Dussen en de watersnood van 1741, 1775, 1776 en 1809

Dussen en de watersnood van 1741, 1775, 1776 en 1809

In het eerste kwartaal van 1741 was er blijkbaar sprake van flink wat wateroverlast in Dussen. Dat blijkt althans uit het doop, trouw en begraafboek van de Nederduitsche gereformeerde gemeente (1713-1744) van Dussen. Daarin worden op de pagina's 49v en 50r door de koster een aantal geboren kinderen opgetekend echter zonder dat daarbij de naam van de betreffende kinderen wordt genoteerd. Als verklaring wordt in de marge bijgeschreven 'N.B. De namen dezer kinderen zijn wegens de overstroming, omdat mijn [verdere tekst onleesbaar]. Bij weer enkele andere kinderen wordt wel de naam van de boreling vermeld maar wordt als aantekening bijgeschreven 'N.B. in de Watersnood' of de tekst 'dog wegens de overstroming van het Water zig onthoudende te Dussen'

In de winter van 1795 was het opnieuw raak maar daaraan voorafgaande had de bevolking al enorm afgezien vanwege de oorlogshandelingen tijdens de inval de Fransen waarbij, ter verdediging, de Hollandsche Waterlinie in werking was gezet en het land onder water was gezet.

Artikel in de Nationaale Courant van 30 maart 1795

De Municipaliteit van Dussen Munster en Muylkerk, heeft mede geklaagd over inkwartiering en requisitien zynde deeze plaatsen onder het voorig bestuur op eene voorbeeldelooze manier geinundeerd, zelfs hier en daar tot op zes voeten hoogte, het winter graan hier door vernield, naderhand door inkwartiering der Franschen bezwaard, en nu op nieuw door den dooi braak in de droevigste ellende gedompeld moetende de ingezetenen met paardenboonen gevoed worden, zynde men daar zonder provisien, en de armen kassen geheel buiten staat.

Overgenomen uit Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken, 1775, p. 1393 (december)

Den meergenoemden 14den van den Slachtmaend [november] na den middag kwam het water van het Bergsche Vlak door de Oude Maes zo geweldig aenstuiven, dat het welhaest met de kruin der benedendyken gelyk was. Van Meeuwen af tot aen den Baerdwykschen Overlaet toe, zyn de dyken op meer dan op 60 plaetsen overstroomd, hier en daer aen den binnenkant uitgekolkt, zo dat men alle ogenblikken voor doorbraken bedugt was. De Heerlykheden Meeuwen, Eethen, Babylonienbroek, Genderen, Doveren en Drongelen raekten ook, zo door het loopen van 't water over de Dyken, als door twee doorbraken boven en beneden de sluis van Meeuwen, onder water. Men zag hier en daer planken, huisraed, verdronkene paerden en eene menigte hoornvee aendryven. Onder Meeuwen zyn eenige huizen aen den dyk ingestort, en een man is verongelukt. De meeste dorpen en onderhoorige polders vertoonde zig als eene bare Zee. Het ingezamelde graen en hooi is door 't water verdorven, en het gezaeide op 't veld vergaen.

In 't Land van Altena, liep het water alleronverwagts, ruim 2 1/2 voet over den ganschen dyk in de Dussensche polder, waer door een man, vrouw en twee kinderen en nog een meisje van 14 jaren, onder het geschrei om hulp, zyn omgekomen. Anderen zyn na de akelikste vooruitzigten te hebben doorgestaen, van daken, schoorsteenen en boomen gered. Agt huizen zyn geheel weggespoeld, zeventien onbruikbaer geworden, over de dertig zo huizen als schueren zyn zeer beschaedigd: veele paerden en ander vee verongelukt. Behalve de schaden aen hooi, koorn en vlas is al het gezaeide verdronken, daer wel twee derde deelen van ruim 2000 morgen, die overstroomd waren, uit bouwlanden bestaen. De armoede en ellenden van zoveele huisgezinnen die hierdoor in de grootste rampen zyn gedompeld, is onbeschryvelyk.

Bron: Met Gansen Trou, jaargang 11, 1961.

DUSSEN (in het Land van Altena) den 22 November. Gelijk ook op andere Plaatsen, zoo heeft, ook allerbijzonderst de hevige storm en verschrijkkelijke Vloed van den 14 alhier eene allertreurigste verwoesting aangerecht; het water liep zoo onverwagt als spoedig schier over onze geheele Dijk een halve mans lengte hoog, waar door ze aanmerkelijk is beschadigd en een grooten doorbraak gekomen is. Schrik en vrees waren zeer groot, al zoo men dagt dat deze Plaats als in den Jare 1421 onder de wateren geheel versmoord zouden zijn geworden. Het hardbrekende geschrei en geroep der verdronkenen, die onmogelijk geredd konden worden, het allerjammerlijkst gekerm van hun die na eenige uren in het water gezeten te hebben nog van de Daken, Schoorstenen en Bomen zijn verlost, het ijselijk geloei van de Runderen, het gesnork der Paarden, deden den hoorderen het harte inkrimpen en vertoonen de doodschrik op veler aangezigten. Vijf menschen zijn verdronken, het getal der Paarden en Hoornvee is nog niet zeker bekend; agt huizen zijn ingestort en weggespoeld; zeventien onbewoonbaar geworden en 32 zoo Huizen als Schuren zwaar beschadigd; ruim twee duizend Mergen (waar onder twee derde Bouwland) zijn met het daarop genouwde geïnundeerd; de wegen kunnen nog heden te Paard maar nauwelijks begrond worden. De schade van Meubelen, maar vooral van Hooi, Koorn en Vlasch is niet na te gaan, en wordt nog daaglijks grooter, door het schadelijk ongedierte van Ratten en Muizen, welke in de Na-Zomer reeds veel nadeel aan 't gewasch toegebragt hebbende, nu in groote getaalen in de Huizen, Schuren en Bergen zijn ingekomen, daar ze alle dreigen te zullen opeten en te vernielen; waar door de Bouwman niet alleen bitterlijk weent, maar ook een getal van honderd vier en veertig Huisgezinnen, die niet zonder hunnen handen arbeid bestaan kunnen voor het meeder gedeelte werkloos zitten en wegens gebreken, krijtende armoede in tranen wegsmelten.

Overgenomen uit 's-Hertogenbosche Courant van 1 december 1775

In het archief met familiepapieren van de Heer van Muilkerk, Dirk Elemans, (Toegang 0455 Schepenbank Klundert 1558-1810, inv.nrs: 471-483) is een overzicht beschikbaar van de berekende schade aan de goederen van de Heer van Muilkerk als gevolg van de watersnood. Het betreft schade geleden in het najaar van 1795 en in het voorjaar van 1796 aan twee boomgaarden en 48 morgen land:

Zie voor meer informatie omtrent de slachtoffers van de watersnood van november 1775 het artikel Begraven in Muilkerk elders op deze website.

DUSSEN Den 24 November 1776. Tusschen gepasseerden Woensdag en Donderdag, kreegen wij alhier, door een zwaaren aanhoudende Stormwind, het Water tot zulk een hoogte voor onzen Zeedijk, Dat dezelve daar door zoodanig overstroomde, dat weinige Binnenlanden boven Water zijn gebleven: In den Buitendijk van onzen Nieuwen Polder. zijn twee Doorbraken gevallen, waar door de beste onzer Bouwlanden geïnundeert zijn; Veertig, zoo Huizen als Schuren, telt men, waarvan er eenige zijn ingestort, verscheidene onbewoonbaar gemaakt, en sommige zwaar beschadigt; niettegenstaande het ieverig vlugten met het Vee, na Huizen en Dijken, is er echter nog eenig verdronken; ook zijn veele Graanen in Huizen en Schuuren bedorven; de importante Schaden door dezen Vloed veroorzaakt acht men grooter te zijn, dan de excessive nadeelen, welke door den Watervloed, van den 14 November des gepasserde Jaars, zijn geleden, wordende veele beklagenswaardige Ingezeten genoodzaakt, om deeze en andere voorafgaande, en nog treffende Slagen te zugten, en om hunne onherstelbaren Stand jammerlijk te betreuren.

Overgenomen uit Haarlemse Courant van 28 november 1776

DUSSEN Den 7 February [1809]. Sedert den noodlottigen 30 January, waarop dit Dorp met het geheelen Land van Heusden en Altena, door het water scheen verzwolgen te zullen worden, is iedere dag door nieuwe akelykheden gekenteekend. De nacht van den 30 en 31 leverde een jammerlyk toneel op. Geheele Huisgezinnenzag men op Bedden in slyk op den dyk liggen, terwyl anderen, welke alles verloren hadden, half naakt en hulpeloos rondzwierven. Velen hadden zich in kleine Vaartuigen geworpen en waren alzoo aan de woedenden wind en hooggaande golven overgelaten. De volgende dagen, vooral des nachts, hoorde men niet dan het roepen om hulp door de zoodanigen, welke men nog niet uit hunne instortende Huizen had kunnen redden. In den laatst afgekoopen nacht werd noch een Huisgezin van acht Persoonen met levensgevaar geborgen.
De Kerk-toren is ingestort. Meer dan de helft der Woningen zijn door het ruwe weder reeds zodanig geteisterd, dat zy, als is het water geweken, onbewoonbaar zullen zyn. Velen zijn reeds geheel ingestortd en weggespoeld. De ongelukkige bewoners zyn genoodzaakt geworden, deels op Hooitassen, deels in de Kerken achter het Vee en op Zolders eene schuilplaats te zoeken. Indien de wind blyft aanhouden, is het te vrezen, dat de meeste Wooningen een prooi der golven zullen worden. Door de zorg van Z. M. heeft men de beste maatregelen genomen om de noodlydenden van Levensmiddelen te voorzien, doch door gebrek aan kleine Vaartuigen en den hevigen wind, is men dikwijl niet in staat om de ongelukkige Landliedente hulp te komen en van het nodige te voorzien.

Overgenomen uit Leeuwarder Courant van 21 februari 1809

HEUSDEN den 2. Maart 1809. Gisteren vertoonde zich binnen deeze Stad, het mededogenswaardigst Tooneel van Behoeften en Gebrek. Zes en zeventig Zielen, jong en oud, waar onder eenige Zuigelingen en hoogzwangere Vrouwen, wierden ons, met eenige Schuiten, door het Gemeente Bestuur Van Babilonien-Broek, overgebragt; zy allen waren ongelukkige Inwoonderen van de Dorpen Eeten, Meeuwen en Babilonien-Broek, Lande van Heusden; den Hil, Lande van Althena; Dussen en Muylkerk, Lande van Zuid-Holland, en hadden, sedert den noodlottigen 30 en 31. January 1809 l.l. in het Kerkje van Babilonien-Broek, dat zeer klein zynde, slegts weinige Huishoudingen kan bevatten, als op één gedrongen, in dat zeer naauw Gebouw, moeten Huisvesten; waren genoegsaam geheel naakt, volstrekt van alles ontbloot, en haddan hunne geringe Bezittingen in de Golven verloren. De Regeering alhier, heeft hun goedguntstig ontvangen en in het Stads Gasthuis, alwaar zy vyf goede Vertrekken, Voorzien van Kribbens, Matrassen, Dekens én Lakens, als ook van de noodige Kook-Materialen, vonden ,gelogegeerd De uitdeelingen van Broot, Kaas, Aardappelen, Zout en Oly, Wierdt hun door Commissarissen van wegens den Landdrost van Maasland gedaan; ook bekwamen zy het weinige, by Tarif bepaalde Geld, tot gebruik van het verdere benodigde; dan, alle deeze arme Menschen zyn van Huizen, Meubilen, Deksel en Kleeding, of geheel, of voor het meerder gedeelte, door het Water beroofd, hetwelk den Aanschouwer de Traanen uit de oogen perst, zoo dat, zy schoon zeer dankbaar, zich in den erbarmelyksten toeftand bevindende, op niets anders hopen, dan op de milde mededeelzaamheid hunner Medemenschen, om hunne rampen en verliezen te verzagten, en zich aanbevelende in de Genade van God en onzen Koning, welke zy vertrouwen, dat in hunnen, en den algemeenen Volksramp, goedgunstig zullen voorzien.

Overgenomen uit de Utrechtsche courant van 6 maart 1809 Op 18 januari 1849 was er opnieuw wateroverlast. Tijdens de overstroming kwamen 14 huizen onder water te staan en werden daardoor onbruikbaar voor bewoning. Enkele woningen stortten zelfs in. Maar liefst 150 mensen, voornamelijk arbeiders, waren overgeleverd aan de kerkelijke en burgelijke hulpinstellingen en armenfondsen. Dit drukte zwaar op de begrotingen van deze lokale organisaties. Bovendien stonden door de innundatie alle werkzaamheden stil.

Overgenomen uit Middelburgsche Courant van 8 februari 1849

Bronnen

Buisman, Drs. J. Bar en Boos, Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, (1984 Baarn, Bosch en Keuning).

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl