Teisterbant

Heusden, van Teisterbant tot Holland

(Uit: Brabants Heem Jaargang 37, 1985)
J. HENDRIKS

Op de grenzen van de huidige provincies Gelderland, Noord-Brabant en Zuid-Holland lag in de vroege middeleeuwen de karolingische gouw Teisterbant 1) Zij werd in het oosten begrensd door Tiel aan de Waal en Beusichem aan de Lek en de meest westelijke expansie reikte tot Arkel aan de Linge en Muilkerk aan de Dusse 2) in de nabijheid van de Oude Maas. De zuidgrens werd vanaf Rossum niet langer door de Waal gevormd maar door de Maas, die vanaf Hedikhuizen thans Oude Maas heet.3) De noordgrens is minder duidelijk maar voor dit onderwerp weinig van belang. Heel nauwkeurig zijn de grenzen van de gouw uit de eigentijdse bronnen trouwens niet te trekken. Men mag evenwel stellen dat zij de huidige Tielerwaard, Bommelerwaard en de landen van Heusden, Altena en Arkel omvatte. In de eerste helft van de tiende eeuw werd het ambt van graaf hier vervuld door Waldger en Radbod, leden van de familie der Friese Gerulfingen, waarvan de jongere tak zich in het westen wist te handhaven.4)
Toen de oudste tak uitstierf kwam de grafelijke titel niet aan de West-Friese (later Hollandse) graaf Dirk, die juist aan een opstand tegen de koning had deelgenomen, maar aan de bisschop van Utrecht. Op zijn beurt gaf deze prelaat het gebied in gedeelten in leen uit, waarover wij worden ingelicht door het zogenaamde "Memoriale Adelboldi".5) Natuurlijk is die lijst onecht, maar de inhoud ervan wordt algemeen aanvaard en zou slaan op een toestand tegen het einde van de twaalfde eeuw. Ik som daarom de gegevens ervan op voor zover zij op de voormalige gouw Teisterbant slaan.

De hertog van Brabant houdt een stenen versterking in Tiel met de goederen, horigen, bossen, wateren, visserijen en een wilgenbos bij de sterkte en alles wat daartoe behoort.6) De graaf van Gelre houdt de Tieler- en Bommelerwaard met vele horigen, hoeven, huizen, velden, wateren en gerecht.7) De graaf van Kleef houdt Woudrichem met akkers, velden en gerecht.8) Een mogelijke kandidaat voor grafelijke rechten is nog de heer van Cuyk, waarvan de lijst meedeelt dat hij veel land, tienden en gerecht op diverse plaatsen in het bisdom Utrecht in leen houdt.9)

Heel duidelijk maakt de lijst de verhoudingen in het voormalige Teisterbant nog niet. Met name voor het Land van Heusden is zij onnauwkeurig. Dit Land van Heusden, dat ons in het vervolg bezig zal houden, was samen met het Land van Altena in leen gegeven aan de graven van Kleef en van Gelre. Met enige goede wil kan men het Kleefse deel herkennen in Woudrichem met toebehoren. Daartoe zou dan ook het ten noorden van de Oude Maas gelegen deel van Heusden (de benedendorpen), dat hem toekwam, gerekend moet worden. Moeilijker nog is de positie van de graaf van Gelre, die het deel van Heusden bezuiden de Oude Maas (de bovendorpen) bezat, met het Memoriale Adelboldi te rijmen. Onze toegeeflijkheid moet wel heel groot zijn willen wij dit gebied nog bij de Bommelèrwaard trekken die het Memoriale noemt.

De aanwezigheid van beide graven brengt men gewoonlijk op grond van de Annalen van Rolduc terug tot een deling tussen de broers Gerard en Rutger Flamens, die in de eerste helft van de elfde eeuw leefden.10) Gorissen heeft echter een deling verondersteld die vijftig jaar later gemaakt zou zijn tussen de graven Dirk van de Veluwe en zijn broer Gerard van Tomberg.11) Door onzekerheid over de precieze genealogische samenhang van genoemde personen is het voorgaande weinig zeker. Voor dit onderwerp doet het er echter weinig toe, daar het bezit in Teisterbant in het begin wel onverdeeld zal zijn gebleven. In de twaalfde eeuw moet de latere toestand echter al bestaan hebben.12) Dan is kennelijk de struktuur van het Memoriale Adelboldi, dat de graaf van Kleef bekleedt met Woudrichem en de Woudrichemmerwaard, van kracht.

Ik schets thans de Landen van Heusden en Altena in kerkelijk opzicht. Altena en Heusden benoorden de Oude Maas behoorden daarin tot het bisdom Utrecht. Altena, maar ook de parochies Werkendam, Nye Almkerc en Muilkerk, drie gebieden die in het oosten direkt aan het Land van Altena grensden, behoorden tot het aartsdiakonaat van Oudmunster; Heusden tot het aartsdiakonaat van Tiel.13) Bezuiden de Oude Maas begon het bisdom Luik met het aartsdiakonaat Hilvarenbeek. De wereldlijke situatie volgde de kerkelijke in de veertiende eeuw vrijwel op de voet. l4) Het Land van Heusden was in tweeën gedeeld: een deel benoorden de Oude Maas dat samen met het Land van Altena leenroerig was aan de graaf van Kleef en een deel ten zuiden van de Oude Maas dat leenroerig was aan de graaf van Gelre. Over het deel van Kleef en wellicht dat van Gelre pretendeerde de hertog van Brabant de leenhoogheid, wat in zou houden dat de graven hem met de landen militair moesten volgen. Er moet op gewezen worden dat geen der partijen het nodig had gevonden hun rechten op schrift te stellen, zodat deze konstruktie slechts langs indirekte weg kon worden gemaakt. Alleen de graaf van Holland sloot in 1230 schriftelijk een verdrag met de heer van Altena teneinde zijn invloed vast te leggen.15)

Om de rechten in Heusden op te helderen komt ons thans een tot nu nog onbekend stuk, gedateerd 1210, te hulp. Het is afkomstig uit het archief van de heren van Heusden.16) Dit stuk, waarin de heer van Heusden de in zijn heerlijkheid werkzame priesters in hun mogelijkheden tot het maken van testamentaire beschikkingen bevestigde, is thans verloren. Er werd in 1441 evenwel een zeer nauwkeurig regest van gemaakt door Pieter van Renesse van Beoostenzweene, klerk van het register van Holland.17) Deze Pieter nam in zijn regest de lijst op die de al even nauwkeurige schrijver van de akte had opgesteld van degenen tijdens wier aanwezigheid deze rechtshandeling tot stand kwam. Vanwege de kerk waren het paus Innocentius III, Hugo van Pierrepont, bisschop van Luik, Dirk van Ahr, bisschop van Utrecht en Hendrik, abt van Berne. Op wereldlijk terrein worden keizer Otto IV van Brunswijk, Hendrik I van Brabant, hertog van Lotharingen, Gerard III, graaf van Gelre, en Dirk, graaf van Kleef, genoemd. De dragers der onderscheidene waardigheden zijn keurig volgens hun rangorde opgesomd. Eerst de paus als algemeen kerkvorst, dan de beide bisschoppen, waaronder Heusden kerkelijk viel, en ook de enige abt die Heusden destijds rijk was. Dan komt de keizer als hoogste wereldlijke gezagsdrager, gevolgd door de hertog van Brabant en de graven van Gelre en Kleef.

De rol van de laatste twee is bekend: het zijn de leenheren van de heer van Heusden voor respectievelijk Heusden bezuiden en benoorden de Oude Maas. De hertog staat daar boven. Wij mogen daarom aannemen dat hij daar geplaatst was als leenheer van de graaf van Kleef. Een moeilijkheid is wel dat hij zijn territorium dan buiten het bisdom Luik zou hebben weten uit te breiden. Maar ook in Tiel, die andere hoek van het oude Teisterbant, had hij zich weten te nestelen. Hier zij evenwel ook op gewezen dat de hertog nooit aanspraak maakte op Altena, dat toch eveneens leenroerig was aan Kleef.

Terug naar de akte van 1210. Naast de uitgebreide reeks van gezagsdragers is ook de wijze van dateren zeer kompleet. Naast het jaartal worden ook de dateringselementen van indictie (X) en epact (XXIII) genoemd.18) Hier is de tekst echter onjuist overgekomen, want de indictie was in 1210 XIII. De wijze van datering stelt ons echter in staat de schrijver als de abt van Berne, Hendrik, zelf aan te wijzen. In 1213 was hij wederom aanwezig bij een handeling waarvan een schriftelijke getuigenis rest en wederom worden daar dragers van hoge ambten opgesomd naast de datering met indictie en epact, die thans wel juist zijn.19) Misschien was het cijfer in de voorgaande akte niet duidelijk meer.

De schets van bovenstaande politieke situatie is in hoofdzaak te danken aan de heldere uiteenzetting van Gosses in zijn opstel over de vorming van het graafschap Holland.20) Hij vervolgt de wereldlijke toestand met de kerkelijke. Ten zuiden van de Oude Maas was de kerk van St.-Jan te Luik als voornaamste kerkelijke vestiging aanwezig. Ten noorden van de Oude Maas werd die positie ingenomen door de proosdij van de abdij St.-Truiden, die haar hof had gevestigd te Aalburg, een plaats die al in de vroege middeleeuwen een grote betekenis kende.21) De eerste kerk was in politieke zin van weinig gewicht, men hoort in ieder geval niet van twist over enige voogdijrechten. Heel anders was dat met de proosdij te Aalburg. Gosses maakte duidelijk dat de graaf van Holland reeds in de elfde eeuw de voogdij daarover gevoerd moet hebben. Hij slaagde er evenwel niet in een verklaring te vinden voor het geringe gewicht dat deze voogdij in later tijd zou spelen. Niettemin zijn daar goede gronden voor aan te voeren.

De twaalfde eeuw zag de opkomst van afzonderlijke voogden voor alle kloosters. Zo ging de familie, die zich later Van Egmond noemde, de bescherming van de gelijknamige abdij waarnemen onder het oppertoezicht van de graaf van Holland. Voor deze functie had de graaf geen schriftelijk bewijs ter beschikking. Wel kon de hertog van Brabant in die zaak zekerheid tonen, want hem was de oppervoogdij over alle kloosters in zijn gebied omstreeks 1150 door koning Koenraad III toegekend.22) Daaronder viel blijkbaar ook de voogdij van het bisdom Luik en de abdij St.-Truiden.23) In Aalburg kwam de graaf van Holland zo te laat voor de oppervoogdij en moest hij de hertog van Brabant boven zich erkennen. Die ondergeschiktheid was hem natuurlijk niet van nut door de opbouw van een zelfstandige landsheerlijkheid. In Aalburg was de graaf in de nieuwe situatie immers vergelijkbaar met de voogd van Egmond! Daarom was het in het geheel niet verwonderlijk dat rooms koning Willem II in 1250 de voogdij voor goed geld overdeed aan de abt van St.-Truiden. Ook Gosses kwam tot de verkoop van 1250. Hij zag evenwel over het hoofd dat de graaf van Holland deze voogdij al enige tijd eerder had vervreemd. In 1267 verklaarde Otto, graaf van Bentheim, namelijk dat hij de advocatie van Aalburg in leen hield van de graaf van Holland.24) De graven van Bentheim waren een zijlinie van de graven van Holland, stammend uit de tweede helft van de twaalfde eeuw.23) Ik acht het zeer waarschijnlijk dat zij Aalburg in het begin van de dertiende eeuw in leen kregen omdat graaf Dirk VII in 1202 nog een oorlog om Heusden riskeerde.26) Het lijkt niet waarschijnlijk dat hij dat gedaan zou hebben waneer hij zijn positie in Aalburg al had opgegeven.

Gosses toonde zich ermee tevreden met de kwestie Heusden en Altena te hebben afgerekend. Die afgeronde heerlijkheden, waar men in een grensgebied een meer verbrokkeld geheel had mogen verwachten, hadden hem al lang gestoord. De periode van de veertiende eeuw behandelde Gosses niet, maar hij liep erop vooruit door op te merken dat Heusden toen de speelbal was van intriges tussen de hertog van Brabant en de graven van Kleef en Holland. Die draad werd zestig jaar nadat Gosses schreef door Avonds en Brokken opgevat.27) Blijkbaar gesterkt door de woorden van Gosses schetsten zij breeduit een toneel van intriganten, waarin alleen nog vleiende en kruiperige hovelingen ontbraken. Terecht noemde prof. H.P.H. Jansen het werk in zijn beoordeling zeer geleerd 28), maar het kan mijn instemming niet over de gehele linie verkrijgen. Het opstel geeft inderdaad een magistraal beeld van gekuip en gekonkel zoals het slechts zelden in onze literatuur terug te vinden is. De auteurs hebben zich laten meeslepen door hun voortrollende intrige waarbij de feiten aan de plot werden aangepast. Het onderwerp, de geschillen over Heusden in de veertiende eeuw, is te belangrijk om de opvattingen van beide auteurs onweersproken te laten.

In de aanloop van het artikel wordt de politieke situatie in het Land van Heusden uiteen gezet 29), zonder dat overigens het werk van Gosses erbij werd gebruikt. Men leest, enigszins verbaasd, dat Heusden leenroerig was aan de graaf van Kleef 30), die later enige familieleden met de helft van Heusden beleende.31) Aan het eind van het betoog echter wordt de positie van de graaf van Gelre naar voren gebracht 32), waarbij onduidelijk blijft hoe deze graaf in het bezit van Oudheusden, Vlijmen, Hedikhuizen en Engelen was gekomen. In 1386 vermeerderde hertog Albrecht van Beieren, ruwaard van Holland, de stadsvrijheid van Heusden tot de Oude Maas.33) Uitdrukkelijk sprak de hertog bij die gelegenheid van een vermeerdering vanaf de stadsmuur. De vrijheid reikte tot dan toe dus niet verder dan de muur zelf. In 1290 droeg Jan III, heer van Heusden, de stad en stadsvrijheid van Heusden op aan graaf Floris V.34) Hij deed dat in aanwezigheid van onder meer de graaf van Kleef.35) In 1295 of 1296 zei Jan van Heusden de leenband met Holland voor de stad Heusden op, omdat hij stad en land van Heusden 36) moest houden van de graaf van Kleef. Bij deze gelegenheid werd het land bepaald - ab antiqua Mosa inferius usque ad terram de Altena -. Jan van Heusden en de graaf van Kleef moeten beide een andere opvatting over de positie gekregen hebben: in 1290 dachten zij dat het eigen goed van de heer van Heusden was, maar vijf of zes jaar later zou het onlosmakelijk bij het gehele land behoren. Auteurs hadden de mogelijkheid deze moeizame kwestie op te lossen. Lezers wordt medegedeeld dat door Jan III van Heusden in 1290 stad en land (!) van Heusden aan graaf Floris werd opgedragen, waarbij de tekst nota bene wordt afgedrukt.37) Evenwel slaat de term "port ende de vrihede van de port" niet op stad en land van Heusden maar op stad en enige meters stadsvrijheid. Naar mijn mening kan er dan ook geen sprake zijn van Kleefse rechten die met voeten werden getreden.38) De graaf van Kleef was op dat moment in de buurt (Biervliet) en trad enige maanden later zelfs op bij een financiële overeenkomst tussen de Hollandse graaf en de heer van Heusden.39) De positie van Kleef is dan ook niet in het geding geweest.

Ook bij de gebeurtenissen van 1295 of 1296 doet zich een dergelijke ambivalentie voor. Jan van Heusden zou stad en land hebben opgedragen, terwijl het toch duidelijk alleen om de stad ging ("civitatem nostram de Hosedenne").40) In het voorgaande werd uitdrukkelijk geen oordeel uitgesproken over het jaar van aktie. Opgegeven wordt 1295 wat met de paasstijl wordt herleid tot 1296. Zoals men weet gebruikten de graven van Holland vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw bij de datering van hun akten de paasstijl.41) Daar komt nog bij dat de grafelijke kanselarijregisters chronologisch zijn ingericht, zodat men de tijdsorde op niet mis te verstane wijze uit die reeks kan aflezen. Om deze redenen mochte Avonds en Brokken er niet eenvoudigweg mee volstaan de graaf van Holland bij uitzondering de jaardagstijl aan te wrijven. Hierdoor werden gebeurtenissen een jaar te vroeg gesteld.

De belening van Jan I van Saffenberg met de stad Heusden 42) staat in het register van de graaf in de gewone chronologische reeks van 1319. 43) Deze belening heeft onmiddellijk te rnaken met de voorgaande opdracht door Jan I van Saffenberg van diezelfde stad Heusden in 1318. 44) Avonds en Brokken plaatsten de belening daarentegen vóór de opdracht. De overdracht van 2 februari 1318 45) is in het register past in een reeks van 1321 ingeschreven 46) en zal ten rechte op 1319 moeten worden gedateerd. Over Jan I van Saffenberg gesproken, hij speelt een voorname rol inde konflikten om Heusden in deze periode. Hij was als echtgenoot van Sophia van Heusden een belangrijke pion in het spel tussen Brabant en Holland. De familie Van Saffenberg ontleende haar naam aan het gelijknamige stamslot bij Altenahr-Mayschoss in de Eifel.47) Die naam voerden de leden vanaf de elfde eeuw. Avonds en Brokken reppen met geen woord over het stamslot, maar wel over een allodiaal goed in Emmikhoven48), dat wordt genoemd in een akte uit 1349 49), die ofwel niet in originali is geraadpleegd, of niet is begrepen. Het gaat in die akte om een perceel dat de vrouwe van Saffenberg, Sophia van Heusden, in bezit had. Het zal duidelijk zijn dat dat land naar haar was genoemd en niet andersom!

teisterbant.jpg

Genoemde plaatsen binnen de vermoede omvang van Teisterbant.(naar Blok, 1963).

De historie van Heusden is, het zij gezegd, wegens een groot tekort aan bronnen, voor een groot deel mysterieus. Datzelfde moet mutatis mutandis gelden voor de familie Van Heusden waarvan beide auteurs een op het eerste gezicht betrouwbare genealogie leveren.50) Natuurlijk is het vreemd dat de stamboom er bij de verwijsplaats heel anders uitziet dan hier, maar misschien waren er aanvullende gegevens die niet aan de lezer werden meegedeeld. Direkt daarna worden Aleid van Wittgenstein en haar zoon Jan van Drongelen behandeld. Zij beleende haar zoon in 1303 met het goed dat haar aanbestorven was van haar man, de heer van Heusden, en diens twee kinderen.51) Het is tenminste verrassend te noemen dat deze doden later weer onder de levenden worden aangetroffen.52)

Het einde van Heusden als zelfstandige vrijheid kwam in het midden van die waanzinnige veertiende eeuw. De afstand van Heusden door de hertog van Brabant aan de graaf van Holland werd geheel in strijd bevonden met de tot dan toe gevolgde politiek van Brabant. Zij was ook niet wettig want werd niet bevestigd door ridderschap en steden. De eerste mening is te billijken want het is niet meer dan een opinie. Het tweede punt is echter in strijd met datgene wat in een bekende akte van l juni 1357 wordt gevonden. Daarin bevestigen hertog en hertogin van Brabant, samen met de baanderheren Hendrik Bertout, heer van Duffel en Geel, Hendrik van Boutersem, heer van Bergen op Zoom, Jan van Polanen, heer van Breda, Gerard van der Heiden, heer van Boutersem, Jan, heer van Vorselaar, Jan van Boekhout, heer van Bornival, en de steden Antwerpen, 's-Hertogenbosch, Tienen, Leuven, Nijvel en Geldenaken die overdracht. Deze tekst werd gedrukt door Van Mieris 53) naar de kroniek van Edmond van Dynther en daarna door Willems.54) Vervolgens werd het origineel, voorzien van de zegels, door Devillers beschreven 55) en komt een afschrift voor in het archiefvan de graven van Holland.56) Hoe deze tekst aan de waarneming is kunnen ontsnappen is me niet duidelijk.

Dit alles moge triviaal lijken binnen de historie van het veertiende-eeuwse Heusden, doch het triviale blijft alleen triviaal in triviale ogen, zoals een bekend Nederlands historicus onlangs schreef.57) Bovendien zijn het juist de kleine feitjes die de betrouwbaarheid van historici dragen. Bij mijn historisch onderzoek naar het vroeg-veertiende-eeuwse kasteel van Dussen leek het verhaal van Avonds en Brokken een schat aan gegevens te bevatten. Helaas werd ik daarbij steeds weer opnieuw met mijn neus op de bewaarde bronnen gedrukt. Avonds en Brokken moeten welhaast in grote tijdnood hebben gezeten bij het opstellen van hun werkstuk, anders is het niet te begrijpen dat zij zovele zaken zo verkeerd zagen of soms geheel aan hun waarnemingen ontsnapten. Om maar eens een voorbeeld te noemen: het waren juist de heren van Heusden die in de strijd om de grenzen tussen Holland en Brabant de uiteindelijke verantwoording hadden voor een tegen de graaf gerichte versterkingsbouw te Dussen, op een vrij en eigen terrein.58)

Samenvattend:

Het Land van Heusden is een van de delen die ontstonden na en uit de karolingische gouw Teisterbant. De benedendorpen kwamen aan Kleef, de bovendorpen aan Gelre, de stad Heusden bleef een vrijheid. Over het geheel stond de hertog van Brabant als suzerein. De Hollandse graaf trachtte hier zijn invloed te laten gelden, maar moest in de twaalfde eeuw voorlopig genoegen nemen met de advocatie in Aalburg. Niettemin werd de Hollandse druk steeds sterker, zodat Jan III van Heusden in 1290 zijn stad opdroeg aan Floris V. Op het overige Land kon deze geen rechten laten gelden. Deze belening werd overigens na zes jaren weer teniet gedaan. Heusden kon, evenals Altena, in de tijden van opbouw van landsheerlijkheden een redelijk zelfstandige koers blijven varen. Dat veranderde in de veertiende eeuw toen er problemen ontstonden in de rechte opvolging. Zo werd Jan I van Saffenberg, wiens familie haar stamslot had in de Eifel, in 1319 door de graaf van Holland met de stad Heusden beleend. In de volgende decennia ontspon zich een machtsstrijd om Heusden waarbij de ene marionet na de andere werd aangesteld, dan eens door Holland, dan weer door Brabant. Aan deze onverkwikkelijke zaak werd uiteindelijk in 1357 een einde gemaakt toen de Brabantse hertog, ridderschap en steden de leenhoogheid overdroegen aan de Hollandse graaf.

Noten

1) D.P. Blok, "Teisterbant" in: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks, dl. 26, 1963, pp. 455-479
2) Muilkerk, samen met Munsterkerk en Heeraartswaarde, één der samenstellende delen van Dussen, maakte te zamen met de parochies Werkendam en Nye Almkerc (in 1421 verdronken) deel uit van het dekenaat van Woudrichem als enige niet-delen van het Land van Altena. Naar mijn mening is hier sprake van losgemaakte heerlijkheden, oorspronkelijk deel van de Woudrichemmerwaard, en op die gronden wrs. ook behorend tot Teisterbant. J.P.C. A. Hendriks "Dussen. Onuitgegeven bronnen betreffende Dussen, 1305-1421", manuscript Tilburg 1983, pag. 8.
3) Het Oude Maasje is tegenwoordig nog te volgen gedeeltelij k ten zuiden van de i n 1904 aangelegde Bergse Maas (traject Heusden-Doeveren), deels ten noorden daarvan (tussen Drongelen en Hagoort), deels verder westelijk weer ten zuiden daarvan (traject Capelsche Haven - Keizersveer). ") J.C. Kort, "Het archief van de graven van Holland, 889-1581", 's-Gravenhage 1981, pp. 19*-21*.
5) A.C.F. Koch, "Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, /",'s-Gravenhage 1970, nr. 73 ("1021").
6) Dux Brabantie - tenet infeodum civitatem lapideam in Tyele cum prediis,fainitiis, mancipiis, silvis, aquis, piscationibus, pascuis, pratis, et salictum iuxtapredictam civitatem Tyelesitum, et omnibus ad civitatem pertinentibus eandem -.
7) Item comes Gelrie-item Tyelrewert et Bomelrewert cum multis mancipiis, mansis, terris, casis, domibus, camp/'s, pratis, aquis aquarum que decursibus el iusticia -.
8) Item comes Clivensis-item Woudrichem cum agris et campis, cum aquis aquarum que decursibus et iusticiis -.
9) Item dominus de Kuke-tenet infeodum muitas terras, insulas et decimas, cum casis, domibus et silvis, campis, pratis, pascuis, aquis aquarum que decursibus, et iusticis in diversis locis dyocesis Traiectensis; -. Coldeweij is van mening dat de allodiale Cuykse bezittingen in hoofdzaak in de Tielerwaard lagen. J.A. Coldeweij, "De heren van Kuyc, 1096-1400", Tilburg 1981, pag. 4.
10) W. Jappe Alberts, "Overzicht van degeschiedenis van de Nederrijnse territoria tussen Maas en Rijn, ±800-1288, dl. l", Assen 1979, pp. 30-35.
11) F. Gorissen, "Geldern undKleve", Kleef 1951, pp. 31-34.
12) K.N. Kortweg, "De heerlijkheid Altena en de veer-en vischrechten op het boveneinde der Merwede", Purmerend 1937, pp. 3-11.
13) S. Muller Hzn, "De indeeling van het bisdom. Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen, dl. 11", 's-Gravenhage 1915, pp. 411-413 en 415-417.
14) Op grond hiervan is het mogelijk om te achterhalen dat de eerder genoemde gebieden Werkendam, Muilkerk en Nye Almkere oorspronkelijk deel uitgemaakt moeten hebben van de Woudrichemmerwaard, waarover de heer van Altena de scepter zwaaide. Een bewijs hiervoor werd nog eens extra geleverd in een oorkonde van 11 november 1381, waarbij heerWillem van Altena Herbaren van Riede beleende met de heerlijkheid Werkendam. Hendriks, pag. 8.
15) Kort, pag. 32*.
16) Archief graven van Holland (voortaan afgekort AGH), inv.nr. 2118, folio 74 nr. 1.
17) Kort, pp. 63*, 64*, 69*, 99*, 100* en 152*.
18) De indictie was een der belangrijkste jaartekens in de middeleeuwen en kende een 15-jarige cyclus. Meestal werd het getal van het jaar in de cyclus aangegeven. Een soortgelijke aanduiding is het epact dat een 19-jarige cyclus kende. H. Grotefend, TaschenbuchderZeitrechnungdesdeutschenMittelaltersundderNeuzeit", Hannover 1971, pp. 6 en 8.
19) L.Ph. C. van den Bergh,"0orkondenboek van Holland en Zeeland,", Amsterdam -'s-Gravenhage \866,nr.22&:- actasunthecepactalltIind/aioneXtV, regnante Ottone anno queimperiisuiter-Ho. Pape urbis Rome anno tertio. Sub Theoderico archiepiscopo Coloniensi et Theoderico Trajectensi episcopo et duce Brabantie Henrico.
20) I.H. Gosses, "De vorming van het graafschap Holland", in: Verspreide Geschriften, Groningen-Batavia 1946, pp. 322-330 en 333-334.
21) J.P.C.A. Hendriks, "Aalburg in het Land van Heusden: een vroegmiddeleeuws walsysteem?", in: Het Brabants Kasteel, ]rg. 6(1983) 1/2, pp. 3-12.
22) A. Verkooren, "Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et les pays d'Outre-Meuse", Brussel 1961,1, tweede stuk, pag. 13.
23) P. Avonds, "Brabant en Limburg, 1100-1403", in (Nieuwe) A Igemene Geschiedenis derNederlanden, dl. II, 1983, pp. 457-458.
24) J.H. Jungius, "Historiae antiquissimae comitatus Benthemiensis, Codex diplomaticus", Hannover 1773, pp. 75-76 nr. 36.
25) A.W.E. Dek, "Genealogie der graven van Holland", Zaltbommel 19694, pag. 18.
26) O. Opperman, "Fontes Egmundenses", Amsterdam 1933, pp. 194-195.
27) P. Avonds en H.M. Brokken, "Heusden tussen Brabant en Holland (1317-1357). Analyse van een grensconflict", in: Varia Historica Brabantica, IV, 's-Hertogenbosch 1975, pp. 1-95.
28) H.P.H. Jansen, in: BGN92 (1977), pp. 145-146.
29) Avonds en Brokken, pp. 11-12.
30) idem, pp. 67-68.
31) idem, pag. 79.
32) idem, pag. 79.
33) VanMieris, I I I , pag. 453.
34) Avonds en Brokken, pag. 18 en noot 53.
35) idem, pp. 20-21.
36) Van den Bergh, OHZII, nr. 930: - Johannes dominus de Hosedenne-quod-civitatem nostramde Hosedenne de facto resignavimus in manus nobilis viri domini Florentii, comitus Hollandie, et ean dem civitatem receperimus infeodo a comité praedicto, nichillominus tomen recognoscimus - quod de jure et ab antiquo dictam civitatem et totam terram nostram - a domini nostro comité Clevensi - infeodo tenuimus et tenemus -.
37) Avonds en Brokken, pag. 18.
38) idem, pp. 20-22.
39) idem, pp. 20-21.
40) idem, pag. 24.
41) idem, pag. 42 en noot 141.
42) F. van Mieris, "Groot charterboek der graven van Holland", dl. II, pag. 193.
43) AGH, inv.nr. 289, folio 5 verso, nr. 34
44) Van Mieris, II, pag. 197; Avonds en Brokken, pag. 50.
45) Van Mieris, II, pp. 192-193.
46) AGH, inv.nr. 289, folio 15 verso en 16 recto, nr. 84.
4?) G. Aders e.a., "Die Grafen van Limburg Stirum. Einleitung und abschliessender Band der Geschichte der Grafen van Limburg Stirum und ihrer direkten Vorfahren", dl. I, band I, Assen-Amsterdam 1976, pp. 12e.v.
48) Avonds en Brokken, pag. 30 noot 95.
49) Archief van de Nassause Domeinraad, I, inv.nr. 1241, regest nr. 447.
50) Avonds en Brokken, pp. 33-36.
51) idem, pag. 36.
52) idem, pag. 25.
53) Van Mieris, III, pp. 23-24.
54) J.F. Willems,"ié>i gestes des ducs de Brabant", dl. II, Brussel 1843, pp. 542-543, nr. CXI I (met verwijzing naar Butkens).
55) L. Devillers, "Carlulaire des comtes de Hainaut, de l'avènement de Guillaume II a la mort de Jacqueline de Bavière", dl. I, Brussel 1881, pp. 500-501, nr. 325.
56) AGH, inv.nr. 1146.
57) H.W.'von der Dunk, "De organisatie van het ver/eden. Over grenzen en mogelijkheden van historische kennis", Bussum 1982, pag. 6.
58) J. P.C. A. Hendriks, "Dussen. Het eerste kasteel van Dussen", manuscript Tilburg 1982 (infra) en: J. Hendriks/T, v.d. Aalst, "Dussen. Van woontoren tot kasteel-raadhuis", Dussen 1984.

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl