsterkerk. In de archieven zijn daarvan echter geen bewijzen bekend.
In het Nationaal Archief in Den Haag worden de ingediende aangiftes ten behoeve van de Tiende Penning van Maria van Hongarije bewaard. Ook die van de beide ambachten in Dussen.
Informatie: Toegang 3.01.03. Inventaris van het archief van de Staten van Holland, vóór 1572. Inventarisnummer 194 Muilkerk. Bestandsnaam NL-HaNA_3.01.03_194_0016. Canonieke URL https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/3.01.03/invnr/194/file/NL-HaNA_3.01.03_194_0016
Rechten CC0.
De documenten geven de registratie van 1543 weer die tevens gebruikt werd voor de heffing voor het jaar 1544. Ook over jaren 1553 (inv.nr. 597), 1556 (inv.nr. 931) en 1561 en 1568 (inv.nr. 1247), zijn de kohieren van de 10de penning van Dussen in het Nationaal Archief in Den Haag in te zien of kunnen er scans van (tegen betaling) opgevraagd worden.
Het monnikenwerk voor het opstellen van de transcriptie (zie onderstaande link) van de kohieren met de beschreven inventarisatie en taxatie van de aanwezige landerijen en huizen per eigenaar/pachter in Dussen Muilkerk en Munsterkerk is uitgevoerd door Paul en Anja Seesink Van der Pluijm, waarvoor onze hartelijke dank.
Transcriptie 10de Penning Muilkerk/Munsterkerk 1543/1544-1547
De kohieren
Per stad of dorp werd door het lokale bestuur - in Munsterkerk en Muilkerk waren dat de beide vroedschappen: schout en heemraden - in kohieren beschreven wie in de ambachten voor wat werd aangeslagen en voor welk bedrag. De schout was verantwoordelijk voor het vastleggen van de gegevens in een kohier. De juistheid van de gegevens werd vervolgens onder ede bevestigd door het plaatselijk bestuur. Het kohier moest daarna door de ontvanger van de tiende penning worden goedgekeurd. Daarna werden de betalingplichtigen door de deurwaarders opgeroepen te komen betalen.
De bewoners van het platteland dienden te komen afrekenen in een nabijgelegen grotere stad (voor Dussen vermoedelijk in Woudrichem of Gorinchem). Jooste van Ryswyck (1485-1557), schout, schepen en burgemeester van Gorinchem, werd op 30-juli 1543 als ontvanger van de 10e penning aangesteld voor het kwartier van Arkel, Gorinchem en Altena. Hij was de schoonvader van Jan de Feyter Brienensz den Ouden, die getrouwd was met zijn oudste dochter Elisabeth en die hem als schout van Gorinchem opvolgde, terwijl zijn kleinzoon Brien de Feijter uit Gorinchem later, in 1599, ambachtsheer van Muilkerk werd, inclusief de Ponsenhoeve. Ontvanger Jooste van Rijswijck was dus bekend met streek in het algemeen en het gebied van Dussen in het bijzonder.
In alle jaren komen in de kohieren voor het platteland de volgende vaste elementen voor:
– naam van de gebruiker
– of er sprake is van eigendom of pacht
– oppervlakte van het land
– eventueel de aanwezigheid van een huis
– huurwaarde of getaxeerde waarde
– en het bedrag dat aan belasting moest worden betaald.
Ook werden afspraken gemaakt dat landerijen en opstallen (huizen, boerderijen, schuren, e.d.) aangeslagen werden in de plaats (dorp, ambacht) waar deze gelegen waren of stonden en niet daar waar de eigenaar woonde.
Ondanks hiaten en onvolkomenheden in de kohieren, heeft later onderzoek uitgewezen dat de informatie van de Tiende Penning betrouwbaarder is dan die van de Enqueste uit 1494 en de Informacie uit 1514.
Bronnen:J.A.M.Y. Bos-Rops, De kohieren van de tiende penning in Holland, 1543-1564
Dit is een bewerking van haar eerdere artikelen ‘De kohieren van de gewestelijke belastingen in Holland, 1543-1579’, Holland 29 (1997) p. 18-36 en ‘De tiende penning tussen Vecht en Eem (1543-1564)'. 'Mogelijkheden voor onderzoek in de belastingkohieren’, Tussen Vecht en Eem. Tijdschrift voor
regionale geschiedenis 16 (1998) p. 187-196.
Weerstand
Belastingheffing wordt doorgaans niet met gejuich ontvangen, vandaag de dag niet maar ook in de zestiende eeuw niet. Het lokale bestuur in Dussen deed echter gewoon haar plicht: verzamelde de benodigde informatie en legde deze vast in een zogenaamd kohier, een administratief stuk dat de basis vormde voor de belastingheffing, en stelde dat aan ontvanger Jooste van Rijswijck ter beschikking. Maar dat was in deze regio niet overal het geval want de invoering stuitte op enkele plaatsen ook op de nodige weerstand.
Het plakkaat waarin de ordonnantie en de inning van de tienden werd aangekondigd en beschreven was overal in Holland gepubliceerd, ook in het Land van Altena en in Zuidhollandse dorpen waaronder Dussen. Volgens dit plakkaat dienden de regionale schouten bij Jooste van Rijswijck in Gorcum, die door de Staten van Holland voor onze regio tot geordonneerd ontvanger was benoemd, de kohieren van deze bede of belasting in te leveren. Echter, 'Jan van Goer, schout van de Ghysen, Jan Adriaensz, schout van Waerthuysen, ende Aert Wolfsz, schout van de Hil', waren daarbij in gebreke gebleven. Derhalve werd door Jooste van Rijswijck, samen met de procureur-generaal, tegen hen 'in gijzeling geprocedeerd' voor het Hof van Holland. Na drie 'deffaulten' [verzuimen] legde Jooste van Rijswijck zijn 'intendit' [conclusie/eis] over. Ook werd, namens de vrouwe van Altena, Anna van Egmondt, gravinne van Hoirne ende douarière [adelijke weduwe] van den lande van Althena, aan het Hof een 'advertissement' [bewijsstukken] met enige producties overlegd. Het hof verleende vervolgens het vierde deffault en veroordeelde de gedaagden, ieder voor zover het hun ambtsgebied betrof, tot betaling van de schade door de landsheer geleden voor het niet aanleveren van de kohieren, alsmede in de kosten van het geding met daar bovenop nog een boete van 40 Carolus guldens. 2 Juni 1545.
Bronnen: Rechtsbronnen van Woudrichem en het Land van Altena, tweede stuk, mr. K.N. Korteweg (1948) Utrecht, oorkonde 390, p 545-547
Archief van de Staten van Holland, vóór 1572. Toegang: 3.01.03. Stukken van de ontvangers particulier inzake de administratie van de 10e penning van 1543. (Declaraties, betaalsordonnanties, kwitanties, deurwaardersmandamenten, brieven, duplikaat-kohieren.).1543-1548. Inv.nr. 445 Stukken betreffende het beheer van Joost van Rijswijk, ontvanger particulier van het land van Arkel c.a.
De heffing in Dussen
In 1543 werden eigenaren van onroerend goed zoals landerijen en gebouwen voor drievierde deel van de heffing aangeslagen, gebruikers, huurders of pachters voor eenvierde deel. In 1544 was de verhouding bijgesteld ten gunste van de eigenaren die tweederde deel gingen betalen en huurders/pachters het restant. Of dat er in de kohieren van Munsterkerk en Muilkerk over 1543/44 verschil werd gemaakt met heffingstarieven voor eigenaren dan wel gebruikers (pachters) van een onroerend goed, is niet duidelijk. Als voorbeeld is de tweede registratie op pagina 2R van Jacop Ariaens zn genomen. Jacop betaald voor 2 mergen huurland (waarvoor hij als gebruiker 1/4de deel verschuldigd was) 8 gulden, terwijl hij voor 2 mergen eigen land (3/4de deel verschuldigd als eigenaar) slechts 6 gulden behoeft af te dragen. Deze verhouding van de heffing voor huur- versus eigen land voor een perceel van exact dezelfde grootte valt niet te rijmen, of het zou met een verschil in kwaliteit van de betreffende percelen te maken moeten hebben.
De kwaliteit van het in gebruik zijnde land was namelijk mede bepalend voor de hoogte van de heffing. Voor het zogenaamde 'onland': woeste gronden, ongeschikt voor agrarisch gebruik, vaak veraf en buitendijks gelegen met meestal ook nog eens hoge (grond-)waterstanden, werd veel minder heffing betaald. Evenals voor percelen met vogelkooien - waarvan er een tiental werden vermeld - omdat de opbrengsten ervan gering waren. Incidenteel was er sprake van visserij die belast werd. Aert die Loe en Ariaen Peters zn wierpen hun netten uit en Cornelis Peter Stalen huurde voor dat doel de (oude) Maes van de heer van Munsterkerk, Jonker van Brecht, waarmee de in Breda wonende Govert van Brecht die getrouwd was met Katharina van der Dussen, bedoeld wordt. Echter, Govert van Brecht, zou blijkens het Leenregister van Leenhof Altena 1433-1581 'een visserie in die oude maze' in 1537 verkocht hebben maar wellicht betrof dat een ander deel van de oude Maes.
Een random doorrekening van de aanslag per mergen gehanteerd op de eerste zes paginas van het document toont een gemiddeld tarief van 3,03 gulden per mergen, echter per perceel uiteenlopend van circa 1 gulden tot bijna 5 gulden, onland of putten (wielen) uitgezonderd.
De adel en de geestelijkheid werden ook aangeslagen. Hoewel in later onderzoek is aangegeven dat er toch een uitzonderingspositie voor de adel en de geestelijkheid werd gecreëerd voor de tiende penning heffing, blijkt dat voor het jaar 1543 niet uit de kohieren. De heren van Munsterkerk en Muilkerk en ook die van Waelwijck tot Eeten werden gewoon aangeslagen, net als 'de pastoer met die kerck' in Muilkerk. Wel bestaat de kans dat bij de afrekening de genoemde personen éénmalig in 1543 alsnog van betaling werden vrijgesteld; voor het jaar 1544 gold die vrijstelling overigens niet meer.
Er werd wel vrijstelling verleend voor huizen waarvan de jaarlijkse huuropbrengst beneden 2 Carolus guldens bleef.
In de optelling van de verschuldigde belasting lijken wat fouten geslopen, wat niet wegneemt dat de genoemde totaalbedragen voor Munsterkerk en Muilkerk wel als reëel verschuldigd door de twee ambachten beschouwd mogen worden.
De oorkonde, kohier 9 recto en 9 verso in de transcriptie, beschrijft het eigendom van de buitendijks gelegen en met een zomerdijk omkade De Laer met een huis of boerderij plus nog wat nabij gelegen andere percelen en dateert van 1547 en is later aan het dossier van de Tiende Penning 1543/44 toegevoegd. Hoewel er in de kohieren van 1543/44 geen vermelding is opgenomen voor welk bedrag de eigenaren en gebruikers van deze landerijen werden aangeslagen, is de toevoeging van de latere oorkonde aan dit dossier wel een aanwijzing dat dit bij latere heffingen wel het geval geweest zal zijn.
Onder ede bevestigd
De beschrijving van het onroerend goed bezit/huur van land en huizen werd in het openbaar onder ede bevestigd in een speciaal daarvoor belegde zitting van de vroedschap die werd gehouden in het kerkgebouw in Muilkerk (Dussen Binnen). Daarbij werden door de schout en gezworenen, met name: Melsoer Dirck zn (schout), Aert Janszn, Aert Peters, Michghiel Gherit zn, Henrick Wouters zn, Cornelus van Dijck Peters zn, Maen Janszn en Ariaen Peters zn, aan alle land/huiseigenaren en -gebruikers gevraagd om persoonlijk datgene dat als eigendom/pacht was beschreven onder de eede te bevestigen.
Mij schout & ghesworenen bi naeme Melsoer Dirck zn schout [Munsterkerk] Aert Janszn, Aert Peters, Michghiel Gherit zn, Henrick Wouters zn, Cornelus van Dijck Peters zn, Maen Janszn, Ariaen Peters zn, bekennen en certificeren meth desen dat wij onsen quohijeren den rentmester ?ertilner? van Zuithollant van den 10 sten peninck eenr overghelevert werde om uijt sijnen handen ghehaelt hebben ende achtervolgende die laetste ordinance in der kerken ghecondicht allen ende eigen naeste ende bruikers elck apart voer ons gheroepen & hebben hen luiden op horen? eedt vermaent hoe veel lants si luiden ghebruiken ende wat sij voor den mergen gheven jaerlix vrij ghelts of afslagen ghelts,Eenzelfde verklaring werd afgelegd door de schout en zijn gezworenen van Muilkerk. Hier was de vroedschap samengesteld uit: schout Willem IJbrechts zn, Aert Willems zn, Potter Louis zn, Roelof Eewout zn, Jasper Dirck zn, Peter Ariaens zn, Lennert Peters zn, en Henrick Jans zn. Hierbij is het opvallend dat geen van de kinderen Maens lid waren van de vroedschap. Kennelijk wilde hun vader, Maen van Herlaer die (plaatsvervangend) ambachtsheer van Muilkerk was, niet dat familieleden een rol speelden in het lokale bestuur.
alle welke die voors personen voor ons schout & ghesworene [Munsterkerk] bij goede specificasien als voors staet op horen? eedt die den schout hem luide af ghenomen verclaert hebben et? in? te? kennisse den mae? se. Soe hebben wij ghebeden onser schout d?? hij dit uijt onsen alderen miene onderteikenen wil, welck ick Melchior? voorss doer bede onderteikent heb. Acte xvC [1500] en xliii [43] den xv [15] sten dach in november bij mij Melsoer Dirck zn
Huizen en inwoners
In geheel Dussen werden in 1543 in totaal 67 huizen aangeslagen: 30 in Munsterkerk en 37 in Muilkerk. Daarmee was het totaal aantal geregistreerde huizen in het kohier van de tiende penning zo'n tien procent hoger dan het aantal haardsteden zo'n 30 jaar eerder vermeldt in de Informacie van 1514.
De 37 geregistreerde huizen in Muilkerk stonden vooral langs het riviertje De Dusse. Van oost naar west: aan de Baan, in het Binnen in de Voorstraat en in de Achterste Hoek en aan de Kornsedijk vanaf de 'Nieuwe Sluis' ter hoogte van de Oudestraat tot de Kornse Sluis. In Munsterkerk was de bebouwing geconcentreerd langs de dijk vanaf de Oudestraat naar het oosten tot voorbij de Munsterkerksche Sluis in de Kerkstraat, zijnde het westelijk deel van de Rommegatsedijk. Ook stonden er enkele panden in het Groot Zuideveld in de Achterstraat van het Binnen en in het Klein Zuideveld in de Voorste Hoek en zelfs buitendijks waren er al enkele huizen aanwezig. Daarentegen was er langs de Molenkade destijds nog niet gebouwd, al was de watermolen Het Zuideveld, ongeveer halverwege, al wel in bedrijf.
De heffing voor huizen en boerderijen liep uiteen van 2,15 Carolusguldens tot soms wel 5 of zelfs 6 gulden. Al kwam het ook voor dat de heffing voor een huis of boerderij deel uitmaakte van een totaalheffing inclusief land, hof, schuur en toebehoren waardoor niet duidelijk is wat er specifiek voor het huis betaald werd. Peter Maens in Muilkerk werd voor zijn huis aangeslagen met 6 gulden terwijl Jan Willemszoon van Honswijck, Potter Lonis zn en Melis Foppe zn voor hun optrekje ieder 5 gulden mochten afrekenen. Zij woonden kennelijk op stand. In Munsterkerk betaalden Jan Peters zn en de weduwe van Willem Schalcken het hoge tarief van 6 gulden voor hun woonstee. In de 5 gulden categorie vielen Cornelis Claes zn, Bruijn Ariens zn en Pieter Cornelis zn. Met een aanslag van 2,15 gulden was Schalck Peters zn de laagst aangeslagene voor zijn bescheiden woning in Munsterkerk. Grofweg werd er in Munsterkerk gemiddeld 3,85 gulden per huis betaald en in Muilkerk 3,57 gulden.
Meer inwoners
Gerekend met het destijds gangbare langjarig gemiddelde van circa 5 bewoners per pand, zou dat betekenen dat Dussen in 1543 omstreeks 335 (67 x 5) inwoners had. Echter, omdat de voor 1543 vastgestelde aanslaggrens voor huizen met een jaarlijkse huurwaarde tot 2 Carolusguldens gehanteerd werd, zijn alle huizen met een mindere huurwaarde niet geregistreerd zodat er midden zestiende eeuw meer huizen in de beide ambachten aanwezig waren. Tenminste, als we afgaan op de gegevens uit de Informacie van 1514 waarin werd opgetekend: 'datter zijn in als, onder goet ende quaet, omtrent 60 haertsteden, daerof de helft [30] van den huysen niet veel waert en zijn, ende dat een derdendeel [20] es wel arm van den voors. huysen.' Nu zullen de schepenen van Dussen van destijds, de 35-jarige Jan Willemszoon van Honswijck en Adriaen Aertszoon van der Eycke, de situatie wel wat dramatischer hebben voorgesteld in de hoop dat daardoor de belasting voor de ambachten wat lager zou uitvallen maar dat er drie decennia later veel verbetering in de huisvesting zal zijn gerealiseerd, is niet waarschijnlijk. De gehele regio had immers nog steeds veel te lijden van de oorlog met Gelre. Uitgaande van de genoemde 30 huizen van weinig waarde in 1514 en aannemende dat een zelfde aantal in 1543 onder de aanslaggrens bleef, dan zal het aantal inwoners van Dussen midden zestiende eeuw belangrijk hoger geweest zijn. Omdat de armste huishoudens doorgaans de grootste gezinnen hadden, zouden de twee ambachten in 1543 best wel eens circa 335+(30*6) = 515 inwoners geteld kunnen hebben.
Na de spectaculaire bevolkingsdaling begin zestiende eeuw in de dorpen langs de Maas, die geheel op rekening van de Gelderse oorlogen moet worden geschreven, keerden drie decennia later niet alleen oorspronkelijke bewoners weer terug, maar vestigden zich ook nieuwe bewoners. Volgens Hoppenbrouwers' onderzoek Een middeleeuwse samenleving was deze trend ook in omliggende dorpen (Genderen, Veen, Oud-Heusden en Eethen/Meeuwen) waarneembaar. Dat had verschillende oorzaken. In de zomer van 1543 ondernamen 40.000 Habsburgse soldaten - bekostigd uit de opbrengsten van de 10de penning - een veldtocht door het Gelderse rivierengebied tussen Rijn en Maas die eindigde in Venlo. Hier werden de Geldersen overtuigend verslagen, waarmee definitief een einde kwam aan de oorlog. Het gebied Dussen kende daarna een periode van relatieve vrede en wederopbouw. Daarnaast was er na de aanleg van de Kornsedijk buitendijks steeds meer land in het gebied van Munsterkerk drooggevallen in de vorm van op- en aanwassen. Voormalige bewoners en eigenaren keerden terug om hun land weer op te eisen en te bewerken wat een economische opleving met zich meebracht. Door de stijgende bevolkingsaantallen in het algemeen, gingen ook de prijzen voor de landbouwproducten omhoog en kwam er geld beschikbaar voor nieuwe droogleggingen en bedijkingen, onder meer van de Zuid-Hollandse polder (medio 17de eeuw) waardoor Munsterkerk voor een groot deel terugveroverd werd op het water.
Bewoningsstatus
De transcriptie van de kohieren voor de Tiende Penning geeft enig inzicht in de bewoningsstatus van Munsterkerk en Muilkerk in 1543 al dienen daarbij wel enkele kantekeningen geplaatst te worden. Het is namelijk geen zekerheid dat de geregistreerde namen ook daadwerkelijk allen in een van de twee ambachten woonachtig waren, de zogenaamde 'inheemse buren'. Waar dat voor de geregistreerde huizen voor een groot deel wel van toepassing geweest zal zijn, gaat dat voor de grondeigenaren of -gebruikers niet op. Het was voor vermogende burgers uit de omgeving of uit de stad heel gebruikelijk dat zij hun geld investeerden in land. Voorbeelden daarvan waren de heren van Munsterkerk, Muilkerk en Waelwijck die allen buiten Dussen woonden. Zij hadden er weliswaar land in eigendom maar dat werd verpacht. In de kohieren werd van dat land de gebruiker genoemd die meestal wel in het dorp woonde maar het was ook niet uitgesloten dat de pachter of huurder van elders kwam. In de later toegevoegde oorkonde uit 1547 blijkt bijvoorbeeld dat zowel de twee eigenaren als de pachter van de Laer als uitburen dienden te worden beschouwd omdat zij woonachtig waren in Den Bosch. Een zekere mate van terughoudendheid bij de interpretatie van de geregistreerde namen blijft derhalve aanbevolen.
Bronnen: P.C.M. Hoppenbrouwers - Een middeleeuwse samenleving - Het Land van Heusden (ca. 1360-ca. 1515), Groningen 1992, p. 121 e.v.
Grootste betalers
In Munsterkerk werden in totaal zo'n 745 mergen land geregistreerd voor de Tiende Penning. Veel buitendijks land bleef destijds nog buiten beschouwing omdat het nog regelmatig onder water stond en daardoor geen opbrengst opleverde. Munsterkerk was voor die 745 mergen aan landerijen inclusief de opstallen zoals huizen, boerderijen, schuren, alsmede voor de visserij, vogelarij en tienden in totaal 2540 gulden en 11 stuivers verschuldigd.
Muilkerk - dat vrijwel geheel binnendijks gelegen was - werd aangeslagen voor 667 mergen land met toebehoren waarvoor een totaal bedrag van 2181 gulden en 5 stuivers moest worden afgedragen. De som van deze twee bedragen stemt niet overeen met de optelling van alle genoemde aanslagen die slechts 3.710 gulden bedraagt. Voor een deel is dit te verklaren door de onduidelijke weergave in de originele documenten, anderzijds zijn er waarschijnlijk door de opstellers telfouten gemaakt.
Dat Munsterkerk wat meer moest betalen dan Muilkerk is gezien de oorspronkelijke oppervlakte van het ambacht begrijpelijk. Munsterkerk zou na verloop van jaren door aan- en opwassen nog verder groeien in oppervlakte en daardoor ook meer heffing gaan betalen. De oorkonde van 1547 van De Laer e.o. is daar een treffend bewijs van.
Bijna tweederde deel (63%) van de totaal verschuldigde belasting voor de Tiende Penning werd opgebracht door slechts 33 personen (24%), die hieronder in volgorde van hoogte van de door hun verschuldigde belasting zijn weergegeven. In totaal werden in Munsterkerk en Muilkerk circa 140 personen belast.
Naam | Ambacht | Aanslag | Toelichting |
---|---|---|---|
Heer van Munsterkerk | Munsterkerk | 180 | Jonker van Brecht: Kasteel met 21 m land, heerlijkheidsrechten 100 gld en molen met huis 80 gld |
Peter Maens zn | beide | 140 | Vermoedelijk zoon Heer van Muilkerk |
Maens zonen overig | beide | 145 | overige 7 gezinsleden van Maen van Herlaer, heer van Muilkerk |
Bruijn Ariens zn | beide | 132 | zoon van 'Broer' zie Onderzoekscommissie 1521-1523 |
Potter Lonis zn | beide | 124 | lid vroedschap Muilkerk |
Heer van Muilkerk | Muilkerk | 110 | Maen van Herle(a)r: Heerlijkheidsrechten |
Aert Peters/Pieters zn | beide | 112 | lid vroedschap Munsterkerk |
Melis Foppe zn | beide | 92 | eigenaar Daasdonkse hoeve in Muilkerk |
Zegher Gerrit zn | beide | 81 | Heemraad Munsterkerk in 1565, z.v. Geerit Aertszoen die in 1521/23 pachter was van land van Evert de Veer op de Laer. |
Jan Willemszn van Honswijck | beide | 70 | schout Muilkerk in 1514 |
Jan Peters zn weduwe | beide | 68 | vermoedelijk identiek aan Jan Peters van Dijck |
Roelof Eewout zn | beide | 67 | lid van vroedschap Muilkerk |
Cornelis Gherit zn | beide | 62 | lid van vroedschap Munsterkerk? |
Maen Maens zn weduwe | Muilkerk | 61 | |
Heinrick Spierinck | Muilkerk | 58 | onder meer Coulsters hoeve ten oosten naast Wijngaardswerf |
Lennert Peters zn | Muilkerk | 56 | |
Zeger Schalcken | beide | 55 | onder meer Wijngaardswerf ten oosten naast kasteel |
Schijlof Huigh | Muilkerk | 55 | huurder van land ten noorden van de Dusse |
Peter Cornelis zn | beide | 51 | |
Pastoer | Muilkerk | 50 | en die kerck |
Aert Wolfs | Muilkerk | 46 | |
Aert Jans zn | Muilkerk | 43 | |
Aert Willems zn | Muilkerk | 43 | lid van vroedschap Muilkerk |
Lambert Jans zn | Muilkerk | 42 | |
Willem Schalcken weduwe | beide | 42 | haar man was in 1516 schepen/heemraad in Muilkerk |
Heer van Waelwijck, Eethen en Meeuwen | Muilkerk | 41 | Lambert Millinck |
Heinrick Wouters zn | beide | 39 | lid vroedschap Munsterkerk |
Melssoer Dirck zn | beide | 38 | schout van Munsterkerk |
Joest van Genderen/Floris Jans | Munsterkerk | 36 | |
Ariaen Jan Dirck zn | beide | 35 | |
Arien Janszn die Koninck | Munsterkerk | 34 | |
Stin Jan Pieters zn | Munsterkerk | 34 | |
MichGhiel Gherit zn | beide | 33 | lid vroedschap Munsterkerk |
Patroniemen
De grondeigenaren dan wel gebruikers in de kohieren vernoemd, worden vrijwel allemaal aangeduid met een patroniem (naam gevormd met de voornaam van de vader) en een enkele keer met hun beroep als nadere aanduiding zoals: Jan de Mulder, Willem en Zeger Schalken (boerenknecht), Cornelis die Thijmerman. De geestelijkheid werd vertenwoordigd door Pastoer en de adel door Jonker Van Brecht als Heer van Munsterkerk, Maen van Herler als Heer van Muilkerk, terwijl ook de Heer van Waelwijck tot Eethen vernoemd wordt. Het gebruik van een geslachtsnaam was nog vrij uitzonderlijk met Cornelus van Eick en Jacop Vriens als uitzonderingen die de regel bevestigden. Zelfs de schout en zijn zeven man sterke vroedschap droegen allen een patroniem met uitzondering van Cornelus van Dijck Peterszn. Deze vroedmannen dienden bewoners te zijn wat moest blijken uit het bezit van een eigen woning binnen het ambacht. Later kwam daar de verplichting bij dat ze diende te behoren tot de (Nederduitsch) Gereformeerde Kerk.
Elite van Muilkerk en Munsterkerk
De grootste betaler van de Tiende Penning in Dussen was de heer van Muilkerk, Maen van Herlaer, met zijn vrouw, Joffrou van Herlaer, en hun tenminste 7 zoons, in alfabetische volgorde: Bastiaen, Dirck, Jacob, Maen, Michghiel, Peter en Peter de snijder. De ambachtsheer moest voor zijn heerlijkheidsrechten 110 gulden afrekenen, tien gulden meer dan zijn collega van Munsterkerk. Waarom er een verschil in heffing was, is niet bekend maar dat had mogelijk te maken met het feit dat veel eigendommen van de heer van Munsterkerk destijds nog onder water stonden, dit in tegenstelling tot de bezittingen van de heer van Muilkerk die door de Kornsedijk beschermd werden. De totale gezamenlijke bijdrage van de familie Van Herlaer bedroeg 395 Carolus guldens. Behalve dat zij over flink wat land beschikten (87 mergen), hadden zij met elkaar ook 7 huizen of boerderijen in eigendom. Gelet op dit huizenbezit lijkt het er sterk op dat de ambachtsheer en zijn kinderen daadwerkelijk in Muilkerk woonden, ook al stonden er enkele van hun woningen in Munsterkerk. En dat was best wel bijzonder. De vrouwe van Munsterkerk bijvoorbeeld, Katharina van der Dussen, woonde in Breda en de heer van Waelwijck vermoedelijk op zijn kasteel in Meeuwen of elders, net als een aantal buitendijkse grondeigenaren.
Een zoon Peter Maens zn van de Heer van Muilkerk werd voor 35 mergen land aangeslagen. Bovendien woonde hij in een mooie boerderij in Muilkerk van de duurdere categorie, bezat hij nog een tweede huis en genoot samen met zijn consorten van de opbrengst van een 'thiend'. Een 'thiend' was een recht op een percentage (meestal tien procent) van de opbrengst van een bepaald onroerend goed zoals land of een graanmolen. Gelet op de hoogte van de aanslag van 35 gulden werd deze berekend over 350 gulden aan tienden, respectievelijk een jaarlijkse opbrengst van het onroerend goed van 3.500 gulden. Een flink bedrag voor die die tijd. Gezien zijn familieband met de heer van Muilkerk, zal deze tiend vermoedelijk zijn terug te voeren op eigendommen van de ambachtsheer.
Ambachtsheer van Muilkerk
Het geslacht Herlaer of Herlaar heeft vrijwel de gehele vijftiende - en zestiende eeuw het ambacht Muilkerk in bezit gehad. In In 1413 werd Jenne van de Merwede, dochter van de krijgshaftige Daniël VIII van de Merwede, beleend met Muilkerk. Zij trouwde met Jan van Herlaer van Meerwijk, Ridder van Ameyde, Empel en Meerwijk, heer van Meerwijk en van van Poederoyen, waardoor de ambachtsheerlijkheid gedurende bijna twee eeuwen lang (1424-1599) in bezit zou blijven van het geslacht Van Herlaer. Haar opvolger was de jongste zoon Adriaan I van Herlaer die in 1450 in Jeruzalem tot ridder geslagen zou zijn. Hij werd in 1462 beleend met een hoeve land in Muilkerk, dat vervolgens Adriaan van Herlaer hoeve of Ridderlijcke Hofstat genoemd werd (vermeldingen: 1396: aan die Dussen; 1462: die al geruime tijd onder water stond maar nu ongeveer een jaar geleden is bedijkt; 1536: groot 12 morgen, strekkend van de halve Dusse tot het land van Altena, belent: enerzijds: de nonnen van Dordrecht, anderzijds oost: erven Adriaan Willemszoon).
Bron: Repertorium op de lenen van de hofstede Strijen, 1290-1650.
Adriaen van Herlaer overleed 20 Januari 1482 en maar werd in zijn 'onsterfelijk ziel(?)' opgevolgd door zijn zoon jonkheer Johan van Herlaer. Deze ridder Jan II van Herlaer, die later tot priester werd gewijd, werd in 1485 beleend met de Adriaan van Herlaer hoeve in Muilkerk. Na diens overlijden werd in 1503 'den zoon Jhr. Frederik van Herlaer met de heerlijkheid verleid'. Hij verzocht in ’t jaar 1513 wederom met de heerlijkheid beleend te worden. Hij stierf in 1536 waarna Adryaen van Haerlaer, die getrouwd was met Hildegonda van Eijl en in de Bommelerwaard woonde, beleend werd met de ambachtsheerlijkheid, koren-, hennep- en smaltiende, visserijen, vogelrijen, wind, het gemaal, gelegen in de parochie van Muylkerk aan de Dusse, hem aanbestorven van zijn vader Fredrick van Haerlaer, en dat hij in leen hield van het huis van Merwede.
In 1543 wordt in het kohier van de Tiende Penning van Muilkerk echter 'Maen van Herler' als ambachtsheer van Muilkerk genoemd, terwijl uit andere oorkondes blijkt dat Adriaen van Herlaer destijds nog gewoon ambachtsheer was. Van Maen van Herlaar zijn totnutoe geen gegevens gevonden maar omdat zijn voornaam vooral wordt gebruikt in het Midden-Oosten, houdt de keuze daarvan mogelijk verband met Adriaan I van Herlaar die in 1450 in Jeruzalem tot ridder geslagen werd, hoewel er geen familieband is gevonden. Evenmin als een formele benoeming van Maen tot ambachtsheer in Muilkerk. Eind zestiende eeuw was het domein Muilkerk waartoe ondertussen ook de Ponsenhoeve in Muilkerk was gaan behoren, nog steeds familiebezit van Van Herlaar.
Heer van Munsterkerk en Heeraartswaarde
De heer van Munsterkerk en Heeraartswaarde, die tevens het kasteel in eigendom had, diende voor de Tiende Penning 180 gulden af te dragen:
- 100 gulden voor de heerlijkheidsrechten 'mij jonker van Brecht die Ambacht Herlickheit van Munsterkerck met bede Uinden Mewn Wissegen Nagel (onleesbare tekst) en binnen & buitedijcks thiende, gruite, Zwaendrift, huis - hof ende allen dat daertoe behort & aen cleeft, hoech & leech met xxi [21] mergen lants ghelegh in den ambacht van Muijlkerck [ten noorden van het kasteel] met die thiendt samt'.
- en 80 gulden voor 'die muelen met die ros muelen met sin toebehoren'. Onder de toebehoren werd ook het molenhuis gerekend. Duidelijk is dus dat er reeds in 1543 in de Achterstraat van het Binnen - die tot het gebied van Munsterkerk behoorde - niet alleen een korenmolen in bedrijf was maar ook een rosmolen waarmee olie uit zaden werd gemalen en geslagen. Zo'n molen werd doorgaans aangedreven door een paard of ros.
De 'oude' rosoliemolen in Dussen Binnen.
Vermoedelijk was deze rosmolen eind zestiende eeuw aan vernieuwing toe, gelezen de navolgende registratie in het Repertorium op de lenen van de Hofstede Meeuwen (1366-1650) door J.C. Kort: '41. Een uiterdijk in Munsterkerk, (1472: groot 1 morgen), (1598: verminderd met een plaatsje aan de westzijde, verkocht aan de heer van Dussen om een [nieuwe] rosmolen op te zetten), belent (1477: zuid: de straat, noord: de Dussen)'. Deze aantekening bevestigd in ieder geval de intentie om aldaar omstreeks 1598 een nieuwe rosmolen te realiseren. Of het daadwerkelijk ook zover gekomen is lijkt twijfelachtig. Op 22-12-1602 liet de schout van Munsterkerk, Adriaen Pieterz. Stael, namens heer Jacob van Brecht, het aangekochte - en afgesplitste perceeltje in hetzelfde leenregister opnemen als: 'Van nr. 41 is nr. 41A afgesplitst. 41A. Een stuk land, eertijds de rosmolenwerf, west: de molenwerf, waar de Dussense korenmolen op staat, oost: de uiterdijk, noord: de Dussen, zuid: de heerstraat.' Van de aanwezigheid van een rosmolen is namelijk geen sprake, wel van een vroegere rosmolenwerf, zodat de conclusie moet luiden dat er in de zeventiende eeuw niet langer olie geslagen werd in een rosmolen in Dussen Binnen. Die conclusie strookt met de tekst in de begeleidende brief van de aankoop van de Heerlijkheid Munsterkerk in 1609 door Walraven, Baron van Gendt en Heer van Ooijen, en zijn vrouw Anna van Arckel. Daarin staat namelijk omschreven 'item nog het regt van de windt corenmolen met ten gemaelen, ende de plaetse daer de rosmeulen plach te staan', wat er eveneens op duidt dat de rosmolen toen inmiddels verdwenen was.
Andere notabelen
Ook Potter Lonis zn was een groot betaler maar zijn aanslag was enkel gebaseerd op zijn landbezit waaronder 5 mergen gelegen in de zogenoemde Floris Ariaenshoef in Munsterkerk. Het betrof buitendijks gelegen land in de buurt van 'Broeders' huis dat in verklaring 46 in het Verslag van de Onderzoekscommissie 1521-1523 wordt omschreven als 'tlant met watere daer in gerekent derthien mergen van Floris Biscop Adriaenszoen, woenende tot Rotterdam'. Dit werd op 17 april 1523 bevestigd in verklaring 75: 'Adriaen Aertszoen alias de Bruer voirn., out LXXXII [82] jaeren, woenende up Muggenburch, seijt bij zijnen eede: dat zijn huijs staet up ontrent twaelef ende een half mergen lants, toebehoirende Floris Adriaenszoen Bisscop tot Dordrecht oft zijn erfgenamen, de welcke Claes Pullen in erfthijns genomen heeft, ende hem getuijge overgegeven om twaelf Rijns gulden tsjaers, ende is tselve altijt goet lant geweest zoe lange hem daer van geheucht ende hij daer gewoent heeft, twelck is ontrent XXII [12] jaeren, als hij voeren geseijt heeft'. Volgens verklaring 95 behoorde tot de Floris Ariaenshoef ook 12 mergen van het perceel het Kerckhoff, waar het huis van Broeder naast stond. Dat huis, Muggenburch genaamd, eigendom van Broer, Bruer of Bruijn die eigenlijk Adriaen Aertsoen heette, stond ten zuiden van de Laer en was bereikbaar via de Oude Straat.
Maar Potter Lonis had er ook land op Het Schoor, ten oosten naast Adriaan Jan Dirksz., zowel binnen- als buitendijks en strekkend van de Middelt noordwaarts door de dijk tot aan de Maas. En voorts nog de helft van de tiende van de Ballekampen bij de Diebracht en 2½ morgen land in Meeuwen in Zuidbroek.
Bruijn Ariens zn, een zoon van Adriaen Aartsoen van de Muggenburch, maakte eveneens deel uit van het selecte groepe groot betalers. Zijn aanslag was berekend over circa 40 mergen land en 2 huizen: een in Munsterkerk van de hoge categorie - vermoedelijk de Muggenburch - en een bescheidener boerderij of woning in Muilkerk. Waar de meeste vogelkooien slechts een geringe opbrengst hadden mocht Bruijn Ariens zn voor '2 vogelkooien opt vaste lant' maar liefst 20 carolus guldens afrekenen. Kennelijk genereerde zijn kooien dus wel veel opbrengst. Net als Potter Lonis zn had ook Bruijn Ariens zn land in gebruik van de Floris Ariaenshoef en wel 3 mergen op het Kerckhoff.
Een vierde notabele was Aert Peters zn die vermoedelijk tot het geslacht Van Dijck behoorde. Hij was lid van de vroedschap van Munsterkerk. Voor zijn 30 mergen land, 2 thienden, 2 vogelkooien en een tot de middenklasse behorende boerderij in Munsterkerk, werd hij voor 112 gulden aangeslagen.
Schalcken
De personen die de naam Schalken droegen (6) en vermoedelijk wel tot een familie behoorde kunnen ook onder de categorie grootste betalers gerangschikt worden met hun 58 morgen land en 3 huizen waarvoor zij in totaal 184 carolus guldens mochten ophoesten. Uit andere bronnen blijkt dat Zeger Schalken in 1521 een hofstede had aan het riviertje de Dussen in Dussen Muilkerk groot 3,5 morgen, strekkend van de straat of de Dussen noordwaarts tot de wetering (naast Raveschot's hoeve). In 1522 had Willem Schalkenz (waarschijnlijk de schepen van Muilkerk), samen met Gerard Jan Schalken het recht op de "tienden" (heffing van 10%) van de opbrengsten uit de Ballekampen (gelegen tussen de Diebracht en Meeuwen). Tevens had voornoemde Willem in eigendom: in 1531, de westelijke helft van het leen, genaamd Wijngaardswerf, strekkend van de halve Dussen, noord: tot het land van Altena, west: de Hoeve van Dussen, oost: de graaf van Holland, Dirk Woutersz. en erven Pieter Adriaansz) en in Munsterkerk: in 1516, 8 hont land strekkend van de Middelt zuidwaarts tot de eerste dwarssloot. In 1556, beschikte Jan Schalken over 17 hont land op 't Schoor bij het Rode Wiel in het Rommegat.
Pachter
Zeg(h)er Gherit zn mocht in 1542 nog wel niet tot het selecte groepje van notabelen behoren - hij werd pas in 1565 heemraad in Munsterkerk - maar met 81 gulden was hij wel een grote betaler. In het kohier werd hij geregistreerd met: 'een hoef in hueren van xxi [21 mergen] met huis / met hof berghschuer thiende met hoer toebehoren'. Hij was een zoon van Geerit Aertszoen die in 1521-1523 pachter was van land op de Laer dat eigendom was van Evert de Veer uit Gorcum maar tevens bewoner van het bijbehorende - neffens de dijk staande - huis aldaar. Dat de buitendijkse 'hoef' met huis, berghschuer, hof en thiende met toebehoren gehuurd door Zeger Gherit zn in 1543 voor de Tiende Penning werd geregistreerd in Muilkerk in plaats van in Munsterkerk had te maken met het feit dat dit buitendijks deel tot het ambacht Muilkerk gerekend werd. Dat werd bevestigd in 1759 toen de bouw van een nieuwe boerderij Dussendijk 29 plaatsvond, op bestaande fundamenten in een poldertje dat op dat moment bekend stond als 'Klein Zuiderveld'. Deze polder was grotendeels binnendijks gelegen maar van oudsher - al vóór de Sint-Elisabethsvloed - was dit gebied er onderdeel van en dus ook van het ambacht Muilkerk.
Bron: verklaring 191, Verslag Onderzoekscommissie 1521-1523.
Adel en geestelijkheid
Behalve de heren van Muilkerk en Munsterkerk wordt ook de heer van Waalwijk tot Eethen en Meeuwen in de kohieren vernoemd. Hij werd aangeslagen voor 15 mergen land wat een heffing betekende van bijna 41 gulden en 5 stuivers. Het betreft Lambert Millinc de jonge die in 1504 'bij dode van Jan, zijn vader, nadat Lambert Millinc de rente voor hem loste' in het bezit gekomen was van de oostelijke helft van de oorspronkelijk 2 hoeve grote Edelhoeven. In het Repertorium op de lenen van Altena omschreven als: '12 morgen land met huizing en gezaat daarop in Muilkerk, strekkend van de kapel van de Hil tot leenman heer Jan van Drongelen, oost: erven Robert van Drongelen (die in 1548 leenman werd), west: heer Arnout van der Dussen c.s. Jan Reinersz. en erven Arnout Ruimschotel, jaarlijks 88 pond waardig, vermeerderd met de halve zwaandrift waarvan Jan van der Dussen en vanaf 1560 Govert van Brecht de andere helft heeft en die soms iets en soms niets oplevert.'
Destijds waren er in Dussen nog geen kloosters en dergelijke. Het kapittel in Munsterkerk inclusief de bijbehorende kapittelgoederen was al in 1316 min of meer gedwongen overgedragen aan Gerard van Voorne. Voor de Tiende Penning in 1543 werd als vertegenwoordiger van de geestelijkheid uitsluitend de 'pastoer' aangeslagen voor 10 mergen land, een tweetal thienden waaronder die op de Edelhoeven waarvan de parochie de revenuen genoot alsmede voor de pastorie; het kerkgebouw en de begraafplaats - zo er die al was - waren vrijgesteld van heffing. In totaal diende 'de pastoer en die kerck' 50 Carolusguldens bij te dragen.
De Edelhoeven was oorspronkelijk 2 hoeven (circa 48 morgen) groot gelegen ten noorden van het riviertje de Dusse in het ambacht Muilkerk. De in het oostelijk deel van het huidige Dussen Binnen gelegen hoeven werden in 1411 in een westelijk en oostelijk deel gesplitst. Van het oostelijk deel kwam later een deel in handen van de heer van Eethen en Meeuwen terwijl van het westelijk deel de thienden in 1543 ten goede kwamen aan de parochie. Tot mei 1546 dan want toen werden de koren- en smaltiende van de Edelhoeve, strekkend van de halve Dussen tot het land van Altena en jaarlijks 10 pond waardig, als eigendom geregistreerd van Govert van Brecht, ambachtsheer van Munsterkerk.
De pastoer
De middeleeuwse pastoors waren veelal uit de locale omgeving afkomstig; vier van de tien kwamen van binnen een straal van tien kilometer van hun parochie. In die tijd was de pastoor meer dan alleen de zieleherder. Dat zal in Muilkerk en Munsterkerk in 1542 vermoedelijk niet anders geweest zijn. Voor zover bekend was vanaf 1491 'heer Willem van Drongelen (de jonge), priester, investiet (latijnse benaming voor pastoor) van Muijlenkerk' zoals omschreven in het Bosch Protocol, 1491-1492, 250 (fices Smulders). Willem stamde af van het adelijke geslacht Van Drongelen dat onder andere gelieerd was aan het geslacht Van der Dussen. Jacoba van Drongelen was gehuwd met Jan II van der Dussen, ridder, heer van Dussen en Heeraartswaarde (1298-1326).
Zijn vader, Willem van Drongelen (de oude) had buitendijks land in bezit in Munsterkerk, gelegen ten westen van de nieuwe sluis in de Kornsedijk ter hoogte van de Oude Straat. Zijn neefje en erfgenaam, Daniel van Drongelen wonende in Besoijen, verklaarde (144, Verslag Onderzoekscommissie 1521/23) dat hij 'aanden Dussen buitendijks land heeft, groot 5 kleine morgen met ten oosten daarvan Kievitsweer en ten westen Punickerswert. Zijn land strekt vanaf de Laersloet zuidwaarts tot Walich Pieterszoen erve en is helemaal land, dat zijn ouders 30 of 40 jaren gebruikt hebben, waar een paar jaren ganzen gehouden werden door zijn grootvader de oude Willem van Drongelen en die tevens het riet dat erop groeide verkocht'. 'De jonge Willem van Drongelen, priester en zijn heeroom, heeft dat land soms in gebruik en weid daarop wat beesten'. Daniel had het sinds 2 jaar verhuurd aan Frederick van Herlaer, ambachtsheer van Dussen Muilkerk voor 3 Rijnse guldens per jaar. Maar omdat hij de huur niet ontvangen werd, 'heeft hij Frederick verboden het land te gebruiken voor beweiding omdat het land doolage [moeras] is en te moruwe [week, zacht] waardoor de beesten het gras vertrappen'.
In 1554 werd pastoor Willem Van Drongelen (de jonge) opgevolgd door meester Niclaes Schilders. Deze uit Diessen afkomstige Niclaes promoveerde dat jaar aan de universiteit van Leuven tot meester in de vrije kunsten, werd tot priester gewijd en kreeg een benoeming tot pastoor van Dussen.
Bron: L.F.W. Adriaenssen, Hilvarenbeek onder de hertog en onder de generaliteit. Sociale en ekonomische geschiedenis van een Kempens dorp tussen 1400 en 1800 (Hilvarenbeek, 1987) 282. In Brabantse Leeuw jg 1999.
Ons kent ons
Het was midden zestiende eeuw nog een klein wereldje: het gebied Dussen met Muilkerk en Munsterkerk. Veel inwoners waren familie van elkaar, al waren er ook wel een aantal grondeigenaren van buiten die hun kapitaal maar wat graag investeerden in landerijen in dit gebied. Wanneer er iemand van buiten hier kwam wonen, dan bleek er veelal sprake van een connectie met oorspronkelijke inwoners. Evenzo waren nieuwe investeerders van buiten meestal familie of bekenden van reeds aanwezige grondeigenaren. Zo waren de voorvaderen van pastoor Willem van Drongelen aangetrouwde familie van het geslacht Van der Dussen: de heren van Munsterkerk en Heeraartswaarde. Evert de Veer, de landheer uit Gorcum, had dan weer connecties met Van Herlaer, de heren van Muilkerk terwijl Proenincx van Deventer uit 's-Hertogenbosch - die de Laer aankocht - een zogenaamde behuwde neef was van Laurens de Veer Evertzoon. Het beeld ontstaat dat onroerend goed bezittingen zoals landerijen, huizen maar ook tienden meestal binnen familiekring werden doorgegeven en als er wat verkocht werd, gebeurde dat binnen een beperkte kring van vrienden of bekenden. Men was ook zeer gehecht aan familie-eigendommen. De talrijke meningsverschillen over de bezitsverhoudingen en problemen over het gebruik van drooggevallen land (op- en aanwassen) ná de Sint-Elisabethsvloed spreken wat dat betreft boekdelen en waren twee decennia eerder (1521-1523) al aanleiding voor de benoeming van een commissie van onderzoek.
Muilkerkse hoeven
In Muilkerk, ten noorden van het riviertje de Dusse, lagen de zogenaamde Muilkerkse hoeven. Daarbij moeten we niet te denken aan monumentale boerderijen getooid met een naam maar aan landerijen oorspronkelijk ter grootte van zo'n 24 morgen, hoewel er als gevolg van erfdeling ook kleinere hoeven voorkwamen, terwijl er zo hier en daar ook wel een 'hofstede of gezate' in de vorm van een boerderij met schuur bij de landerijen zal hebben gestaan. De hoevenamen in Muilkerk waren meestal afgeleid van de naam van de (oud-)eigenaar. De percelen bouw- en weiland - soms afgewisseld door een griend - liepen vanaf de noordelijke oever van het riviertje in noordelijke richting tot aan de Dussense Ka die de grens vormde met het Land van Altena. Enkele hoeves waren begrensd door een wetering zoals de Baanse - of Broekse wetering dan wel de Panne - of Lombardse wetering in het het Noordeveld. Uit de leenregisters valt niet altijd af te leiden waar een hoeve exact gelegen was, terwijl de gebruikte namen van hoeves ook wel eens aan verandering onderhevig waren. Van enkele hoeves is in het kohier van de Tiende Penning van Muilkerk over het jaar 1543 een verband gelegd met de gebruiker van destijds.
Ten noorden van het het kasteel lag de Slotshoeve met ten westen ervan de Edel- of Eelhoeve; zowel het kasteel als de twee hoeves waren eigendom van de ambachtsheer van Munsterkerk. Ten oosten van de twee kasteelhoeven lag achtereenvolgens de Wijngaerdswerf, de Coulster's hoeve en de Robert Brievoncs hoeve met verderop in oostelijke richting de oude Zandhoeve, Cortjan hoeve, Daasdonkse hoeve, 'sMildenhoeve, Wouter van der Eik's hoeve, Robert Lamberts hoeve, etc, al lagen er tussen de opgesomde hoeves ook wel percelen tussen die geen deel uitmaakte van een hoeve.
Ter hoogte van de kerk van Muilkerk lag het domein van de ambachtsheer van Muilkerk met de 'Heer Adriaen van Herlaerts Houve' of 'Ridderlijke Hoffstadt' en aan de overkant van de Dussensche - thans Ruttensteeg, de Ponsen Govert Brievincshoeve later Ponsenhoeve genoemd; de zogenaamde Storm's hoeve op de Donk maakte hier oorspronkelijk ook deel van uit. De derde hoeve 'in Muilkerk aan de Dusse bij het overste eind bij de kerk' was de Hemertse hoeve. Tussen Den Hil en de Baan werden nog meer hoeves vernoemd onder meer de Hedikhuizense hoeve. Geografisch gezien lijkt dit ook de meest waarschijnlijke plek waar de 'Berntse Hove inde Oterdijk aan het Broek' gelegen zal hebben net als de 'Willem Arntszns hove op de Ooster Wal'. Bij de Baan lagen voorts de Ravenschot's hoeve, de IJsbrand van Coulster’s hoeve en de Potters hoeve.
In het Noordeveld in Muilkerk zijn slechts twee hoevenamen bekend, die allebei begrenst werden door de aldaar stromende Panne wetering: een hoeve ter grootte van drie percelen aan de de Achterste Hoek genaamd de Mollekeshoeve, en een hoeve beschut door de de Kornsedijk, de Elsenhoeve geheten. In hetzelfde Noordeveld, bij de Kornsedijk en de Boezem, lagen in gebieden die aangeduid werden als: 'In de Panne', de 'Rentmeester' en 'Lombardije' nog meer hoeves waarvan de naam niet bekend is.
Het fenomeen van oorspronkelijke oude hoevenamen was vooral in Muilkerk aanwezig en minder in Munsterkerk. Al waren ze er wel, zoals bijvoorbeeld de Boeckelaershoeve, de Floris Ariaenshoef en de Dortse Hoef allen aan de Oude Straat gelegen of de Bruinenhoeve die van Muilkerk doorliep tot in Munsterkerk waardoor een klein deel buitendijks (Kornsedijk) gelegen land tot het ambacht Muilkerk gerekend werd in plaats van tot Munsterkerk. Dat er minder hoevenamen in Munsterkerk gebruikt werden had vermoedelijk als oorzaak dat de eigendomsregistratie er enkele eeuwen ná de Sint-Elisabethsvloed helemaal opnieuw opgestart werd, terwijl die in Muilkerk - dat eerder droog viel en ná enkele decennia al weer omdijkt werd - redelijk intact gebleven was waardoor de meestal uit de late middeleeuwen stammende hoevenamen nog algemeen bekend waren en ook gebruikt werden.
Hoogewerf
Weliswaar geen hoeve maar wel een bekende perceelnaam in Munsterkerk was de aan het Out Straetken gelegen: 'den Hoghwerf, ook wel Hooge Wei, Hoege Lant of 't Eelant genoemd. De gebruiker ervan werd vanwege de hogere ligging en goede kwaliteit van het land en daarmee corresponderende opbrengst, in 1543 aangeslagen voor maar liefst 36 Carolusgulden. Het oorspronkelijk tot de Floris Ariaenshoef behorende perceel werd destijds gehuurd door Joest van Genderen & Floris Jans zn.
Daar waar de Kornsedijk in Dussen een afbuiging naar het noorden maakt ligt thans de stoep naar de Oudestraat. De huidige Oudestraat is echter niet de oorspronkelijk weg maar een polderweg die werd aangelegd tijdens de ruilverkaveling in de jaren zestig van twintigste eeuw. De huidige Pleunesteeg die ten zuiden van de huidige Oudestraat loopt is voor een deel het oorspronkelijke Out Straetken ook wel Laer Stoop/Steegh genoemd. Deze oude landweg was het buitendijkse verlengde van de binnendijkse Voorste Hoek en kronkelde zich vanaf de Kornsedijk in zuid-westelijke richting naar het Hellekensgat, daar waar thans de Zuid-Hollandse molen staat (naast rijksweg A27). Dat de oorspronkelijke Oudestraat een kronkelige weg was, komt voort uit het feit dat deze langs een water liep. Dit water werd in 1521 Westkil genoemd. Het vormde de zuid-westelijke grens van een hoger gelegen stuk land (opwas) dat werd aangeduid als Hooge Wei of Hoege Lant. Aan de noord-oostzijde werd dit stuk land begrensd door een water de Oost- of Laerkil genoemd. Ook deze stroomde in westelijke richting naar het Hellekensgat. Aan de overzijde van deze Oostkil of Laerkil lag de De Laer die aan de noordzijde eveneens werd begrensd door een uitwateringsgantel ter hoogte van thans de Kalversteeg; de oorspronkelijke Kalversteeg zal parallel gelopen hebben aan deze uitwateringsgantel. Ten westen van de Hooge Wei of Hoege Lant lag de Pieter vanden Dijck Aertszoen Werf in gebruik bij Cornelis Aertszoen van den Dijck, zijn broer.
In verklaring nummer 16 van het verslag onderzoekscommissie 1521-1523 zegt Adriaen Corneliszoen, gewaert rechter, wonende anden Dussen, oud 50 jaar, 'dat het hogelandt onder Dussen altijd soo hoech geweest is als nu en dat het de naeste 30 jaren rontomme ende voerts die Lare ende daer ontrent altijt weijlant geweest is, al waren er ook veel laechten in'.
Van zowel de Hooge Wei of het Hoege Lant als van De Laer is bekend dat die al snel na de aanleg van Kornsedijk droog vielen. In verklaring nummer 13 zegt Dierick Bruijnszoen uit Gijssen (waarschijnlijk was hij een telg van geslacht Stael) dat de Hooge Wei of Hoeg Lant al in 1471 land was. De Laer werd ook al vrij snel na voltooiing van de Kornsedijk omkaad. Mogelijk had men dit gebied zelfs al bij de bedijkingswerkzaamheden van de Kornsedijk kunnen meenemen, ware het niet dat de uitwateringskillen West- en Oostkil c.q. Laerkil en de Calversteegh Gantel een belemmering daarvoor vormden. 'Deze gantels waren zo diep dat dat er zelfs schuiten doorheen voerden', alsdus de verklaring nummer 26 van Michiel Adriaens[zoen], oud 86 jaar [geb 1435], wonende tot Waspick. Bovendien voegde hij er aan toe: 'Zo'n 25 jaar geleden [circa 1496] was het [nu] beste land tussen Hooge Wei/Hoeg Lant en de dijk van Dussen naar Almkerk "nyt dan water ende wolcken"'.
De Hooge Wei of Hoege Lant was dus omringd [geweest] door water en werd daarom ook wel Eelant genoemd en was oorspronkelijk eigendom van Floris Adriaenszoen Bisscop uit Dordrecht maar in 1521-1523 in erftijns bij Claes Pullen (geb 1437), die er de Muggenburcht (12,5/13 morgen met huis uit 1481) liet bouwen. Omdat De Muggenburcht op de kant van het water lag, ten zuiden van 't kerkhof van Munsterkerk, moet het huis aan de Oudestraat gelegen hebben. Het pand was in 1501 verkocht aan Adriaen Aertszoen (geb 1441 Sliedrecht) alias Brueder of Broeder.
Ten oosten daarvan lag 't Hoff van Dale of 't Hoffweer (14 morgen groot), met het huis van Willem vander Duijn geb ca 1441-1451; de andere helft (14 morgen) behoorde aan meester Evert de Veer (geerfd) wiens boerderij die Laer Werf naast de dijk moet hebben gestaan; oorspronkelijk was Pieter Elinck hiervan eigenaar. Adriaen Corneliszoen (gewaert rechter, geb 1471) en zijn vader hadden er de vogelarije.
In 1652 was de Hoogenwerff - zoals het perceel toen genoemd werd - eigendom van Bastiaentie Wouters en in 1706 van haar erfgename Anneken Crijnen, weduwe van Huijbert Bastiaenss. t' Kindt.
Bron: Regionaal Archief Tilburg, 2605 Schepenbank van Geertruidenberg, 1554-1811, 1706 april 23 - R. 38, fol. 202r/v
Bastiaentie Wouters was weduwe van Simon Wouters maar zij hertrouwde in 1626 met Gerrit Jansz Lensvelt waardoor het perceel later in bezit kwam van de familie Lensvelt bij wie het een kleine twee eeuwen familiebezit bleef. In 1813 werd het echter voor Petronella Bogers, eerst weduwe van Gerrit Simons Lensveld en laatst weduwe van Jan van Ierzel, door haar twee toeziende voogden Petrus Josephus Sprangers uit Muilkerk en Willem Boor uit Munsterkerk, op 'Donderdag den 3 junij 1813, des namiddags ten 3 uren, ten huize van [herbergier a/d Sluis] Simon Lensveld te Dussen Munsterkerk door het ministerie van den Keizerlijke notaris Adrianus van der Meer [Woudrichem] als hiertoe speciaal geauthoriseerd, Publiek aan den hoogstbiedende verkocht'. Een executieverkoop dus, met als koper burgemeester P.J. Stael van de 3 hectare, alias 3 morgen en 3 hont bouwland, genaamd den Hogenwerf en gelegen in de Dussense polder aan de Oude straat en de Middelt, voor een bedrag van 5600 francs.
Bron: 7209 Collectie Grave, Velp, Gassel, Escharen. 47 Akte van verkoop gepasseerd voor A. van der Meer, notaris te Woudrichem, 1813.
Bij de eerste kadastrale opmeting van Dussen omstreeks 1820 werden er langs de Oudestraat een aantal percelen opgetekend die verwijzen naar de benaming voor het gebied langs de Westkil. Zo heette het perceel E222 dat niet ver van de dijk af lag 'Hoogewerf' en een wat verderop gelegen perceel E214: 'Hoogland'. Nog wat verderop lagen de percelen: Kerckelant en Kerkhoff die dan weer een verwijzing waren naar de bij de Sint-Elisabethsvloed verloren gegande kerk van Munsterkerk en het daarbij gelegen kerkhof.
Oorkonde van 10 juni 1547
Deze oorkonde uit 1547 werd later aan het dossier van de Tiende Penning 1543/1544 toegevoegd. De transcriptie werd opgesteld door Paul en Anja Seesink van der Pluijm.
Dit sijn alsulke morgh talen als als aen die Dussen inde ambacht van Muijnsterkerck inde hoefslach ghelegen sijn binnen dijcks ende ?.o.? schout ende ghesworenen aen ghebrocht sijn<.br>
Dit landt leijdt onder Munsterkerck onder? Dussen ?
Dirck Goertse ??
Herman van Devether [Deventher] ende Dirck Goertse van merve?nc beijder m?? der stadt van shertogen bossche / hebben lijggen verscheijden percelen van
lant / onder suithollant / ter plaetsen genoemt aende Dussen ?? voirss lant al te samen gelegen is buijten dijcks / en is noch ong???? maer is hen beijden noch toebehorende onbedeikt / waer af d?? groette van de lande hier onder staet / s?lno ombegrepen me? Inste m? Inde eerste een huijs staende aende Dussen buijten dijcks op eene ??? ende omtrent dat huijs is gelegen omtrent sestigh mergen lants welck lant samen begrepen is met eene zomer dijck / welken dijck -mer voer cost te onderhouden / d’een ?aen seventich gulden d??de tachent?? ende dat voirheden omtrent s’negentich carolse gulden / ende eertijts wel?? hondert carolse al nae die grote wateren ende winden dier comen noch een stuck lants aende voirss huijsinge nochtans buijte den zomersdijck groot omtrent vijff mergen genoemt den poten camp noch een stuck lant omtrent die voirss huijsinghe oeck buijte den selve zomerdijck groot omtrent sestien mergen genoemt die dort[s]?e hoe[ve]?? noch een stuck lants omtrent vijff mergen groot / noch drie wer?? lant
te samen groot omtrent een ende twintich mergen / d’welc noch t?????? niet en is den slee? / maer dien sin int voirlede iare opgemaect twee koijen / waer af noch geen profit af is gecomen al dit voirss lant met al sin toebehoirte heeft Herman van Denenther sin helft verpacht den voirss Derck Goertsen iaerlicx voer hondert end vijenseuentich carolse gulden / dies soe is Dirck voirss sculdich tot sijnen cost ende last te onderhouden den voirss zomer dijcksloten/ water laten / tuijnen / gran? ende alle laste totte lande behoren.
Actum den thienden dach Junij Ao xlvii [1547] / bi?nen shertogen bossche.
Van Deventher en Goertse hadden het land in Dussen al eerder, in 1539, aangekocht van Willem Willems van Houwelingen. Anna de Bisschop, gehuwd met Vierling, was een dochter van Jacob Bisschop en Margriete van Houwelingen. Zij was een der erfgenamen van Willem Willems van Houwelingen en zijn vrouw Elisabeth die eigenaren waren geweest van het Groot Laar en Klein Laar, samen 40 morgen groot, gelegen in het ambacht van Munsterkerk bij Dussen; zij gaven op 22 april 1539 alle bescheiden aangaande dat goed over aan Herman van Deventer en Dirk Goderts te 's-Hertogenbosch.
Bron: Houwelingen, van | 1539-04-22 - Taxandria jg 41 p 84 - Achternamenindex - Bron: https://www.collectiegroesbeek.nl/
De twee Bosschenaren Van Deventher en Goertse hadden er in de buurt nog meer land in eigendom onder meer een perceel buitendijks de zomerdijk gelegen, groot 5 morgen en de Potencamp genoemd, alsmede een perceel, groot 16 morgen, genaamd de Dortse Hoef. Voorts nog een perceel land van 5 morgen en 3 werfen, tesamen groot 21 morgen waarop in het verleden 2 kooien (eendenkooien) gevestigd waren maar die nog geen opbrengsten gegenereerd hadden.
Van al deze landerijen - in totaal 107 morgen - had Herman van Deventer de hem toebehorende helft verpacht aan Dirck Goertse voor 175 carolus guldens per jaar die tevens de verplichting overnam voor het dijkonderhoud en het bijhouden van: 'sloten, waterlaten, tuinen en al datgene wat verders bij de percelen behoort'.
Het perceel 'Dortse Hoef' was volgens de kaart van de Zuidhollandsche polder opgemaakt in 1669 door de landmeters Joris van Roij en Mattheus van Nispen gelegen achter (ten zuiden van) De Laer - bereikbaar via het Oud Straetgen - en liep vandaar af door tot aan het water van De Middelt. Het perceel was destijds (1669) slechts circa 9 morgen groot en omdat het doorsneden werd door de rivierloop van de de oude buitendijkse Dusse, was het opgedeeld in twee percelen met twee verschillende eigenaren, te weten: perceel 145 Dortsehoeff van ‘t out straetge tot d’oude Dussen toe, Hendrick van Gils cum suis 5 mergen 119 roeden en perceel 146 Dortsehoeff van d’oude Dussen tot de Middelt toe, d’Heer Wevelinckhoven 3 mergen 492 roeden. Wellicht dat naastgelegen percelen oorspronkelijk ook deel uitgemaakt hebben van de Dortse Hoef van 1547.
Toelichting oorkonde 1547
Herman van Deventer en Dirck Goertse, beiden afkomstig uit 's-Hertogenbosch, waren in 1547 eigenaar van onroerend goed in Dussen Munsterkerk destijds behorend tot Zuid-Holland. Hun land lag buitendijks (Kornsedijk, dus in de latere Zuidhollandse polder). Het betrof omstreeks 60 morgen land omgeven door een zomerdijk - vrijwel zeker was dit de omkade Laer - waarvoor de eigenaren onderhoudsplichtig waren. De kosten daarvoor bedroegen zo'n 70 tot wel 100 carolus guldens per jaar, al naar gelang weer, wind en water. Op dat land stond ook een huis, mogelijk tHof van Dalen dat omstreeks 1521 bewoond werd door Willem vander Duijn. Maar ook Everart/Evert de Veer had een huis op de Laer 'buijten neffens den dijck genaempt die Laer Werf, dairop woende zijn pachter genoempt Geerit Aertszoen'.
15. Willem vander Duijn, woenende buijten sdijcx ande Dussen, out ontrent LX of LXX (60-70)jaeren, seijt bij zijnen eede dat hij ande Dussen buijten sdijcx geen lant en heeft dan de helft van XXVIII (28)mergen lants daer hij up woent, ende plach te heeten, zoe hij seijt, tHof van Dalen, ende dander helft behoert toe meester Evert de Veer ende heefta zijn deel wel gehadt ontrent XXXV (35) oft XXXVI (36) jaer, ende coste (kocht) dat van Pieter Elinck, endea en weet nijet wel wat lant dattet doen was, te weten weijlandt, rietlandt oft duijl, ende gelt int geheel te weten die XXVIII (28) mergen XV (15) Rijnsgulden tsjaers, soemen hem zeijde, maer die naeste thien jaeren dat hijt selver angevaert heeft zoe ist goet lant geweest.Willem vander Duijn deelde destijds het eigendom van de Laer met Mr. Evert de Veer. Volgens verklaring nummer 13. Meester Evert heeft aldaar de Groote Laer [12 morgen] en de Cleijne Laer [7 morgen]. Volgens verklaring 69. had hij het land in Groote - en Cleijne Laer, groot 23 morgen, omstreeks 1509/1510 voor 3-4 ponden grooten Vlaams aangekocht van Willem Willems[sen van Houweingen] die het op zijn beurt omstreeks 1480 had overgenomen van Jan van Galissien. Lijsbeth, de weduwe van Willem Willems van Houweningen beweerde echter dat Evert de Veer haar voor de aankoop nog 12 ponden grooten Vlaams verschuldigd was, te voldoen op Sint Jansmisse. Omdat hij nog steeds niet betaald had, waren hem de eigendomsbrieven nog niet overhandigd; deze lagen thans bij haar rentmeester in Oudenbosch (verklaring 68).Bron: De onderzoekscommissie naar de aanwassen in de Verdronken Waard (1521-1523), verklaring nummer 15.
Landheer Evert de Veer uit Gorcum
Evert of Everart de Veer had behalve land buitendijks, naast de dijk ook een boerderij 'die Laer Werf' genaamd. Hij verhuurde het huis aan de pachter van zijn landerijen op de Laer: Geerit Aertszoen. Daar, in de 'goeikamer' van de boerderij, zal pachter Geerit Aertszoen en later zijn zoon Zegher Gherits zn met enige regelmaat de landheer en zijn rentmeester met alle égards ontvangen hebben. Naast het incasseren van de pacht, zullen de heren er de dagelijkse gebeurtenissen en de lokale nieuwtjes besproken hebben met hun pachter. De situatie op het kasteel zal ongetwijfeld gespreksstof opgeleverd hebben. Jan VI van der Dussen was enkele jaren geleden (in 1536) overleden en had zijn twee dochters Cornelia en Hilligondis tot erfgenaam benoemd. Hilligondis was in 1541 weduwe geworden terwijl Cornelia na het overlijden van haar eerste man was hertrouwd met Govert van Brecht. Deze begon zich steeds meer als vertegenwoordiger van zijn echtgenote en schoonzuster inzake het domein Munsterkerk en Heeraartswaarde te profileren. Hij vervulde die rol op afstand omdat hij met Cornelia in Breda woonde en niet op het kasteel in Dussen. De vanouds vertrouwde band van de domeinheren of -vrouwen met het erfgoed aan de Dusse had uiteraard wel te leiden van het gemis aan directe communicatie met de inburen, wat mogelijk consequenties zou kunnen hebben voor de inwoners en met name de grondeigenaren. Dat besef was kennelijk ook tot Van Brecht doorgedrongen, reden waarom hij Francois van Couwenhoven tot rentmeester van het domein benoemde. Naast zijn besprekingen met de pachter werd in de boerderij 'die Laer Werf' ook met andere zakelijke partners overleg gevoerd over landbeheer en -bewerking en vermoedelijk ook wel over de te hanteren strategie bij het investeren en in gebruik nemen van nieuwe op- en aanwassen. Door het Verslag van de Onderzoekscommissie in 1521-1523 was er dan wel meer duidelijk gekomen over eigendom van het buitendijkse land, het gebied wat later de Zuidhollandse polder zou worden was echter nog altijd onderhevig aan de dynamiek van aan- en opwassen waarbij adequaat en doortastend handelen lonend bleek. Daarnaast vroeg de voortdurende dreiging van het water continue hun aandacht waarbij bedijking als een serieuze optie werd gezien. De eerste plannen voor de omdijking zullen er zeker met veel belangstelling zijn ingezien en besproken.
Boerderij Laer Werf
Pachter (in 1521-1523) Geerit Aertszoon op de Laer staat niet geregistreerd in de kohieren van de Tiende Penning 1543/1544; hij was toen vermoedelijk al overleden. Wel is er een vermelding van Zeger Gheritzn - vermoedelijk zijn zoon - met een hoeve ter grootte van 21 mergen plus nog 10 hont gehuurd land met een huis, hof, berghschuur met thiende en toebehoren waarvoor Zeger een heffing verschuldigd was van maar liefst 81 gulden. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was boerderij Laer Werf een voorloper van de later zo bekend geworden langgevelboerderij van Joske Verhoeven (Dussendijk 29). Deze oorspronkelijke boerderij is nadien in bezit gekomen van het geslacht Van Dijk die begin zestiende eeuw (1521) ook over buitendijks land in Munsterkerk in de latere Zuid-Hollandse polder beschikten. Volgens de muurankers van de huidige boerderij Dussendijk 29 (Joske Verhoeven) werd deze in 1759 gebouwd en zou dat gebeurd zijn op de fundamenten van een oudere boerderij. Naar alle waarschijnlijkheid in opdracht van Corstiaan van Dijk (ca. 1700-1768) of door zijn zoon Govert (1724-1804).
Geleerde man van grote wetenschap
In een tijdschriftartikel uit 1935 wordt Mr. dr. Evert de Veer Claeszoon omschreven als 'een van de geleerde mannen van Gorinchem; afkomstig van de oudste burgerij van aan begin deser stadt, hy was van uytermaten groote wetenschap, uyt wiens takken meer geleerde mannen zijn gesproten, zelf studeerde hij in 1487 aan de universiteit van Orleans in Frankrijk, hij wiert ook loontrekkende raatsman of pensionaris alhier in Gorcum, bleef dat ook in de jaren 98, 99 en 1500, wiert daarna bezoldigd raadsheer van den hove van Holland, doch weet eygentlijk niet wanneer, en ook raadsheer in den grooten Raad te Mechelen, allemaal treffelijke eereampten voor een Gorinchems borger.'
Een van zijn achterkleinzonen was Gerrit de Veer Albertzn die in de jaren 1596-1597 de tocht naar Nova Zembla en de overwintering aldaar onder Jacob van Heemskerck en Willem Barendsz heeft meegemaakt. Gerrit was echter op 1 november 1597 behouden te Amsterdam teruggekeerd. Hij beschreef zijn avonturen in het boek: 'Waerachthige Beschryvinghe van drie seylagiën, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort, drie jaeren achter malcanderen deur de Hollandtsche ende Zeelandtsche schepen by noorden Noorweghen, Moscovia ende Tartaria, na de Coninckrijcken van Catthay ende China, so mede vande opdoeninghe vande Weygats, Nova Sembla, ende van't landt op de 80 graden, dat men acht Groenlandt te zijn, daer noyt mensch gheweest is, enz....
Evert zelf was getrouwd met Helena van Baexem, een dochter van de Gorcumse drossaard die in 1535 weduwe heet, Evert was toen dus al overleden. Uit het huwelijk zijn vijf kinderen bekend waaronder priester Claes en dochter Marie die in 1534 en in 1537 eigenaar werden van de Ponsenhoeve met een huis en gezaat (Niclaes), respectievelijk de Elsenhoeve (Marie), beiden gelegen in Dussen.
Evert de Veer moet een invloedrijk landheer in Muilkerk en Munsterkerk geweest zijn. Behalve zijn hoeve op de Laer en andere percelen in de omgeving met de boerderij 'Die Laer Werf' had hij ook nogal wat land in Muilkerk en in Babylonienbroek. Zo was hij een tijdje gebruiker van de Adriaenshoef waarmee vermoedelijk de Adriaen van Herlaershoeve wordt bedoeld. Hij had een deel van de naastgelegen Ponsenhoeve in bezit en vanaf 1521 ook 22 morgen land ten noorden daarvan in Hil/Babylonienbroek in de Grote Sluisweer, de Taphoeve en de Oosterse hoeve.
Zijn zoon Laureys (Laurens) de Veer (Vere), schepen van Breda 1544-1547 alwaar hij een huis bezat in de Steenbrugstrate, had ook nogal wat land in Muilkerk maar liet uiteindelijk vele schulden na waardoor zijn weduwe Juffr. Elisabeth van Nederven, overl. 1554/1560, genoodzaakt was zijn erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving te aanvaarden; Uit dit huwelijk:
a. Nicolaes (Claes) de-Veer, verkreeg 10.9.1570 de ambachtsheerlijkheid Krimpen aan de IJssel, bij gifte onder de levenden en later bij testament van zijn behuwd neef Hendrick Proening van Deventer (die later de Laer in Munsterkerk voor de helft in eigendom had), behoudens recht van aflossing voor de heer.
b. Juffr. Agnes de Veer, verkreeg de ambachtsheerlijkheid Krimpen aan de IJssel 13.6.1570, na de dood van haar broer Nicolaes. 9).Tr. Richard (Rytaaert) Nobel.
Bron: Genealogische fragmenten door G. C. A. JUTEN, pastoor Willemstad, in Taxandria, jg 42, 1935.
De Navorscher, jaargang 1915, Genealogie-De Veer door JAM. PENNINCK..
Reportorium op de lenen van Altena, door J.C. de Kort
Proenincx van Deventer
De geslachtsnamen Van Deventher (alias Proenincx), Van Deventer en Goertse worden inderdaad in de Bossche Encyclopedie vernoemd. De vermogende familie Van Deventer stond hoog in aanzien in Den Bosch en worden een aantal keren vermeld in 'Die chronijcke der Stadt ende Meijerije van 's-Hertogenbosch'. Ze bekleedden er bestuursfuncties en woonden er kennelijk tamelijk riant want in 1499, bij het bezoek van de Spaanse kroonprins Filips II, zoon van keizer Karel V, aan de stad, logeerde deze in de woning in de Postelstraat - later De Munt genoemd - van brouwer Hendrick van Deventer, een oom van: Herman (Proeninck) van Deventer, geboren 1483'1484, overleden 16 september 1550, oud 66 jaar, van beroep handelaar - maar tevens grondeigenaar in Dussen Munsterkerk dus - en getrouwd met 1) Hillegonda Kemp 2) met Judith van Vechel.
Vanaf 1519 tot 1549 fungeerde hij als schepen van Den Bosch en vanaf 1543 als president van de vroedschap. In de jaren 1524/25 was hij kortstondig kerkmeester. In 1523 was hij provisor van de Baar der Gelovige Zielen en vanaf 1524 lid van de Lieve Vrouwe Broederschap. Hij ligt begraven in de Sint-Jan waar de grafsteen van het familiegraf nog te zien is.
Een later familielid, Jacob Proenincx van Deventer, was luitenant en in maart 1621 hoofdcipier van Slot Loevestein toen Hugo de Groot in de befaamde boekenkist daaruit wist te ontsnappen. Jacob kwam bij zijn achtervolging op de gevluchte Hugo de Groot ook door Dussen maar kwam te laat want de beroemde rechtsgeleerde en schrijver was onder meer door de hulp van de Dussense metselaar Gijb Kipping inmiddels via het veer bij Drongelen en Waalwijk onderweg naar Antwerpen.
De zakenpartner van Herman Proenincx van Deventer in Dussen, Dirck Goertse, was mogelijk een zoon van wijlen Goijaerd van Engeland de Jonge, zoon van wijlen Goijaerd van Engeland de Oude, raadsheer van 's-Hertogenbosch.
Andere bijzondere vermeldingen
Jan Pawels zn werd voor 10 Carolusgulden aangeslagen vanwege zijn inkomsten uit verhuur van de 'thiend' van het perceel 'den bonten hont'. Het tiendrecht van dit perceel gelegen in het zuid-westelijk deel van Munsterkerk was volgens het repertorium van de lenen van Leyenberg en Wijtvliet van 1557 tot 1632 in bezit van verschillende eigenaren allen afkomstig uit Heukelum. In 1632 werd het door de kasteelheer van Munsterkerk Eduard Jacot van Axele aangekocht van de penningmeester van de Mijlpolder en Leerambacht, Heukelum.
Naamsvergelijking 1543 (10de Penning) met 1521-1523 (Onderzoekscommissie)
Van de genoemde grondeigenaren/-gebruikers in de kohieren van de 10de penning in 1543 wordt slechts een klein deel twintig jaar eerder ook vernoemd in de verklaringen van de Onderzoekscommissie. Voor een deel is dat verklaarbaar. Er zat tenslotte twintig jaar tussen maar een oorzaak daarvan was ook omdat de Onderzoekscommissie zich uitsluitend richtte op de buitendijkse (Kornsedijk) aan- en opwassen, het eigendom en het gebruik ervan. In de kohieren van 10de penning werd voornamelijk het binnendijkse land beschreven.
Bruin Ariaense is waarschijnlijk een zoon van Adriaen Aerts[zoen] alias Broedere (geb. Sliedrecht ±1441) en vermoedelijk tot het geslacht Stael behorende. Deze wordt veelvuldig vermeld in "Informatie roerende den Verdronken Waert in Zuijhollant anno 1521" 'thans wonende op een landhuis (± 20 jaar geleden gebouwd door Claes Pullen) op 't Eland alias Hoechlant, voor aan de Dussen op de kant van het water, genoemt Muggenburcht.'
Dirck Ariaensen is een broer van Bruin Ariaense. Hij is geboren in Sliedrecht 1473, in 1521 schout van Munsterkerck, vernoemd in 1521 in verklaringen nrs 43 en 91. Op 20 april 1523 verklaart Dierick Adriaenszoen, oud 50 jaar en sedert 12-13 jaren clerck van Dussen (vanaf ± 1510) en aldaar ook wonende.
Jacop Vriens ? - in 1543 een onbekende geslachtsnaam in Dussen - is waarschijnlijk verwant aan de in 1521 vernoemde (verklaring nr 13) Jan die Vriese weduwe, woenende tDordrecht en landeigenaar in de Laer.
Cornelus van Eick zijn familienaam vernoemd in 3R en 4V komt ook voor in andere 16de eeuwse lijsten van schouten en heemraden in Dussen Munsterkerk en Muilkerk.
Cornelus van Dijck Peterszn, heemraad en vroedman in 1543, is identiek aan Cornelis Pietersen van Dijck, vernoemd op 1-7-1521 in verklaring nr 50 met een werff in Hillekens Gat.
Aert Peterszn ook wel Aert Pieterszn genoemd is een broer van bovengenoemde Cornelus van Dijck, vernoemd op 1-7-1521 in verklaringen nrs 43, 51, etc., met land in Eland, Goei Poorte en de Laer.
Nader onderzoek volgt.