Dorpsstraat 49

Geschiedenis van Dorpsstraat 49, van schoenmaker tot kolenboer

Het pand Dorpsstraat 49 in Dussen geniet vooral bekendheid als de woning met kolenschuur van David van der Westen. Het pand heeft echter een veel oudere historie. Het staat namelijk al ingetekend op de allereerste kadasterkaarten en geregistreerd in de eerste OAT's (Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel) die van de gemeente Dussen opgemaakt werden omstreeks 1820.

Eerste kadastale opmeting in 1820

Het perceel met het pand werd destijds als nummer H240 geduid en was toen - volgens de beschrijvende OAT - in het bezit van de weduwe Willem van Riesen. Dat laatste blijkt echter een schrijffout te zijn van de dienstdoende ambtenaar want dat moest Willem van Biesen te zijn. Vermoedelijk was dit Willem van Biesen (1753-1820), arbeider van beroep en zoon van Arnoldus (Aart) van Biesen en Johanna van der Pluijm die kort daarvoor op 4 april 1820 was overleden. Hij was in 1809 gehuwd met Cornelia van den Hoven (1777-1849) geboren te Helvoirt, dochter van Johannes van den Hoven en Maria van Esch, eerder weduwe van Kuindert Teuling. Uit het huwelijk zijn meerdere kinderen bekend: Arnoldus, Maria, Arnoldus en Adrianus. Bovendien had Cornelia ook nog een dochter en een zoon uit haar eerder huwelijk met Kuindert Teuling. Willem en Cornelia zijn de stamouders van onder meer Toon van Biesen, die na de oorlog een timmerwinkel had in de Krekeldraai. Maar ook van Geertruida van Biesen, een zuster van Toon en de vrouw van Willem Eijkhout van de befaamde sigarenwinkel aan de Molenkade.

Van Willems ouders, Aart van Biesen en Johanna van der Pluijm, zijn enkele stukken aanwezig in het Oud-Rechterlijk Archief van Munsterkerk dat bewaard wordt in het streekarchief in Heusden, toegang 0115, inventarisnr. 783 betreft de verkoop van hun huis en onder inventarisnummer 1163 de verkoop van de inboedel, beiden in 1797. Het is nog niet nader onderzocht of deze verkoop wellicht de woning betrof waar later hun zoon Willem van Biesen in woonde. Onder inventarisnummer 1210 is tevens aanwezig: 'Sommatie van de gezworen deurwaarder van de gemene landsmiddelen van het Hof van Holland aan Aart van Biesen, terzake van betaling van 40 guldens en 10 stuivers erfpacht,1797,1 stuk. Daarentegen is van hun zoon Willem vooralsnog geen archiefmateriaal gevonden.

Het betreffende dijkperceel H240 met huis en erf lag aan de zuidzijde van de dijk en was groot 2 bunder en 72 roeden. Het huis stond in de lengte langs de dijk en besloeg vrijwel het gehele perceel van oost naar west, al was er aan de zuidwestkant nog wel een kleine uitbouw. Het pand was door het kadaster gerangschikt in de klasse 8 op een schaal van 1 tot 10, zijnde: 'woningen van arbeiders en dagloners, veelal slechts uit een vertrek bestaande en in slechte staat van onderhoud verkerend.' De tuinpercelen H241 aan de oostzijde (1.88 bunder) en H239 aan de overkant van de weg gelegen (3.14 bunder) waren in 1820 eveneens eigendom van de weduwe Willem van Biesen. Achter het erf van de woning, doorlopend tot aan de Vloeisloot - waaruit door de omwonenden hun drinkwater werd betrokken - lag een groot perceel weiland van burgemeester P.J. Stael en ten oosten daarvan een grient van buurman-metselaar Cornelis Corneliszoon van Daal

De buurman, aannemer Van Daal

Cornelis Corneliszoon van Daal (1788-1874) was gehuwd met Jacoba Lensvelt, een dochter van Adriaan Teunisse Lensvelt en Theodora Kivits. Zij waren de ouders van Cornelis Adriaan van Daal (1831-1922) die later de timmerwinkel van zijn vader voortzette. Deze Cornelis Adriaan werd Arjaan genoemd (zijn tweede naam) omdat zijn vader en grootvader ook al Cornelis heette. Hij werd in 1892 voor een flinke uitdaging geplaatst. Het door hem gebouwde eerste raadhuis van Dussen aan de Sluis was in augustus 1892 met de grote dorpsbrand in vlammen opgegaan. Er moest dus een nieuw raadhuis komen en Cornelis Adriaan van Daal was de laagste inschrijver zodat hij het nieuwe raadhuis mocht bouwen. Zij knecht Jan van Mierlo had een belangrijk aandeel in de realisatie en bouw van dat prachtige pittoreske raadhuis bekent van de talloze foto’s die ervan overlevert zijn.

Cornelis Adriaan van Daal was getrouwd met Adriana Petronella de Jong, die echter in 1883 kwam te overlijden, een week nadat haar jongste dochtertje van vijf gestorven was. Niettemin had hun huwelijk in totaal zes kinderen voortgebracht: hun enige zoon Adriaan, die in 1886 aan TBC overleed en vijf meisjes. Jacoba Maria, Maria Cornelia, de tweeling Cornelia en Wilhelmina en tenslotte Elisabeth. De laatste overleed dus op 5-jarige leeftijd. Wilhelmina is in 1915 naar Den Bosch vertrokken en de naaisters Jacoba Maria en Cornelia in 1933 naar het Franciscusgesticht in Waspik. Maria Cornelia was dienstbode en inwonend bij de deftige Mejuffrouw Elisabeth Sprangers, de ongehuwde dochter van de voormalig burgemeester van Dussen, Zij bewoonde het huis annex boerderij in de Dorpsstraat waar thans de fietsenzaak van Arie van Dijk in gevestigd is. Dienstbode Maria Cornelia is echter in 1911 naar Den Bosch vertrokken. Tot aan haar overlijden in 1913 was Theodora, een zus van Cornelis Adriaan, inwonend bij haar broer. Zij zal zich na het overlijden van moeder (in 1883) om de zorg voor de vijf kinderen - in leeftijd variërend van 15 tot 9 jaar - bekommerd hebben. De enige zoon van Cornelis Adriaan van Daal overleed in 1886 op 18-jarige leeftijd aan de destijds zo gevreesde en zeer besmettelijke longziekte TBC. Het moet een enorme slag geweest zijn voor timmerman/aannemer Arjaan van Daal: drie jaar eerder (1883) waren zijn jongste dochter en zijn vrouw gestorven en nu (1886) zijn oudste zoon Adriaan junior, zijn trots en beoogd opvolger.

Zijn knecht Jan van Mierlo en Anna van Ravels hebben na hun trouwen in 1887 in eerste instantie aan de Zandpad gewoond en later op twee verschillende adressen in de Dorpsstraat. Ze woonden daar achter de werkplaats. Omdat Cornelis Adriaan geen opvolger had, heeft Jan van Mierlo de timmerwinkel vermoedelijk mogen overnemen maar ook omdat hij zijn principaal belangrijk had bijgestaan bij de bouw van het nieuwe raadhuis in Dussen.

Verkoop en afbraak

Hoewel de datum niet feitelijk bekend is, zal het huis en het land na het overlijden (1849) van Cornelia vermoedelijk onder de hamer gekomen zijn en aangekocht zijn door Pieter Antonius Vermeer, schoenmaker van beroep. Hij liet het in slechte staat van onderhoud verkerende pand geheel afbreken en bouwde een compleet nieuw huis met een aparte schuur. De percelen kregen ook een ander nummer: H730 en H731, vermoedelijk na hermeting.
Schoenmaker Petrus (Pieter) Antonius Vermeer (1806-1867) geboren en wonende in Tilburg, zoon van Cornelius Vermeer en Theresia Maria van Spaendonck, was in 1838 getrouwd met winkelierster Anna Buijser (1801-1877) uit Dussen, dochter van Nicolaas Buijser en Johanna Roest. Haar vader hertrouwde na het overlijden van zijn eerste vrouw met Allegonda Nefkens uit Hedel. Kinderen uit het huwelijk van Pieter en Anna waren: Cornelis Norbertus (ovl), Petrus Cornelis en Johanna Maria Thereasia gehuwd met Dingeman Hubertus van Disseldorp uit Waspik.
Pieter Antonius was in de periode 1841-1863 regelmatig getuige bij gesloten huwelijken. Het feit dat hij als schoenmaker aan huis werkte bood hem de gelegenheid als zodanig te functioneren en waarvoor hij zich waarschijnlijk ook ter beschikking zal hebben gesteld. Er stond weliswaar geen officiële vergoeding tegenover maar ongetwijfeld zal hem daarvoor wel steeds een fooi zijn toebedeeld.

Nadat Pieter Antonius was overleden (1867) kwam de woning op naam van zijn enige nog levende zoon Pieter Cornelis Vermeer (1842-1881) die opmerkelijk genoeg vanaf 1868 ook zijn onbezoldigde functie als getuige bij huwelijken overnam van zijn overleden vader. Pieter Cornelis heeft nog tien jaar samen met zijn moeder in het pand gewoond. In 1877 overleed zij echter ook en bleef Pieter Cornelis alleen achter. Hij maakte echter van de nood een deugd en trouwde één jaar later, in 1878, met Maria Anna Boelaars (1851-1921) uit Raamsdonk, dochter van Gijsbert Boelaars en Elisabeth Schoenmakers. Helaas was hun huwelijk slechts van korte duur want drie jaar later stierf Pieter Cornelis. Hun enige dochter Anna Maria Elisabeth Vermeer (1879-1907) was samen met haar moeder erfgenaam en zij werden dus eigenaar van het pand met omliggend land. Moeder besloot echter om met haar dochtertje van twee jaar terug te keren naar haar ouders in Raamsdonk en het leegstaande pand werd daarna verhuurd aan Antonie Kuijpers (1846-1895) en Maria Josepha van Dinteren (1858-?) die in 1883 trouwden; drie van hun zes kinderen, waarvan er één al snel kwam te overlijden en de twee jongens allebei schippersknecht werden, zijn in dit huis geboren. Toen het pand verkocht werd is het gezin verhuisd, eerst naar de Hoek en daarna naar Dussen Binnen.

Want wat was namelijk het geval? Omdat moeder Boelaars ondertussen (1883) was hertrouwd met Petrus de Bont uit Raamsdonk en ook met haar dochter bij hem was ingetrokken, werd het duidelijk dat er van een eventuele terugkeer naar Dussen niets meer zou komen en kwam het onroerend goed in 1888 in de verkoop. Er was onder Pieter Cornelis Vermeer een extra schuur bijgebouwd en ook waren de percelen opnieuw genummerd in H1036 en H1037. De gehele koop bestond uit een huis, twee schuren, tuin en hooiland maar wel bezwaard met het recht van overpad aan de oostzijde van het pand welk recht verhuurd was aan Johannis Versteijn. Vermoedelijk had deze zijn woning achter de woningenen langs de dijk want het is bijvoorbeeld bekend dat daar ook de woning met klompenmakerij van Cees Lensvelt stond die hij kon bereiken via ditzelfde pad. Hoe dan ook, het geheel werd eind 1888 geveild op basis van inzet, opbod en toeslag welke activiteiten plaatsvonden in De Zwaan van de kinderen De Wit en bij Hotel Van Beurden. Het onroerend goed werd ingezet door Laurentius Ludovicus Schoenmakers, winkelier en beurtschipper met een reguliere vaart op Dordrecht en Rotterdam en wellicht een ver familielid van moeder Boelaars (haar moeder was Elisabeth Schoenmakers). Omdat er echter geen andere gegadigden bleken voor het pand met erf naastliggend land werd hij uiteindelijk koper voor 2.360 gulden.
Het aan de overkant van de dijk gelegen dijkperceel H239 werd voor 350 gulden verkocht aan Cornelis Jansse van Dijk, herbergier van de Gouden Leeuw aan de Sluis. Door notaris Verberne werd voor C.J. van Dijk in 1888 de boedel van een erfhuis verkocht voor ƒ 53,70 en land voor één jaar verpacht voor een bedrag van 70,- gulden. Vermoedelijk betrof het hier echter een ander huis. In januari 1889, werd het perceel H239 verkocht aan Adriana van Engelen voor exact dezelfde prijs van 350 gulden als waarvoor Van Dijk het indertijd onbebouwde had aangekocht. Bij deze verkoop door notaris Verberne zou volgens de akte ook een huis zijn inbegrepen maar dat lijkt gezien de verkoopprijs twijfelachtig (Bron: notaris Verberne akte 1 van 10-1-1889).

Van schoenmakerij via boerderij tot winkelhuis

De omvorming van schoenmakerij tot boerderij is al onder Pieter Cornelis Vermeer tot stand gebracht die ook als landbouwer geregistreerd stond. Er werd een stal in het pand gemaakt en hij liet ook de tweede schuur bijbouwen. Waar hij zijn land had of waar hij land pachtte is niet bekend. Ook huurder Antonie Kuijpers heeft het pand als boerderij benut. Doch koper Laurentius Schoenmakers had geheel andere plannen. De twee schuren werden afgebroken en de inpandige stal werd verbouwd tot winkelhuis. Bovendien werden de twee percelen met huis en erf in 1892 verenigd tot één perceel, groot 0.49.20 hectare en hernummerd tot H1229. Lang heeft hij echter niet kunnen genieten van zijn nieuw aanwinst want eind 1895 werd door notaris Rietra een advertentie geplaatst waarin het opnieuw te koop werd aangeboden. Ook ditmaal werd het geheel geveild, nu bij Het Wapen van Noord-Brabant van Van Dijk in de Krekeldraai. Tegelijkertijd werd ook zijn boeierschuit van 40 ton, roeiboot, veer met 200 graan- en aardappelzakken en een aakje door Schoenmakers in de verkoop gedaan.

Het huis met stal en erf werd ingezet en uiteindelijk ook verworven door Adriaan Ansems, zadelmaker aan de Sluis. Niet voor hemzelf maar als gemachtigde voor de kinderen De Vries, namelijk Hendrik de Vries en zijn drie zusters Margaretha, Maria en Johanna. Alle vier ongehuwde kinderen van de overleden ouders Evert de Vries en Johanna de Ronde. De kinderen woonden op dat moment in Dussen Binnen op nummer A66, in de buurt van de boerderijen van burgemeester Stael en van wethouder Verschoor in de Achterstraat. Verkoper Schoenmakers maakte overigens een aardige winst op het pand dat hij zeven jaar eerder had aangekocht voor 2.360 gulden. Het ging over in andere handen voor de som van 3.280 gulden, een kleine veertig procent winst.

De kinderen De Vries plus hun boerenknecht Henricus Cornelis van Huijkelom woonden jarenlang in het pand tot uiteindelijk de jongste van de vier, Johanna (1849-1931), als langstlevende overbleef. Nadat haar laatste zuster Maria in 1921 gestorven was, trok Johanna zich terug in het Gasthuis van de zusters in het Rommegat waar zij in 1931 overleed. Aldaar deed zij in 1927 een belangrijke donatie van maar liefst 3.400 gulden aan de rooms-katholieke parochie in Dussen voor de aanschaf van een nieuw orgel in de kerk. Deze schenking moest echter wel geheim blijven. Later bleek ook waarom want na haar overlijden werd er door de familie De Vries nog flink gesteggeld met de parochie Dussen en het bisdom over de erfenis en dan met name over het deel dat Johanna testamentair had nagelaten aan de kerk.

Na haar verhuizing naar het verzorgingshuis werd het pand in 1921 aangekocht door bierbottelaar, bode en winkelier Gerardus (Gerrit) Wijtvliet (1874-1950) die aan de Korn woonde en een broer was van de latere postkantoorbeheerder van Dussen Jacobus Wijtvliet. Het ten oosten gelegen tuinperceel werd voor 450 gulden onderhands verkocht aan buurman timmerman-aannemer Johannes van Mierlo die er zijn timmerwerkplaats bouwde. Wijtvliet moest behoorlijk diep in de buidel tasten om het winkelpand te verwerven. Op de veiling in het café van Louwke Vermeulen, later Café De Bocht, werd het ingezet op 9.800 gulden en verhoogd met 100 gulden. Bij de finale verkoping werd het uiteindelijk door Gerardus Wijtvliet gemijnd voor 300 gulden extra zodat de totale aankoopprijs 10.200 bedroeg.

Uitbreiding met kolenhandel

Gerardus roepnaam Gerrit Wijtvliet was in 1910 getrouwd met Theodora Maria van Rooij (1877-1951). Gerrit overleed in 1950 en zijn echtgenote één jaar later; hun huwelijk was kinderloos gebleven. Dertig jaar lang hadden Gerrit en Maria aan de Dorpsstraat hun winkelbedrijf uitgeoefend. De erfgenamen Wijtvliet en Van Rooij zetten het pand in de etalage tegelijk met het ouderlijk huis aan de Korn en nog wat land. Het pand aan de Korn werd aangekocht door P.A. Koops die er een fietsenwinkel en -werkplaats in begon en tevens een winkel in huishoudelijke apparaten tot aan kinderwagens toe want naar dat laatste artikel was door de naoorlogse babyboom best wel veel vraag. Molenaarsknecht bij De Gunst in Dussen Binnen, David van de Westen oorspronkelijk afkomstig uit Drunen maar voor zijn werk naar Dussen verhuisd en daar inmiddels ook getrouwd met een meisje van Heijmans van den Hill, had wel interesse in het winkelpand in de Dorpsstraat. Het bebouwd perceel met boomgaard groot 0.47.30 hectare was inmiddels opnieuw bemeten en hernummerd tot H1453 en na de ruilverkaveling tot N57. Davids bedoeling was om naast de winkel, waarin boerderijgereedschappen en -benodigdheden e.d. verkocht werden, ook een handel in steenkolen op te starten.

In 1952 werd het onroerend goed geveild waarbij Café De Bocht andermaal de plaats van handeling was. Na een inzet en ophoging tot 7.800 gulden werd het geheel gemijnd door Van de Westen voor de totaalsom van 9.200 gulden. Dat was zelfs een lagere prijs dan Gerrit Wijtvliet er dertig jaar eerder voor had moeten neertellen. Maar dat was in een andere tijd, namelijk in de jaren twintig, de 'roaring twenties', waarin het optimisme van ná de Eerste Wereldoorlog hoogtij vierde. David daarentegen deed zijn aankoop in de sobere jaren van de naoorlogse wederopbouw en dat vond ook zijn weerslag in de verkoopprijs van onroerend goed. David startte er niet alleen met een kolenhandel maar ging voor de kern Dussen ook het huisvuil ophalen en had tevens een handel in bestrijdingsmiddelen. Die verkocht hij niet alleen aan regionale boeren maar eventueel nam hij ook zelf het spuitwerk als loonwerk voor zijn rekening. Dat hij zich daarbij aan de veiligheids- en milieuaspecten nog weinig gelegen liet liggen was overduidelijk te zien als David aan het spuiten was. Hij was dan zelf totaal besmeurd met alle kleuren van de regenboog, afhankelijk van het toegepaste spuitmiddel. Omdat de aankoop van dure kolen in die sobere naoorlogse jaren voor menigeen een struikelblok was, verkocht David gedurende de zomermaanden zogenaamde kolenzegels zodat de klanten konden sparen voor het vullen van hun kolenhok in de winter. Zijn kolenhadel was best florissant en David kocht extra land aan achter zijn pand voor de bouw van opslagloodsen. Echter, toen na de ontdekking (1959) van de gasbel in Groningen en de grootschalige introductie (1963-1972) van aardgas in Nederland, het kolengebruik drastische verminderde, specialiseerde David zich als toeleverancier voor de agrarische industrie. Op termijn werd het bedrijf overgenomen door zijn oudste zoon Marinus (Rinie) J. van de Westen die het omvormde tot een leverancier van - en onderhoud voor machines voor de land- en tuinbouw.

Toen Rinie van de Westen met zijn bedrijf verhuisde naar het kleinschalige bedrijventerrein aan de Sluis in Dussen, kwam het pand in de Dorpsstraat met de opstallen en heel veel ruimte weer vrij voor nieuwe bewoners en voor andere activiteiten.

Bronnen

Kadastergegevens bij het BHIC in Den Bosch
DTB data en digitale krantenarchief bij streekarchief Heusden

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl