Gevolgen aardappelziekte in 1845 te Dussen

Ziekte voorkomend bij aardappels, veroorzaakt door een schimmel, de Phytophthora infestans.

De aardappelziekte deed voor het eerst van zich spreken in de zomer van 1845, toen de aardappeloogsten in heel West-Europa mislukten. De ziekte had zich die zomer vanuit Vlaanderen over Europa verspreid, nadat daar besmette knollen vanuit Mexico of Noord-Amerika waren binnengekomen. De schimmel overwinterde in de grond en verspreidde zich bij nat en broeierig weer in de maanden juni/juli. De schimmel was zichtbaar in de vorm van bruine vlekken aan de onderkant van de bladeren, omzoomd door een witte donzige rand van zwamdraden, waarvan sporen met een regenbui op en in de grond kwamen en de knollen aantastten. De aangetaste aardappelen waren waardeloos omdat ze al snel gingen rotten.

Het mislukken van de aardappeloogst in 1845 en volgende jaren had dramatische gevolgen voor brede lagen van de bevolking. In ons land deed de ziekte vooral in aardappelgebieden als Zeeland en Noord-Nederland maar ook in het Land van Heusden en Altena. De voedselprijzen begonnen te stijgen waardoor steeds meer mensen afhankelijk werden van steun van de armenkassen. De aardappelziekte heeft tot laat in de 19e eeuw de opbrengsten in de aardappelteelt meer of minder negatief beïnvloed. Een efficiënte bestrijding werd pas mogelijk na de introductie van een op koperzouten gebaseerd middel, de zogenaamde Bordeauxse pap - later ook van Bourgondische pap, een in chemische zin verwant middel - rond 1890, stammend uit de wijnbouw. Opvallend is echter dat beide middelen bij de teelt van fabrieksaardappelen aanvankelijk niet of nauwelijks werden ingezet en men er lange tijd het telen van minder vatbare en vroege soorten als enige remedie zag.

Uit N.R.C. van 11 juni 1846

DUSSEN, 8 Junij 1846. Omtrent de veldgewassen kan men uit onze omstreken berigten, dat de rogge veelal door den roest is aangedaan, hoezeer enkele velden tot nog toe vrij zijn gebleven. Op sommige stukken is de aar slechts van onderen, op anderen bijna geheel aangetast; van diegenen, welke het meest zijn aangedaan, bevat de korrel geene melk, maar is verdroogd.
In de tarwe bespeurt men van dit verschijnsel nog geene onheilen; dezelve belooft over het algemeen een middelmatig gewas, ten minste, indien de hoop wordt verwezenlijkt, dat de muizen, die zich hier en daar in grooter aantal beginnen te vertoonen, zich niet verder vermenigvuldigen.
Het koolzaad slaat uitmuntend en doet eenen goeden oogst verwachten.

Het is niet bekend, dat de aardappelen in deze streken de treurige verschijnselen van het vorige jaar vertoonen. Wel heeft het blad eenige geneigdheid tot omkrullen, en worden van de vroege soorten zelfs de onderste bladen aan den stengel geel; maar ervarene landbouwers willen dit verschijnsel, ook vroeger door hen waargenomen, aan de langdurige, scherpe droogte toeschrijven. Als de uitslag van genomene proeven kan aanvankelijk het volgende worden medegedeeld: vroege aardappelen, groot van stuk, in het vorige jaar gerooid, voor zij door de ziekte waren aangetast, zijn den 24sten Februarij in tamelijk droogen, goed bereiden, met diepe voren doorsneden grond gepoot, na alvorens 7/4 uurs in eene nog warme pap van gebluschte kalk geweekt te zijn. Deze zijn in den grond verrot bevonden, met uitzondering van eenige weinige planten, die thans zeer voordeelig staan. Men heeft ook elders dezelfde ervaring gehad en daaruit aanleiding genomen om de wetenschap aan te vallen; ook hier is de behandeling met natte kalk niet gunstig uitgevallen, maar men dient in het oog te houden, dat deze aardappelen gerooid waren, voor dat zij hunne volle rijpheid hadden verkregen. Poters van bruine zeeuwen daarentegen, goed rijp geworden, middelmatig van stuk, nauwkeurig uitgezocht uit aardappelen, die met de ziekte waren besmet, onder dezelfde omstandigheden gezet als de bovengenoemden, met uitzondering alleen, dat deze slechts 5/4 uurs in de kalkpap waren geweekt, zijn allen goed opgekomen en staan zeer gunstig.
Dezelfde soort met een weinig meelkalk in het pootgat op iederen aardappel gestrooid, vertoont zich mede goed; ook die, welke volgens het voorschrift van prof. Kaufman in de N. R. C. medegedeeld, met keukenzout zijn gezet, zijn goed opgekomen, en hebben een gunstig aanzien. Bijzonder voordeelig staan een paar soorten van elders hier aangevoerd. Reeds gerooide geven eenen rijken opbrengst: de vrucht vertoonde op de huid, doch niet in hare binnenste deden, bruine vlekken van grooteren en kleineren omvang, waarschijnlijk niet anders, dan hetgeen men vurigheid pleeg te noemen.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl