Aanleg Zuidhollandse Polder

De aanleg van de Zuidhollandsche - of Nieuw Dussensche Polder in 1679

Na de voltooiing van de Kornsedijk, in 1461, ontstaat buitendijks een gunstige situatie voor sedimentering. Hoewel het buitenwater van tijd tot tijd nog zijn tol eist, gelet op de talrijke wielen langs de dijk die duiden op dijkdoorbraken, wordt er tijdens rustiger periodes twee eeuwen lang slib afgezet. Hierdoor ontstaan, vruchtbare op- en aanwassen die steeds vaker droog vallen en al snel in gebruik genomen worden als weide- of landbouwgrond. De eerste omkadingen worden gerealiseerd. Onder Dussen is dat de omkading met de zomerdijk van de Het Laar, buitendijks gelegen tussen de oorspronkelijke uitwateringsgantels 'De Dusse' met de in de Kornsedijk aangelegde 'Nieuwe Sluis' en de gantel bij de Calversteegh.
In de zestiende eeuw behoort het Groot en Klein Laar toe aan Anna Bischop die het van haar grootvader (van moederskant) Wilhelm Willems van Houwelinge geërfd had. Beide polders beslaan een oppervlakte van veertig morgen. In 1589 wordt het goed overgedaan aan Herman van Deventer en Dirk Goderts uit Den Bosch.
Voor wat betreft de overige droogvallende gronden wordt in de tweede helft van de zeventiende eeuw het besluit genomen om de inpoldering grootser aan te pakken.

De inpoldering

Initiatieven hiervoor worden genomen door de Staten van Holland en een groot aantal particuliere personen. Overheid en kapitaalkrachtigen particulieren maken eendrachtig werk van het bedijkingsproject De Nieuwe Dijckagie der Buijtelanden aen de Dussen genaemd den Zuidthollantschen Polder, een benaming verwijzend naar drooggevallen land rondom de buitendijkse loop van het riviertje de Dusse. De kosten van de bedijkingen worden via het zogenaamde omslagstelsel geregeld, waarbij men bijdraagt naar gelang eigendom van in te dijken gronden welke aan de hand van een nauwkeurige landmeting zijn vastgesteld. (Zie ook: Kaart en metingen van de landen ten westen van Dussen gelegen. Per morgen wordt een omslag in rekening gebracht van 100 ponden van 40 groote per pond te voldoen in twee termijnen: in april (60 pond) en juni 1679 (40 pond).
De overheid wordt vertegenwoordigt door de Domeinen die grootaandeelhouder zijn in het project met een omslag voor 846 morgen 147 roeden. Particulieren dragen voor 391 morgen en 7 roeden bij. Voor het reeds eerder omkaadde poldertje Het Laar, dat inmiddels blijkt te zijn aangegroeid tot 52 morgen en 250 roeden en dat ook in particilier bezit is, wordt een afzondelijke regeling getroffen, waarbij de eigenaren tweederde deel van de omslag verschuldigd zijn. De totaal investering bedraagt het voor die tijd enorme bedrag van 121.978 ponden, 8 schellingen en 4 denarii. Dirck Spruyts wordt in 1679 als eerste penningmeester aangesteld en legt in een rekening met perkamenten omslag verantwoording af voor de financiën van dit omvangrijke bedijkingsproject. Als secretaris voor het project fungeerde Wouter van der Dijck die zorgdroeg voor de noodzakelijke schriftelijke vastlegging waaronder ook de resolutie van omslag. Voor het schrijven van de 'generale conditiën' werd echter de expertise ingehuurd van Bastiaen van der Lisse en voor de bestekken van de sluizen Hermanus van Osch.

De rekening

Behalve de inleg van de aandeelhouders zijn er inkomsten uit de verpachting en verhuur van weilanden waar de paarden grazen die ingezet worden bij de dijkwerken en opbrengsten uit de verkoop van overtollig geworden pompen en afwateringssluizen. Bouwvergaderingen worden meestal gehouden in kasteel Dussen waar de heer van Dussen Munsterkerk, Jacot van Axel die zelf ook voor zo'n 60 morgen deelneemt in het project, zich een voortreffelijk gastheer betoond. Overigens wel op kosten van het project want de aangerukte bieren en Franse - en Rinckhouwer wijnen komen ten laste van de bedijkingsrekening. De aanbesteding is ten kastele op 27 maart en 8 april 1679. Als het project een maal in volle gang is zullen er ook elders bijeenkomsten plaatsvinden zoals in De Roze in Woudrichem en in Gorinchem en Dordrecht. Maar er zijn ook werkbesprekingen ten huize van secretaris Wouter van der Dijck , Jan Gijbertse van Couwen, Cornelia van der Sterre, Willem Otten Walraven en in de herberg van Adriana van Brantwijck in Dussen, waarbij het niet uitgesloten is dat dit in de herberg aan de Sluis betreft die later De Zwaan genoemd werd. Adriana was namelijk gehuwd met Willem Adriaens Stael, welke een oom was van de totnutoe oudst bekende uitbaatster van de herberg: Antonette Stael (1677-1747).
Van alle kanten wordt per schip door verschillende leveranciers hout voor de dijkaanleg aangevoerd door diverse vervoerders. Cornelis Pompe van Meerdervoort, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland, houdt namens de Raden en Meesters van de Rekeningen van de Domeinen van de Staten van Holland toezicht op de werkzaamheden en bekleedt tijdens de duur van het project de functie van dijkgraaf. Blijkens de rekening levert hij voor zijn diensten forse declaraties in . Dat geldt evenzeer voor Johan Ballinq de assistent van Pompe. Voor een adequate landmeting zijn de landmeters Matheus van Nispen en Nicolaes Leechanger aangetrokken. De heren toezichthouders hebben hun eigen onderkomen op het werk in de vorm van een keet waarin zij de maaltijd nuttigen en eventueel zelfs kunnen overnachten. Matheus van Nispen is goed bekend met de situatie in de nieuwe polder omdat hij in opdracht van de Staten van Holland en Westfriesland, tien jaar eerder in 1669 de voorgestelde bedijking van de polder in twee verschillende varianten (het groot - en klein concept) in kaart heeft gebracht.

De bedijking wordt aangevangen in Dussen bij de Ouden Zeedijk Zuijdwaerts opt ijnde de Scheijsloot tot de Sluijs leggende in Peerbooms Gat zijnde een gedeelte van de XXVII Bestedinge, ter keure van vijff roeden aanleggens, ende vande cromte aldaer; tot aan de Dijck van den Altenaschen Polder, met daarbij een aan te leggen achterkade. De zeedijk zou later Buitendijk gaan heten.
Het totale werk wordt via maar lieft 90 kleinere aanbestedingen door verschillende aannemers uitgevoerd. Ook de bijkomende werken aan sloten en kades, aanleggen van sluizen, graven en drooghouden van sluisputten, maken van zijlen (spuisluis middels terugslagklep in dijk), duikers en vlieten, leggen van wegen en stoepen, alles wordt steeds afzonderlijk aanbesteed.
Er komen veel kandidaten op af. Volgens de toezichthouders onder hen ook “arme calissen, ruw volk dat, zodra ze een stuiver in handen hebben, de bloemetjes buiten zet, zich zat drinkt, dobbelen en spelen en zich te buiten gaan aan ontucht. Een voorschot op hun verdiensten smijten ze al gauw over de balk. Te vertrouwen zijn ze ook niet. Er zijn dieven bij en grove uitbuiters die hun kost verkopen aan een hoger biedende alvorens zij nog maar ’n hand hebben uitgestoken”.
Voor een deel komt het werkvolk uit plaatsen ten zuiden van de Maas, die ook gewerkt hadden aan bedijkingen op de Zuid-Hollandse eilanden. De gage van de dijkwerkers loopt uiteen van zo'n 500-1.000 pond voor een dijkvak van tussen 25 en 30 roeden lengte. De kunstwerken zijn prijziger. Zo krijgt Cornelis van de Griendt 3300 ponden voor het leggen van een sluis voor de uitwatering van de nieuwe polder, die aanvankelijk zijn water op natuurlijke wijze op de Biesbosch loosd. Alvorens de werken een aanvang nemen worden affiches een aanplakbiljetten verspreid in alle dorpen en gehuchten in Holland en Brabant waar de dijkbazen woonachtig zijn. Het toch alleszins omvangrijke werk wordt binnen het jaar afgerond, doch hier zijn jaren van voorbereiding aan voorafgegaan terwijl ook daarna nog voortdurend veranderingen, verbeteringen en onderhoud plaatsvinden. Deze werkzaamheden zijn vastgelegd in de jaarrekeningen van de Zuidhollandschen Polder en omvatten een periode vanaf 1679 tot en met 1723 [zie hieronder]. Op 10 januari 1680 doet penningmeester Spruyts verslag aan de toezichthouders als hij in de Sint-Joris Doelen te Dordrecht de omvangrijke afrekening aanbiedt aan de rentmeester van de Hollandse domeinen. Er blijkt een tekort van 9186 pond, 8 schellingen en 6 denarii. Dat is minder dan één procent van het oorspronkelijke investeringsbedrag.

Lijst van aanbestedingen

Naam aannemer
Dijkvaktraject
Lengte dijkvak - bedrag - datum
Wouter Frans Lichthardt Beginnende aan Dussensche dijck zuijdwaerts 30 roeden - 720 ponden - 22 Junij 1679
Sijbrant Cornelis Ricke

Bestuursperikelen

Na het gereedkomen van de bedijkingswerkzaamheden wordt aan de zuidwestkant van de polder aan de nieuwe Buitendijk na verloop van tijd bebouwing gerealiseerd. Ook worden enkele boerderijen gesticht in de polder zelf. Er ontstaat een buurtschap dat de naam Mariapolder krijgt, doch later Hank zal gaan heten. In een procesverbaal van 1798 wordt door het toenmalige bestuur van de Zuid-Hollandse polder een beknopte historische schets gegeven van de ontwikkelingen die zich ten aanzien van de polder gedurende de tijdspanne van ruim een eeuw voltrokken hebben.
'Met de bedijking is aangevangen in 1679 onder opzicht van twee vertegenwoordigers van de Graafelijkheids Rekenkamer, vijf van de ingelanden en een penningmeester. In 1681 is de bedijking voltooid. Van het onderhoud aan dijken, wegen, sluizen en waterlopen wordt door de penningmeester jaarlijks rekening en verantwoording afgelegd [zie hieronder]. Ruim veertig jaar later, in 1722, wordt het aandeel van de Grafelijkheid publiekelijk verkocht [zie hieronder]. Het bestuur komt dan in handen van vijf gekozen gecommiteerden en de financiële directie berust bij de penningmeester. Dat is echter niet naar de zin van de ambachtsheer, die zich buitenspel gezet voelt. In 1774 wordt voor de Hoogen Raad echter een accoord bereikt met de Heer van Dussen Munsterkerk waarbij het bestuur wordt overgedragen aan een door de ambachtsheer voorgedragen college van dijkgraaf met heemraden en een penningmeester/secretaris, dat zich in de uitvoering van haar taken dient te schikken naar een onderling overeengekomen reglement dat in naam van de ambachtsheer wordt uitgevaardigd en door de Hoogen Raad is goedgekeurd. Tot 1795 blijft dit zo, maar met de komst van de Fransen verandert er bestuurlijk nogal het een en ander en vanaf die tijd worden de leden van het waterschapscollege opnieuw door de ingelanden verkozen. Ondertussen is gebleken dat door de voortdurende inklinking van de bodem, natuurlijke uitwatering op een gegeven moment niet langer meer mogelijk is. In 1791 wordt daarom een achtkante schepradmolen gebouwd, die tweederde van de polder kan bemalen. Het overige regenwater wordt via de Perenboomse sluis op de Scheisloot geloosd. Ten tijde van het procesverbaal in 1798 fungeert Wouter van Eeten jr als dijkgraaf. Hij weet zich geassisteerd door de heemraden Govert Corstiaan van Dijk, Meeuwis Rouwbos, Hendricus Donkersloot en Antony van Kooten. In de vacature van de onlangs overleden Pieter Joppe Verschoor is nog niet voorzien. Als penningmeester is aangesteld Johan Hubert Gerard Borcharen en als bode Otto Walravens.

Jaarlijkse (onderhouds)rekeningen (1679-1723)

Privatisering Grafelijkheidsdeel van de polder in 1722

Op 16 en 17 januarij 1722 wordt in de Castelenije van den Hove van Holland in 's Hage de betreffende verkoping van de Grafelijke goederen gelegen in de Zuijd Hollandschen Polder gehouden, die in 't sevende register met de Roode Leeuw, beginnende in 1705 tot en met 1722, zijn opgetekend.
De totale opbrengst van de verkoop bedraagt de lieve som van 202.375 gulden, waarbij er zo'n 841 morgen land over de toonbank gaan. Dat is wat minder dan de oorspronkelijk 846 morgen waarvoor de Domeinen bij de bedijking in 1679 omslag betaalden, maar dat kwam omdat bij de verkoop het afgegraven land, een kleine 3 morgen, waarvan de grond gebruikt was voor het aanleggen van de bedijking, was afgetrokken. De grond die benodigd was voor de omdijking werd vooral afgegraven in het gebied Langen Werf en voor een klein deel in Voog's Werf. De polder De Laar, groot 52,5 morgen en gelegen tegen de Kornsedijk tussen de Oudestraat en de Calversteegh, was al sinds de omdijking van de polder in particulier bezit. Daarnaast was een totaal opppervlakte van 339 morgen al eigendom van andere beleggers, instituties en ingezeten en bleef zodoende bij de verkoop buiten beschouwing. Boerenverdriet, Gijsbert en Bleekwaard lagen weliswaar op de rechteroever van de Cornsche Gantel maar waren wel onderdeel van de omdijking van de Zuid-Hollandsche Polder en ook onderdeel van de verkoop.
Het register van de verkoping geeft een goed inzicht van de waarde van de verschillende percelen, terwijl ook de namen van de pachters en de jaarlijkse pachtsom is vermeld. Gemiddeld werd er 234 gulden per morgen betaald maar daar zaten wel wat uitschieters naar boven en beneden tussen. De hoogste prijs per morgen die werd betaald was 450 gulden en wel voor partij 37 met de percelen nr 91, 92 en 98 op de kaart van Ketelaar, gelegen in het gebied Verckens Jagt tussen de Nieuwesteeg en de Jachtsloot ten noorden van de Paulushoeve aan de overzijde van de steeg. Het laagste bedrag dat per morgen werd betaald was 69 gulden voor een perceel in het gebied Langen Werf en wel voor het 6de deel van de 29ste partij zijnde perceel nr. 35 op de kaart van Ketelaar. Een opvallend laag bedrag gezien het feit dat voor ten oosten en noorden naastgelegen percelen 102 gulden, respectievelijk en 128 gulden per morgen werd neergeteld. De gemiddelde jaarlijkse pachtprijs was circa 11 gulden maar deze liep sterk uiteen van ƒ 4,19 tot maar liefst ƒ 31,44 per morgen per jaar. Waarschijnlijk werd deze echter ook door andere oorzaken beïnvloed dan alleen de grondkwaliteit van het betreffende perceel zoals de pachttermijn of verwantschap met de verpachter. Ongeveer de helft van het voor de verkoop beschikbare land werd aangekocht door een zestal grootgrondbezitters en beleggers die in de aankoop kennelijk een goede geldbelegging zagen. Grondbezit was destijds een populaire - maar vooral veilige manier van geld beleggen. Er werdt al wel gehandeld in aandelen; de Verenigde Oostindische Compagnie was al in 1602 opgericht en de Beurs van Amsterdam was enkele jaren later gesticht. Daarmee viel wel een beter rendement te behalen, maar het risico was veel groter. Behalve grootgrondbezitters werd ook door een aantal ingezetenen een of meerdere percelen aangekocht. Maar wie waren die beleggers en ingezetenen-kopers nu eigenlijk? Hieronder de top tien kopers in orde van grootte en met een summiere beschrijving:

Kopers Aankoopprijs Morgen
Hendrik van Barnevelt 32.005 191,8
Adriaen Bout en Adam Halffwassenaer 35.460 137,5
Catharina Bussij de Rabutin 23.180 64,4
Elisabeth Marchand 19.075 88,1
Caspar Hoeij 9.430 46,1
Maria Anna van Wevelinkhoven 7.505 22,7
Wouter Dirkse de Both 8.660 38,9
Pieter Claesse Donckersloot 6.540 22,4
Oth Willemse Walraven en Zoon 7.050 30,5
Adriaen Samuels Pistorius 5.590 20,4
Overige kopers 46.545 203,4

Hendrik van Barnevelt
Hendrik van Barnevelt Vrijheer van Noordeloos, geb. 10-01-1660 's Gravenhage, ged. 11-01-1660 's Gravenhage. Titel: Vrijheer van Noordeloos, Overslingeland, Minkeloos en De Groote Waard Heer van Engelen en Vlijmen, borgemeester van Gonrichem, ovl. 26-05-1740 in Gorinchem, 80 jaar oud, begr. 30-05-1740 Gorinchem. Getrouwd (1) in 26-02-1690 Gorinchem met Geertrui Pompe, tenminste 2 kinderen: Maarten (1691-1775) en Johan (1704-1734). Getrouwd (2) met Geertrui van Erp 08-03-1725 Noordeloos.
Hij werd begraven in de Ned.Hervormde kerk in Gonrinchem. Zij graf is versierd met zijn familiewapen: een ankerkruis vergezeld van drie sterren.

Hij kocht 192 morgen in de polder, voornamelijk land van zeer goede kwaliteit in onder meer: de Voogswerf en langs de Oudestraat, 79 morgen rondom de Paulus Hoeve, 2 percelen in de Gijsbert en land tussen de Jachtsloot en Kamersteeg en tussen het Hillikensgat en de Kalversteeg.

Adriaen Bout en Adam Half-Wassenaer
Mr. Adriaan Bout van Lieshout (Leiden, 1663 - ?) Heer van Krimpen aan de IJssel en Stormpolder, soliciteur militaire en klerk ter secretarie van de Raad van State, agent van de keurvorst van de Palts. Begin 18de eeuw werd hij eigenaar van de heerlijkheid Lieshout, maar verkocht de heerlijke rechten in 1719 aan zijn zoon Jan Bout. Op latere leeftijd was hij inwonend bij zijn zoon Jan Bout, Heer van Lieshout, Quartierschout van Kempenland, met een jaarlijks inkomen van f 14,000,-. Deze bewoonde een huis met een huurwaarde van f 1500,- en had daarnaast een buitenplaats en hield een koets met drie paarden en negen dienstboden.

Adam Half-Wassenaer, heer van Stad aan 't Haringvliet (1666-1732), kruidenier, koopman. Zij zoon Joannes Half-Wassenaer, heer van Onsenoort en Nieuwkuyk (1706-1782), grootgrondbezitter en rentenier. Half-Wassenaer is een uit Wassenaar afkomstig geslacht waarvan leden sinds 1814 tot de Nederlandse adel behoren en dat in 1892 uitstierf. De stamreeks begint met Jan Martijnsz die in 1494 en 1503 te Wassenaar wordt vermeld. Zijn kleinzoon noemt zich Jacob Jansz Half-Wassenaer. Bij Souverein Besluit van 28 augustus 1814 werd een nazaat benoemd in de ridderschap van Brabant waardoor hij en zijn nageslacht tot de Nederlandse adel gingen behoren; met zijn dochter stierf het geslacht in 1892 uit.

Zij kochten land op de westoever van het Peerenboomsche Gat en andere percelen in Langenwerf, Rietwerf en Verckensjagt en daarnaast 23 morgen in de Bleekwaard en 1 perceel in de Gijbert.

Catharina Bussij de Rabutin
Catharina de Bussij, douarière [adelijke weduwe] van Joost Adam, Baron van Stolzenberg, in zijn leven bregadier in dienste van sijne Cheurvorstelijke doorlugtigheijt van de Pals, wonende te Heusden. Na het overlijden van haar man werd zij vrouwe van de Heerlijkheid Poederooijen. In 1731 liet zij een testament opstellen in Herpt en Berne waarbij haar bezittingen voor een belangrijk deel aan haar zuster Hester (gehuwd met Hendrik Willems Pieterson) werden nagelaten. Vrouwe Hester Bussij de Rabutijn, douariere de Pieterson, machtigt dhr Raad en Advocaat Berkhoven, wonende tot Franfurt am Main, om in der minne te vorderen van sijn Hoog Graaffelijke Excellentie de Graaff van Nassouw, een obligatie van 12000 rijxdaalders die sijn vader op 12-10-1697 van de doenmalige Ritmeester Joost Adam van Stolsenberg uit de penningen van diens schoonmoeder vrouwe Elisabeth Roefs, wed. Bussij heeft genegotieert. Gedaan 8-10-1729. Getekend: Jacob van der Ven, P. de Mele.

Haar landaankopen waren geconcentreerd in de Langenwerf, met 39 morgen land rondom de Pannehoef en 26 morgen rondom de latere hoeve van Van Vugt. Heel goede kwaliteit landbouwgrond gezien de gemiddelde aankoopprijs van 360 gulden per morgen.

Elisabeth Marchand
Elisabeth Marchand, dochter van Mr. Stephanus dr. Marchand en Geertruyd Verburgh, geb. 15 mrt 1668 Leiden, gedoopt 18 mrt 1668 Leiden St. Pieterskerk, religie: NH, woonplaats: Markt Geertruidenberg, ovl. 24 jan 1734 Geertruidenberg, 65 jaar, begraven Geertruidenberg in het familiegraf in de Grote Kerk.
Gehuwd 17 okt 1690 Delft met: Matthijs van Son, zoon van Simon van Son en Sara van Nes, gedoopt 05 nov 1664 Geertruidenberg, ondertrouwd 30 sep 1690 Geertruidenberg, ook een ondertrouw in Delft op deze datum, op 15-10-1690 met attestatie naar Delft, ovl 15 sep 1704 Geertruidenberg, ongeveer 39 jaar, begraven Geertruidenberg in de grote kerk, beroep: burgemeester van Geertruidenberg, schout van Raamsdonk, woonplaats: Markt Geertruidenberg, brouwer van de Drie Leliën in Geertruidenberg, schepen van Geertruidenberg in 1696 en 1697 en burgemeester in 1703 en 1704, voorts was hij schout van Raamsdonk van 1694 tot 1704 en hij was bovendien nog dijkgraaf van Raamsdonk.

Mathijs was eigenaar van het pand Markt 1 in Geertruidenberg. Hij was gedeeltelijk eigenaar van een huis ('ende daer uijthangt de pauw') met grond aan de Vismarktstraat (nu nr. 26). Hij kocht een groot gedeelte van De Witte Leeuw op de Markt (nr.2). Daarnaast had hij met zijn vrouw nog bezittingen in Raamsdonk en Dussen Munsterkerk.
Matthijs van Son en zijn vrouw Elisabeth Marchand lieten omstreeks 1700 een buitenhuis bouwen in de polder ten zuiden van Geertruidenberg op de plaats waar nu zorgcentrum De Kloosterhoeve staat. Een gedeelte van het jaar brachten ze hier door. Matthijs van Son bekleedde een aantal bestuursfuncties in Geertruidenberg (schepen en burgemeester) en de laatste jaren van zijn leven was hij schout van het ambacht Raamsdonk. In de zestiende en zeventiende eeuw lieten rijke stedelingen vaak een buitenhuis bouwen om in de warme zomermaanden de stank en de drukte van de stad te ontlopen. De kooplieden en regenten uit Amsterdam streken neer in het Gooi en die van Den Haag weken uit naar Wassenaar. Zo'n buitenplaats was meestal een groot herenhuis, omgeven door een zogenoemde pleziertuin, waarin gewandeld kon worden, met fonteinen, theekoepels, standbeelden en schelpengrotten. Het buitenhuis van de familie Van Son was tamelijk eenvoudig en leek het meest op een forse boerderij.
De zoon van Matthijs van Son en Elisabeth Marchand, Simon van Son, verbouwde en verfraaide in 1729 dit buitenhuis tot het herenhuis Chartroise. Vijf jaar eerder, in 1724, was hij ambachtsheer van Raamsdonk geworden. Simon van Son ging daarna dit buitenhuis permanent bewonen.

Zij kocht een paar flinke blokken land in het Rietwerf, Baayenpoel en langs de Nieuwe Kortveldsesteeg en daarnaast 26 morgen in Boerenverdriet.

Caspar van Hoeij
C.v.Hoeij, burgemeester van Gorinchem, in 1744 tevens ouderling van de hervormde gemeente Gorinchem.

Het gezelschap den Negenden
"Dit gezelschap werd op 9 december 1727 door onder andere Van Hoeij opgericht en stond onder diens bezielende leiding. Negen man, allen lid van de vroedschap, maakten bij aanvang deel uit van dit gezelschap met als kern de familie en verwanten van Van Hoeij. Officieel was het doel van den Negenden de behartiging van de belangen van de stad Gorkum en in het algemeen van het Land van Arkel. In werkelijkheid bleek het een geheim gezelschap van bestuurders te zijn. Deze gezelschappen schoten vooral in het tweede stadhouderloze tijdperk als paddenstoelen uit de grond. Het enige doel van dit gezelschap zou zijn de verbonden leden te verzekeren van het grootst mogelijke aandeel in de ‘beneficiën der regeering in stad en lande.’ Naar eigen genoegen werden deze ‘beneficiën en vette posten’ verdeeld. Regeren betekende hier de buit verdelen. Wat voorheen werd opgevat als misbruik, was nu een systeem geworden. De leden van dit gezelschap werden bij toerbeurt benoemd als lid van de vroedschap in Gorkum. Er werden van de verschillende, door de vroedschap te vergeven ambten, roosters van opvolging gemaakt, zodat ieder op zijn beurt de goede en minder goede ambten kreeg. Deze posten konden zeer uiteenlopend van aard zijn. Men kon ook aangewezen worden als lid van de Gecommitteerde Raden.
In de vroedschap van Gorkum waren twee facties vertegenwoordigd. De ene met Caspar van Hoeij en de andere met Dionysius van Schuijlenburg aan het hoofd. Beiden waren de pater familias van grote gezinnen die met hun aanhang van verwanten en vrienden streden om de eersten van Gorkum te zijn. Blijkbaar hadden de twee facties een geheim contract van correspondentie en harmonie met elkaar gesloten, want ook leden van de tegenfactie kregen bij toerbeurt een ambt toegewezen. Zo’n contract was meestal een overeenkomst tussen twee sociëteiten of facties die samen de meerderheid binnen een vroedschap hadden om onderlinge concurrentie uit te sluiten en sterker te staan tegen derden. De factie van Van Hoeij was de grootste van de twee. Eind 1728 bestond den Negenden op zijn hoogtepunt uit elf leden terwijl er zestien plaatsen binnen de vroedschap waren. Omdat de leden van het gezelschap den Negenden hierin de meerderheid hadden konden zij gedurende zeven jaar in Gorkum bijna onbeperkte heerschappij uitvoeren. Na 1728 begon het gezelschap uiteen te vallen. De vergadering in januari 1734 was de laatste van het gezelschap den Negenden. Op 20 februari 1734 werd een nieuw gezelschap gevormd dat dit einde veroorzaakte. De dynastie Van Hoeij maakte plaats voor de dynastie van Van Schuijlenburg."

Hij liet zijn aankopen doen door Michiel Donkersloot en kwam zo in het bezit van 35 morgen rondom de Koningshoeve in het Jan Reirenveld, aangevuld met 11 morgen in Verckensjagt.

Maria Anna weduwe Cornelis Pieter van Wevelinkhoven
Het geslacht Van Wevelink bezat van oudsher al het nodige land in Dussen, met name in Muilkerk met onder meer de Coulster's hoeve, groot 9 morgen. Ook in Munsterkerk hadden ze land in eigendom in het Smalweer en in het gebied van de Goeijpoort.
Maria Anna was de weduwe van Cornelis Pieter van Wevelinkhoven. Zijn vader Pieter en grootvader Johannes waren beiden burgemeester van Gorinchem. Voor 1795 werden in Gorinchem elk jaar twee à drie burgemeesters benoemd, waarvan de functie valt te vergelijken met de huidige wethouders. J. Wevelinkhoven, in 1744 heemraad van het dijkcollegie van het Oude Land van Altena, was mogelijk een zoon van Cornelis Pieter en Maria Anna.

Haar aankopen betroffen voornamelijk percelen in het Kortveld of daar in de buurt.

Adriaen Samuel Pistorius Adriaen Pistorius, zoon van Samuel Pistorius en Aloda Suurmondt, werd geboren op 19 maart 1661 in Made en Drimmelen. Hij trouwde met Dingena van Brandwijk een telg uit een bestuurlijk geslacht. Haar vader, Cornelis Claesz van Brandwijck (1611-1703) geboren te Emmikhoven, was bij zijn overlijden 93 jaar!, secretaris Eethen en Meeuwen (1649), secretaris en rentmeester (1673) Muilkerk, drossaard van Hagoort, secretaris Munsterkerk (1695), ouderling Ned Hervormde kerk. Haar moeder was Dircxken Jan van den Hout (1627-1696) en afkomstig uit Sprang. Door zijn huwelijkse band werd Adriaen ook bestuurlijk aktief; schepen in 1704 en collecteur verponding in 1706 van Dussen-Muilkerk. Nadat Dingena overleden hertrouwde Adriaen op 13-03-1716 met Cornelia Verhoeven uit sGrevelduin-Capelle de weduwe van Georgius Joosten voormalig predikant te Dussen (1691-1712). Pistorius overlijdt op 1 maart 1743 in Oosterhout, hij was toen 81 jaar oud.

Hij schafte zich vooral percelen aan gelegen in de nabijheid van de Pleunesteeg, alsmede een perceel op Boerenverdriet.

Wouter Dirkse de Both
Wouter Dirckszn de Bot (de Bodt), schepen Dussen Muijlkerk (1742-1746), gedoopt (gereformeerd) te Dussen op 6 juni 1688, overleden voor 3 oktober 1750, zoon van Dirck Wouterszn de Both en Adriaentje Leendertsdr van Boxtel.
Hij is getrouwd (schepenbank) te Waspik op 3 februari 1732 (ondertrouwd aldaar op 17 januari 1732) met Maria Stoffelsdr de Hoogh, geboren te Waspik, dochter van Stoffel de Hoog. Maria is na zijn overlijden hertrouwd; ze ging in ondertrouw te Dussen op 3 oktober 1750 met Adriaan Rijke. Uit zijn huwelijk met Maria Stoffelsdr de Hoogh werden 9 kinderen geboren maar deze tak van het geslacht zette zich niet voort in Dussen.

Zijn moeder, Adriaentje Leenderts van Boxel, in 1688 ook wel Van Sluijs genoemd wat er mogelijk op duidt dat ze destijds bij de sluis in de Buitendijk woonde, pachtte in 1722 het land rondom de Pannehoef. Zijn vader en ook Wouter Dirkse zelf, huurden daarnaast land van de polder. Van beiden is tevens bekend dat zij regelmatig onderhoudswerk verrichten in en voor rekening van de polder en tevens aannemer waren van diverse dijkherstel en -verhogingswerken aldaar. Volgens de polderjaarrekening van 1686 woonden zijn ouders, Dirk en Adriaentje, aan de Buitendijk bij de stoep naar de Kamersteeg, wat niet zo ver verwijderd is van de sluizen in de Buitendijk.

Wouter Dirckse richtte zijn pijlen vooral op land gelegen ten oosten van de Kerkstraat en in de buurt van de latere hoeve van Van Vugt, maar ook een perceel langs de Nieuwe Kortveldse steeg werd zijn eigendom.

Pieter Claese Donckersloot
Pieter Claese Donckersloot werd geboren rond 1683 in Emmikhoven en was: grondbezitter, schepen (1718), kerkmeester (1714) en diaken van Munsterkerk, collecteur de verponding van beide Dussens (1716), trouwde met Adriaentje van Giessendam en overleed op 5 mei 1728 in Dussen-Munsterkerk. Michiel Donckersloot, die ook als koper geregistreerd werd van enkele percelen in de Zuid-Hollandsche Polder is mogelijk zijn oom die te Emmichoven woonde en als schout van Babiloniënbroek fungeerde.

Donckersloot c.s. kochten vooral land langs de Oudestraat maar ook wat in de Waerdekens op de hoek van de Kornsedijk met de Kornse Buitenkade.

Aanbestedingen in de 19de eeuw

In de notarisarchieven van Dionisius Middelkoop te Dussen (Tg 0130 in het streekarchief te Heusden) zijn meerdere aanbestedingsaktes te vinden van allerlei voorkomende werkzaamheden die in de Zuid-Hollandse Polder verricht werden. Ook werd de verkoop van hout notarieel geregistreerd. Dat gebeurde begin 19de eeuw meestal door de heemraden: Govert van Dijk, Meeuwis Roubos, Hendrikus Donkersloot en Antoni van Kooten, beide wonende te Dussen, maar incidenteel ook wel eens door of samen met dijkgraaf Wouter van Eeten jr. die in Gorinchem woonachtig was.

Bronnen

Taxandria, historisch tijdschrift 1934, p 84 en 1919, p 94-98
SLHA, Archief Zuid-Hollandse Polder (inv. nr. 13), Polderrekening uit 1679
Seesink, Paul, Transcriptie van de polderrekening uit 1679, 2007
Gast, dr. Cees de, De macht van het water, p. 64-65, 2004
Seesink- van de Pluijm, Paul & Anja, transcriptie kaart en folios, Hingman collectie nr. VTH-1413, Nat.Archief Den Haag.
Aalst, Tom van der, De geboorte van "De Hang", artikel in Brabants Dagblad van 31-08-2007
Seesink- van de Pluijm, Paul & Anja, transcriptie 7de register met de Roode Leeuw inzake verkoop Grafelijkheidsdeel ZHP in 1722, Nat.Archief Den Haag.
Ketelaar, kaart van ZHP uit 1749 n.a.v. privatisering van de polder, BHIC Den Bosch.
Streekarchief Heusden, notarisarchieven Dussen, Toegang 0130.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl