Geneesheren in Dussen door de eeuwen heen

Inleiding

Wie in de Middeleeuwen en ook nog in de Vroeg Moderne Tijd ziek werd, greep eerst naar vertrouwde huismiddeltjes. Als die niet hielpen, probeerden men hulp te krijgen. Veel mensen kwamen dan bij kwakzalvers terecht. Daar waren er veel van, vooral op de kermissen en jaarmarkten, waar ze hun drankjes en smeerseltjes aan de man brachten. Op die markten kon je ook van je kiespijn worden verlost door de 'tandentrekker'. Maar de zieken konden ook terecht bij de zogenaamde chirurgijn of heelmeester, een medisch behandelaar van uitwendige kwalen die zich bezig hield met aderlating, verzorgen van wonden, bereiden van zalfjes, kruidenaftreksels en laxeermiddelen en het behandelen van botbreuken. Het vak van chirurgijn kwam voort uit het werk van de barbier. Bij behandelaars met een achtergrond als barbier, kon men vaak ook nog gewoon terecht voor een knip- of scheerbeurt. Ze hoorden ook tot hetzelfde gilde waarbij aanvankelijk ook pruikmakers en zelfs klompenmakers bij aangesloten waren. Er zijn zelfs uithangborden bekend waarbij het beroep van: barbier, pruikmaker, chirurgijn, aanspreker, bedienaar des altaars, hoefsmid en vroedmeester, verenigd was in één en dezelfde persoon. Bij de meeste chirurgijns hing echter geen uithangbord aan de gevel maar stond een ronde paal met witte, rode en blauwe strepen voor het huis. Wie chirurgijn wilde worden, moest eerst enkele jaren meelopen met een erkende meester en daarna nog enige tijd als gezel. Daarentegen hadden echte 'medicinaele doktoren' een universitaire opleiding genoten. Eerst in het buitenland, later toen er in Nederland ook universiteiten waren, in eigen land. Doktoren stelden diagnoses en behandelden interne aandoeningen. Tot hun patiëntenkring behoorden met name notabelen, rijke boeren en leden van de gegoede burgerij en hun familieleden. Vanaf 1818 werden geneeskundige scholen opgericht om in de toegenomen vraag aan geneesheren, vooral op het platteland, te voorzien. Bovendien duurde deze opleiding korter en was ook minder kostbaar dan aan de academies.

Naast de chirurgijn of geneesheer was er de vroedvrouw die hulp verleende bij bevallingen. Het beroep wordt reeds benoemd in de Bijbel. Van de Griekse arts Hippocrates is bekend dat hij les gaf aan vroedvrouwen. De arts Hendricus van Deventer (1651-1737) wordt wel de grondlegger van de verloskunde in Nederland genoemd. Hij was ook gehuwd met een vroedvrouw. Tegen het einde van de zeventiende eeuw kwam er in verschillende steden een opleiding tot vroedvrouw. In 1865 kwam de eerste wet die het ambt van de vroedvrouw omschreef. De Universiteit van Amsterdam benoemde de hoogleraar Hector Treub in 1896 als eerste professor in de verloskunde. Twee jaar later verscheen zijn eerste leerboek der verloskunde.
Vroedvrouwen werden terzijde gestaan door een baker. Zij was een soort kraamverzorgster en was al een paar dagen vóór de bevalling in huis. Ieder dorp had tot in de twintigste eeuw verschillende bakers. De naam 'baker' komt van de term bakeren: na de bevalling werd de baby strak in doeken gewikkeld waarbij de armpjes stijf tegen het lichaam werden gedrukt. De baker was ongeschoold. Pas rond 1900 werden er bakercursussen opgezet. Deze waren niet meteen succesvol, omdat bijgeloof bleef bestaan. In 1911 werd door kruisverenigingen de cursus kraamvrouwenverpleging opgezet.

Chirurgijn of Doctoor in Dussen in de zeventiende eeuw

Meester Hendrick van Benschop, vanaf 1621 tot 1631
De eerste chirurgijn die in de archieven van Munsterkerk en Muilkerk vermeld wordt is Meester Hendrick van Benschop, die zich in 1621 'Doctoor in de medicijnen' noemde. In Woudrichem was destijds ook een collega gevestigd, Dirck Janssen, volgens eigen zeggen 'ter goede naam en faam bekend om zijn expertise en bij alleman bekend en vermaard.' Vermoedelijk had Van Benschop zijn opleiding hij in het buitenland genoten. Vermeldingen van chirurgijns in Dussense archieven betroffen meestal aanklachten tegen wanbetalers, die het 'meesterloon' of de kosten van de 'medicamenten' schuldig waren gebleven. De vermelding van Mr. Hendrick van Benschop had een andere reden. Hij was chirurgijn toen Baron Walraven van Gent, Heer van Dussen Munsterkerk was. Kennelijk had hij diens vertrouwen gewonnen, omdat deze de chirurgijn als gemachtigde liet optreden in een actie van de kasteelheer tegen Adriaen Cornelisse Potter en Teunis Geerlofs over verschuldigde huurpenningen van land, gelegen 'in 't Hilsche Veld over den jaere 1620'. De geslachtsnaam Van Benschop komt in de zeventiende eeuw meer voor in Dussen, waarbij enkele dragers van de naam als schepen of als notaris geregistreerd werden. Van Hendrick van Benschop, die zo'n tien jaar in functie bleef in Dussen, zijn echter geen familiebanden gevonden met dragers van dezelfde familienaam in die periode.

Pestplaag van 1624-1625
In 1556 moet in de stad Woudrichem de pest hebben geheerst. Groote sterfte in West-Brabant. 'In de weke 1604 primo Augusto werden ondergroote ende cleyne van de peste gegraven 63 menschen. Men houdt voor seker, dat int jair 1603 ende 1604 gestorven is binnen Bergen omtrent 4000 menschen. Tot Breda noch veel meer. Tot Etten omtrent Breda gelegen was anno 1604 sulcke sterfte, dat men geen volck vinden toste den oist te innen, ende men presenteerde de eene helft om d’andere, opdat men de vrugten van den velde machte doen.' Stadsarchief Bergen op Zoom: Losse aanteekening. In 1604 werd door de schouten, burgemeesters en gemene ingezetenen van Raamsdonk, Waspik, Capelle, Sprang en 's-Gravenmoer een rekest [verzoek] gericht aan de Staten van Holland om de surseance van betaling van achterstallige contributies wegens de vele uitteringen nog tot maart 1605 te verlengen in verband met de heersende pest. Hoewel Dussen hierbij niet vernoemd werd zal de gevreesde ziekte ook aan de noordzijde van de Oude Maas zijn tol geeist hebben.
Niet iedereen bezweek overigens aan de pest gelezen volgend verzoek te Heusden: 'Adriaen van der Merwede heeft versocht int hoogh coor te metselen eenen kelder voor hem ende sijne huijsvrouw ende nacomelinge breet seven ofte acht voet ende lanl ses of seven voet binnen de mueren, 't geen hem is verguut mits uijt de pest comende of genesen sijnde 't selve aende kerck bij accort betaelende ofte bij sijne nacomelingen te laeten betaelen opdat edele heer 't selve dobbelgracht [dubbelgraf] als eijgen soude mogen hebben ende genieten. Daer inne is vooreerst begraven sijn huijsvrouw.Datum begraven: 01-10-1625 Plaats begraven: Heusden Religie: NG Overledene Weduwe Adriaen van der Merwede. In Babylonienbroek tekende predikant in 1625-1626 inhet begraafboek aan dat bij 22 overlijdens pest de oorzaak was. In 1636 lieten in Baardwijk Philps Gijsberts en zijn echtgenote Cornelia Janss, hun testament opstellen 'beiden de pest hebbende'. Circa 1671-1672 werden in de gemeente Drunen plakkaten opgehangen met maatregelen ter bestrijding van de pest.
In de zeventiende eeuw werd nog alom het verschijnen van bijzondere hemellichamen als voorbode van naderend onheil gezien. Ook de waarneming van niet-alledaagse vogels kon als voorteken van de pest worden uitgelegd. In 1624 stak de pest in de nazomer de kop op, nadat er na een langdurige noordenwind een onuitsprekelijke menigte vreemde vogels- men meende uit Noorwegen - was neergestreken. Zij waren hier onbekend, groter dan mussen en ze werden op grond van de vorm van hun snavel krombekken genoemd. Oude mensen vertelden dat deze vogelsoort zich ook in het pestjaar 1602 had laten zien waarop grote sterfte volgde. De mening dat er bij pest besmetting in het spel kon zijn, was echter onder medici toen al lang geen punt van discussie meer. ‘Die Pest ontsmettigh acht, die moet nog gaan ter scholen’, aldus de arts Jacob Viverius in 1624. In 1624 verbood de Amsterdamse magistraat daarom bijvoorbeeld het optreden van alle goochelaars, koorddansers ‘en diergelijk gespuys’ en stelde bededagen in.
Dokter van Benschop in Dussen kreeg ook te maken met de zo gevreesde pest. In de jaren 1624-1625 sloeg de ziekte namelijk opnieuw fel toe. De normale waarden van de sterfte schommelden in deze eeuw omstreeks 35%. Dat de pest in de meeste jaren ten minste anderhalf à twee maal zo veel slachtoffers maakte dan de dood in gewone jaren, is een conclusie die alleszins realistisch is. Voor de jaren omstreeks 1624-1625 is deze schatting zelfs nog aan de voorzichtige kant.

Meester Bastiaan Willemse, vanaf 1631 tot 1639
Na Van Benschop volgde de ook als schoolmeester genoemde Meester Bastiaan Willemse, die dus dubbel meester was. Het eerst komt hij voor in een akte van 1631, maar in 1635 ondernam hij actie tegen schepen Pieter Lucasse Uijttenbrouck die hem nog geld verschuldigd was voor 'het cureeren [genezen van] een accident [geval] in zijn hooft welck acxedent is gebleken bij der ged[aagd]e was ge.ifluseert'. In 1639 klaagde hij over: 'Truijcke Adriaens wed[uw]e van Jan Matheus zal[iger]: dat de eijscher daer aen ten achteren is ter somme van hondert ende veertich gul[den] dat over gedane ende geleverde medicamenten als oock verschoten penn[ingen]:, mede het loon van Mr. Peeter tot Tilborgh, mede voor de moeijte als montcosten [verteer]'. Mr. Bastiaan had bij dit geval namelijk een andere genees- of heelmeester geraadpleegd, die bij hem te gast geweest was. Het document was ondertekend door Mr. Sebastiaan Willems, chirurgijn van Dussen, weduwnaar van Heiltgen Claes en Elsien Embert, weduwe van Dirck Peterse, wonende tot Werkendam. Hieruit blijkt dat hij toen al in Werkendam woonde. In het jaar 1639 was hij namelijk benoemd tot secretaris van de gemeente Werkendam. Om die reden verkocht hij op 1 Augustus 1639 zijn huis, dat bij de pastorie en de hervormde kerk in Dussen Binnen gelegen was, aan schoolmeester Lammert Hendriksz. van Vessem.

Meester Moses Lagrou, vanaf 1639 tot ?
De veelzijdige chirurgijn-schoolmeester-schilder Meester Moses Lagrou (±1630-1709) nam de taken van Willemse in 1639 over en zelfs meer dan dat want hij was niet alleen chirurgijn en schoolmeester maar schilderde in 1652 ook het bord met de Tien Geboden dat in de hervormde kerk in Dussen te zien was. Lagrou genoot voor zijn tijd een flink traktement van 100 gulden per jaar met tevens vrije woning met hof en boomgaard, een vergoeding als koster en voorzanger en daarbij nog verschillende emolumenten als doodgraver, klokkeluider of –steller, het verzorgen van begrafenissen met de daaraan verbonden verhuur van doodskleden en rouwmantels. Ook mocht hij de schoolgelden houden, terwijl de diaconi ook nog voor de arme scholieren betaalde. Voorts leverde hij papier, pennen en inkt, vermaakte pennen en verrichtte schrijfwerk voor de kerkmeester. Daarnaast had hij dan ook nog inkomsten als chirurgijn. In een rekening van Crijn Hendrickse Camp over de jaren 1679 en 1680, na de dood van zekeren Arie Geerwijn, werd vermeld: 'Betaelt aan Mr. Moijses La grauw als verdient meesterloon aen het been van Handrick Ariens volgens quitantie F 5:10:07.' Moses was getrouwd met Jenneken Dingemansz Boons en uit het huwelijk werden tenminste 6 kinderen geboren. Hij bleef tot op hoge leeftijd zijn verscheidenheid aan taken uitoefenen, al werd hij later bij het lesgeven wel geassisteerd of vervangen door een hulponderwijzer. Hij overleed in juni 1709.

Meester Jacob Rijcke, vanaf 1649 tot 1659
Hoewel Meester Lagrou in 1679/1680 dus nog vorderingen inde voor door hem uitgevoerd chirurgijnswerk, was er toen in het Dussense al geruime periode ook een andere heelmeester werkzaam. Dat blijkt uit een klacht van Meester Jacob Rijcke, ingediend in het jaar 1649 over aan hem verschuldigd meesterloon als chirurgijn.

Meester Jan van Schenkel, vanaf 1659 tot 1661
Vaak had de chirurgijn bij vechtpartijen, vooral op Tweede Pinksterdag en tijdens de kermis, de handen vol met het verbinden van snij- en steekwonden of het repareren van met een bierkan beschadigde neuzen. Zo moest op 2 Juli 1659 een jongeman voor de vierschaar verschijnen, die op Tweede Pinksterdag 'ten huize en herberge van Adriaen Broeder in den Ham' door Meester Jan van Schenkel was verbonden geworden en voor de rechters verklaarde: 'ik wenste wel om tien pond dat het niet gebeurd was, en om nog eens tien pond meer dat mijn vrouw er geen weet van had gekregen'. Deze chirurgijn die incidenteel ook nog in 1655 in het archief werd aangetroffen, was kennelijk weer de opvolger van Mr. Jacob Rijcke.

Meester Jan Peters van Ippel, vanaf 1661 tot ?
Na Meester van Schenkel was in 1661 Meester Jan Peters van Ippel, in de wandeling 'Mr. Pieter' genoemd, chirurgijn te Dussen. Hij was getrouwd met Saerke Jacobs. In februari van dat jaar werd in de kerk in Dussen Binnen hun zoon Leendert gedoopt waarbij een zuster van zijn vrouw als doopgetuige fungeerde. Janneke Jans van Ippel uit Dussen was waarschijnlijk ook een dochter van de chirurgijn en zijn echtgenote.

Dokters en vroedvrouwen in Dussen in de achttiende eeuw

Meester Arnoldus van Dabelen, vanaf 1699 tot 1735
Volgens het manuscript uit 1939 'Dussen en zijn kasteel' van de hand van Hendrik Donkersloot, werd Meester Arnoldus van Dabelen (±1680->1737) voor het eerst vernoemd in Dussense archieven in 1699. Omstreeks zijn veronderstelde geboortejaar van 1680 kwam de naam Van Dabelen ook voor in Hoorn en in Dordrecht. Mogelijk was hij dus afkomstig uit deze contreien. In 1706 trouwde hij (R.K.) in Dussen als Arnoldus van Dable met Anna van der Eijk, huwelijksgetuigen waren Hendricus de Roij en Anna Maria Suijs. In 1725 was hij met zijn echtgenote getuige bij het huwelijk van Petrus Volders en Antonetta Vetjens. In 1708 en 1720 ondertekende hij aktes als schepen van Dussen Munsterkerk. Zijn praktijk oefende hij nog uit in 1737, laatstelijk in Ter Gouw (Gouda).

Voor bevallingen werd de hulp ingeroepen van vroedvrouw Adriaantje Ariens Rijcke, huisvrouw van de schepen van Dussen-Munsterkerk Job Hermense Verschoor. Zij was vermoedelijk een zus van Cornelis Adriaensen Rijcke die getrouwd was Cornelia Adriaensen van Oversteegh; in 1660 was Adriaantje namelijk doopgetuige bij de geboorte van hun dochter Lijsbeth. Op 77-jarige leeftijd oefende zij nog haar praktijk uit. Haar opvolgster was in 1716 Bastiaentje Jans Lensvelt en twee jaar later, in 1718, Lijsbeth van Nederveen, weduwe van Pieter Bastiaense van Gelder. Behalve om haar verloskundige vaardigheden werd de vroedvrouw ook nogal eens ingezet om de kraamvrouw in barensnood een bekentenis te ontfutselen wie de vader was van de pasgeborene. Zo legde vroedvrouw Rijcke, op verzoek van Teuntjen Reijers, voor het gerecht van Munsterkerk een verklaring af inzake het vaderschap van een zekere Arnoldus Dirck Geubels, die afkomstig was uit Sint Hubert uit het Land van Cuijck, oorspronkelijk een buurtschap van Wanroij maar in die tijd een rustig dorpje dat een gemeenschap vormde met Mill.

Dat overkwam in 1716 ook vroedvrouw Bastiaentje Jansse Lensvelt, de huisvrouw van Simon Cornely Botermaet, samen met Jenneken Cornelisse Rijcken, de vrouw van Adriaen Carelen van Wouw en waarschijnlijk de baker, die beiden op verzoek van Cornelis Jansse van Nederveen, een verklaring aflegde omtrent het vaderschap van Lambert Michielsen Donckersloot. Meer reuring veroorzaakte een soortgelijke getuigenis van vroedvrouw Lensvelt toen zij op verzoek van haar achternichtje Judick Geertse Lensvelt voor het gerecht bevestigde dat Antonij Jansse van Honswijck de vader was van het kind dat Judick gebaard had. Nu behoorde het geslacht Van Honswijck destijds al tot de bestuurlijke bovenlaag in het dorp en vader Jan van Honswijck bewoog dan ook hemel en aarde om zijn zoon vrijgepleit te krijgen van deze aantijging. Daarbij maakten valse verklaringen van zogenaamde getuigen en omkoping en intimidatie, deel uit van zijn strategie.

Net als zijn voorgangers zag Meester van Dabelen zich ook gedwongen om met enige regelmaat het lokale gerecht in te schakelen om wanbetalers achter hun broek te zitten. Zo maande hij in 1704 Adriaen Potters de reeds één jaar openstaande rekening van 8 gulden en 14 stuivers nu eindelijk eens te voldoen. Potters verweerde zich echter met de stelling dat hij zijn verwonding had opgelopen tijdens het wachtlopen in opdracht van schout en schepenen van Muilkerk - het was de tijd van de Spaanse successieoorlog - waarbij hij en zijn maat Adriaan de Roij tijdens het wachtlopen een zekere Petronella van der Wiel hadden betrapt en ook ingerekend maar waarbij zij hem 'deerlijk verwond' had. Potters was van mening dat de gemaakte medische kosten op haar verhaald moesten worden, plus een extra schadevergoeding voor geleden pijn, smart en verlet, al naargelang taxatie van het gerecht.
Ook Michiel Joppe Verschoor werd door de geneesheer voor het gerecht van Munsterkerk gedaagd wegens wanbetaling van 44 gulden en 4 stuivers 'voor geleverde medicamenten en gedane verbanden in den jare 1721 gedaan voor deszelfs dochter'. Nee, dan kon men een voorbeeld nemen aan Peter Zeijlmans, die betaalde in 1730 keurig op tijd zijn rekening aan Van Dabbelen voor de geleverde medicijnen toen hij de pokken had.

Nou was Van Dabbelen zelf ook niet helemaal van onbesproken gedrag. Schulden maken was hem bijvoorbeeld niet vreemd. Soms liepen die zo hoog op dat een publieke verkoop van enige eigendommen noodzakelijk was. Hij was in bezit van een uitzonderlijke collectie medische literatuur van niet minder dan 12 folianten en 33 quartijnen (oude boekformaten) met daarnaast ook nog een verzameling van 45 boeken, alles geborgen en bewaard in een fraaie boekenkist. De boekencollectie met kist kwam onder de hamer. De boeken gingen naar de dominee van Eethen, terwijl de boekenkist door Andries Elandt werd aangekocht. De opbrengst van maar liefst 75 gulden (huidige waarde 800 euro) ging naar de schuldeisers.
Ook nam hij hypotheek op zijn bezittingen, blijkens een akte van schuldbekentenis in 1726 voor schout en schepenen van Munsterkerk van Arnoldus van Dabelen, meester chirurgijn te Dussen Munsterkerk, van een som van tweehonderd gulden geleend van Cornelia van Brandwijk te Meeuwen onder verband van twee morgen griend- en weiland te Dussen en alle andere in diens bezit zijnde goederen.
In 1727 diende hij zich met zijn kompaan Jan Donkersloot voor het gerecht van Munsterkerk te verantwoorden wegens hun wangedrag begaan in de herberg aan de Sluis (later De Zwaan) van Antonette Staal. Erger was dat hij het kennelijk ook goed verbruid had bij de heer Muilkerk want die had de president-schepen Anthonie Rombout een brief op poten geschreven waarin hij deze sommeerde chirurgijn Van Dabbelen wegens gebleken onbekwaamheid het verder uitoefenen van zijn taak als chirurgijn te verbieden.
Mogelijk is hij om deze reden uit Dussen vertrokken. In 1735 werd namelijk zijn boedel geveild, hoewel het overlijden van zijn vrouw hierbij ook een rol van betekenis gespeeld kan hebben. Ten tijde van deze veiling was hij echter al meester chirurgijn in Ter Gouw, wat een oude benaming is voor Gouda. Wellicht was hij naar Gouda vertrokken omdat hij daar familie had wonen, want de familienaam Van Dabelen komt in die periode ook in Gouda voor. Hoe dan ook, zijn boedel werd publiek verkocht door de erfgenamen van zijn vrouw waaronder behalve hijzelf, ook soldaat Wouter van Tilburgh. De rekening en verantwoording van de verkoop werd opgesteld door Cornelis van Tilburgh.

Meester Johan van Setten, vanaf 1735 tot 1747
Zijn opvolger was Meester Johan van Setten, die in 1747 chirurgijn-majoor werd 'in het Regiment van den Veldheer Ghinstera, Generaal-Majoor ten dienste dezer Landen wonende te Dussen-Munsterkerk'. Aan de diaconie van de hervormde kerk presenteerde hij in 1742 een rekening voor de behandeling van een jongeling 'hebbende een apostomatie [abces] in zijn linkersijde veroorzaakt door scherpe vochten welcke sigh op 't perostium [beenvlies] hebben geset en daar een verstopping hadden veroorzaakt, in die verstopping een verrotting en putifractie hadde zoowel et aangestooken als de uitwendige deelen ja selfs een stucje van de eene ribb gesepareert is hebben de selve hier van gecureert is bij mijn gekomen den 14de Feb: en is herstelt den 24ste April hebbe hier aan verdient de somme van 21 gld 12 sts. Dussen den 1 maeij Anno 1742 bij moderatie [getekend: J. van Setten]. Bij moderatie voldaan met 20 gld door den diaken Pieter Donkersloot.'
Bij zijn vertrek naar leger hield Meester van Setten op 7 Juni 1747 boelhuis, wat wil zeggen dat hij zijn inboedel liet veilen. Daaronder objecten zoals: zijn degen die vier stuivers opbracht, een wafelijzer dat voor zes stuivers van de hand ging en een tinnen pot waarvoor 15 stuivers betaald werd. De tinnen pot werd overigens aangeschaft door Adriaan Rijke.

Meester Segebertus Boenders, vanaf 1747? tot 1760
Er is tijdelijk een hiaat want pas in 1760 werd Meester Segebertus Boenders vernoemd in de archieven. Hoewel het natuurlijk goed mogelijk is dat Meester Boenders al vanaf omstreeks 1747 de vacante functie in Dussen heeft vervuld. In deze periode werd bij bevallingen ook wel de hulp ingeroepen van een vroedvrouw uit Emmikhoven. Dat maken we althans op uit de in 1756 voor het gerecht van Munsterkerk afgelegde verklaring door Flora Anthonisse Dekker, weduwe van Jan Theuling te Emmikhoven, vroedvrouw, en anderen inzake de verklaring van Cornelia Rijken omtrent het vaderschap van Peeter Willemse van der Pluijm, op verzoek van de voogden van Cornelia.

Geneesheren werden natuurlijk niet louter gecontacteerd om kwalen en ziektes te helen maar werden ook geraadpleegd om hun deskundigheid op het gebied van gezondheid. In de Rechterlijke Archieven in Zuid-Holland van de Baljuw en Hoge Vierschaar berust een akte van 16 mei 1760 waarin drie chirurgijns verklaren dat Henricus Coolen, rooms-katholiek pastoor in Dussen, lichamelijk niet meer in staat is zijn functie uit te oefenen. Kennelijk was pastoor Coolen niet van zijn zins zijn herderlijke functie op te geven en nam het bestuur zijn toevlucht tot deze maatregel om hem weg te krijgen. De chirurgijns hadden het overigens wel bij het rechte eind want op 4 augustus 1760 werd Hendrikus Coolen, pastoor, in ’t koor van de hervormde kerk in Dussen Binnen begraven.

Meester David Durias, vanaf 1760 tot 1770
In 't zelfde jaar van de eerste vernoeming van Boenders als chirurgijn in Dussen, werd ook David Durias genoemd, die zich echter als 'medisch practies' presenteerde. Hij verbleef in het jaar 1759 in Parijs 'om sijn studie te vervolgen'. Zijn vernoeming in het archief betreft ook weer een wanbetaling. In 1760 spande hij een zaak aan voor het gerecht van Munsterkerk tegen Willem Schoenmakers 'terzake van verschuldigde gelden voor de behandeling van de blinde zoon van gedaagde'. In 1768 fungeerde als vroedvrouw Sijken Ouwens, dochter van Peer Ouwens, die samen met Dirkse Wijnen, vrouw van Willem Kroeskop te Muilkerk, een verklaring aflegde over het noemen van de vader tijdens de bevalling door Maria Staal.

Wisselende chirurgijns, vanaf 1770 tot 1776
In de tweede helft van de achttiende eeuw volgden de chirurgijns in Dussen elkaar snel op. In 1770 was C. van Heijssel er chirurgijn, in 1775 oefende G.C. Briel dat beroep uit en één jaar later, in 1776, H. van Langen. Van Langen zou ook als veearts hebben gefungeerd, gezien een door hem uitgeschreven nota voor 'meesterloon van twee paarden en leverantie van poeders en olij etc. van tien gulden en acht stuivers'. Het is aannemelijk dat andere collega's zich ook met diergeneeskunde bezighielden. De eerste opleidingen speciaal voor diergeneeskundige richtten zich vooral op legerpaarden. In Nederland werd de eerste onderwijsstelling in 1821 in de stad Utrecht geopend met de Rijks Veeartsenijschool en Alexander Numan (1780-1852) als grondlegger van de Nederlandse diergeneeskunde. Chirurgijn Van Langen overleed in 1777 waarbij op de rekening voor zijn begrafenis onder meer een post vermeld werd van dertien francs voor geleverde jenever, tabak en pijpen.

Meester Johannes de Lang, vanaf 1776 tot 1801
ORA Munsterkerk Attestatie nr. 698 Van Johannis de Lang, medicine practicus, op verzoek van Pieter Johan Dalen, inzake onderlinge vriendschap en kerkbezoek en correcte levenswandel te Parijs en te Sprang, 1762. 1 stuk.
In 1776, fungeerde Johannes de Lang (1740?-1801), afkomstig uit Sprang maar wonend in Meeuwen, als medicinaal doctor in Dussen. Daarnaast was hij zijn schoonvader Cornelis van Brandwijk opgevolgd als dorpssecretaris van den Hill en als schout van Dussen Muilkerk. Na het overlijden van zijn zwager Johan van Brandwijk, in oktober 1785, volgde De Lang hem eveneens op als schout van Babyloniënbroek, drost van Eethen en Meeuwen en als secretaris van Muilkerk. Hij draaide zijn hand niet om voor een functie meer of minder. Hij werd daarbij in 1794 geassisteerd door een 'geadmitteerd vroedvrouw' Cornelia Veties, huisvrouw van Frans Schroot. Net als haar voorgangers is ook van Cornelia een verklaring voor het gerecht van Munsterkerk bewaard gebleven. In 1794 deed Cornelia Vetius, vrouw van Francis Schroot, vroedvrouw, en anderen op verzoek van Theodora Krol, onthullingen terzake van het vaderschap van Willem van Dongen.

In het laatste kwart van de achttiende eeuw ging het slecht met de economie in Nederland. Het politieke systeem was corrupt en ondoorzichtig en het land werd geregeerd door regenten die voornamelijk hun eigenbelang beschermden en een stadhouder, Willem V, die weinig tot niets deed voor het volk. De machteloze bevolking maakte zich zorgen over dit verval, helemaal toen Engeland in 1780 de oorlog verklaarde aan Nederland en de economie definitief instortte. Vanaf dat moment politiseerde de samenleving. Er brak een revolutionaire periode aan. Dankzij de invloed van de Verlichting hadden burgers geleerd dat ze recht hadden op een eigen mening. Twee groepen bestreden elkaar: patriotten (veelal afkomstig uit gegoede burgerij) en orangisten (lagere volk + regenten).
Kinder- en babysterfte. Eind 18de - begin 19de eeuw was de kindersterfte erg hoog en dan met name van zuigelingen gedurende hun eerste levensjaar. Ook in het begraafregister van Dussen is dat evident, al ontbreken exacte gegevens over hun leeftijd bij hun overlijden. Vijfenveertig procent van het totaal aantal begraven personen in de Gemeente Dussen in de periode december 1770 tot ultimo 1810 (40 jaar), ongeacht hun religie (r.k., protestant, anders) was een kind. Dit gemiddelde percentage werd gestaafd door een deeltelling gedurende de eerste vier jaren beschreven in het eerste register (van november 1770 tot december 1774). Artsen hadden namelijk grote moeite het vertrouwen te winnen van de jonge vrouwen die vaak nauwelijks de hulp van een arts zochten en vooral luisterden naar hun eigen moeders of buurvrouwen met hun welbekende bakerpraatjes. Baby's werd nauwelijks de borst gegeven. Ze kregen vooral de fles met rauwe vette koe- of geitenmelk, aangelengd met vervuild water. De melk werd toegediend via een gummislang die de fles naast de wieg verbond met de speen in de mond van de baby. Die kon zo mooi zichzelf bedienen, moeder had het immers al druk genoeg. Het was echter wel een van de oorzaken van de hoge babysterfte. Maar er waren er meer zoals slechte hygiëne en nauwelijks medische verzorging, ook omdat veel mensen die niet konden betalen. Pas in het laatste kwart van de 19de eeuw begon de kindersterfte te dalen. Bron: Evelien Walhout, zuigelingensterfte in Noord-Brabant 1840-1940.

Medicinaal doctor en bestuurder Johannes de Lang ontpopte zich als een leider van de orangisten in het Benedenland van Heusden en in Dussen. Zo was hij met een aantal andere inwoners van Dussen betrokken bij de ondertekening van een oranjerekest [schriftelijke steunbetuiging aan de stadhouder] op 3 juli 1787 op den Hill om de erfstadhouder in zijn oude rechten te herstellen. Die bijeenkomst in het rechthuis van den Hill liep echter flink uit de hand, al bleef een justitieel onderzoek naar de rol van de De Lang bij dit incident zonder direct gevolg voor hem.
Na de Pruisische inval in Nederland in 1787, waarbij het gezag van de stadhouder weer werd hersteld, waren Dussense boeren betrokken bij een aantal Orangistische zuiveringsacties gericht tegen patriottische bolwerken in de regio. Vermoedelijk stonden al deze strafexpedities van de Dussense boeren mede onder leiding van Simon Petrus de Lang, jong medisch student, daarbij geruggensteund door zijn vader Johannes de Lang uit Muilkerk. Uit getuigenverklaringen van plunderaars blijkt dat De Lang senior persoonlijk opdracht gaf tot plunderen. Hij zal vermoedelijk wel geen patriotten als patiënt gehad hebben. In 1801 overleed hij. Hoewel zijn zoon Simon Petrus ook een opleiding voor medicinaal doctor volgde, is deze hem niet als geneesheer in Dussen opgevolgd. Die rol was weggelegd voor een evenzo kleurrijke Antwerpenaar.

Dokters in Dussen in de negentiende eeuw

Verloskundige mevrouw de weduwe J.H. Nijhof-Edeling, vanaf 1819-1843
't Geneeskundig jaarboekje van het jaar 1818 noemde verder als vroedvrouw in Dussen de Weduwe J.A. Neuhof, hoewel deze naam in Dussen en zelfs in de regio in die tijd totaal onbekend was. Nader onderzoek wees uit dat het mevrouw de weduwe J.H. Nijhof-Edeling betrof. In 1819 deed Johanna Hendrika Edeling, gedoopt r.-k. circa 1780 te Doetinchem statie Wijnbergen, dochter van Josephus Leopoldus Edeling en Jacoba Heijer, voor het eerst in Dussen een geboorteaangifte als verloskundige. Zij was vermoedelijk afkomstig uit Deventer en was vanwege haar aanstelling als verloskundige naar Dussen verhuisd. Zij bleef het beroep uitoefenen tot 1842. Zij was weduwe van Jacobus Nijhof. In 1843 is Johanna overleden. Haar nichtje Maria Anna Koen (zonder beroep) geboren 02-09-1868 te Houten, wonende te Hengelo (GD) trouwde te Dussen op 20-4-1891 met Gijsbertus Faustinus van de Westelaken (kandidaat-notaris) geboren 15-02-1858 te Sint-Michielsgestel, wonende te Dussen. Als getuigen fungeerden de crème de la crème van Dussen: Lambertus Johannes Verberne (notaris) leeftijd 64, Ludovicus Maria Matheus de Vlam (schoolhoofd) leeftijd 47, Adriaan Hendrik van Honsewijk (landbouwer en bestuurder) leeftijd 51, en Wilhelmus Johannes Heessels (logementhouder) leeftijd 42. Een zoon van de vroedvrouw, Johannes Josephus Nijhof, in 1798 in Deventer geboren en schipper van beroep, huwde in 1826 met Geertruij Alblas, geboren op 11 november 1798 te Emmikhoven, 28 jaar oud en in 1835 met Geertruij Groeneveld, geboren op 18 augustus 1805 in Hill, wonende in Dussen en in 1861 met Catharina Gertrud Mevissen of Meeuwisse, geboren te Einighause, 54 jaar oud.

VREDEGERECHTGRAVE Benoeming toeziend voogd Datering:6 februari 1819 Onderwerp:Benoeming toeziend voogd. Beschrijving:Adrianus van Houten, med. doctor, overleden Dussen 16 augustus 1814, zijn vrouw Elisabeth Boerkamp, rentenierster in Grave, blijft achter met: Adrianus Ludovicus 12 jaar, Maria Dimphena 8 jaar, Adriana Jacoba 5 jaar. Familieraad: Bernardus Poulussen, winkelier, vriend; Jan Poulussen, broodbakker, vriend, toeziend voogd; Arnold Boerkamp, molenaar, vriend; Theodorus Boerkamp, broodbakker, oom; Willem Boerkamp, partikulier, oom; Paulus Johannes Poulussen, winkelier, oom, allen in Grave. Plaats:Grave Toegangsnummer:21 Inventarisnummer:1416 Volgnummer:259 Plaats vonnis:Grave.

Bernardus Josephus van Horsigh, vanaf 1801 tot 1826
Vanaf 1801 was Bernardus Josephus van Horsigh (1761-1829), als chirurgijn en vroedmeester in functie. In 1811 werd echter ook een Antonius Vermeulen uit Dussen, van beroep arts, in een huwelijksakte als getuige opgevoerd. Daarnaast blijft de rol van Adrianus van Houten, die als medicinaal docter in Dussen in 1814 overleed, nduidelijk. Van Horsigh woonde met zijn gezin in Dussen-Muilkerk waar nog eens drie kinderen werden geboren. Bernadus was gedoopt in Antwerpen en verwierf in 1783 een getuigschrift voor zijn opleiding tot chirurgijn. Hij werkte als zodanig in verschillende plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden in het Land van Waas en laastelijk in Ekeren. Met de komst van de Fransen koos hij hun kant en al snel resulteerde dat in een aanstelling door de bezetters in een hoge administratieve functie. Door zijn hardvochtige optreden maakte hij zich niet bepaald populair bij de inwoners van Ekeren, maar maakte hij wel een bliksemcarriëre. Hij werd de machtigste man van het kanton Ekeren. Totdat hij werd aangeklaagd voor corruptie, vanwege het achteroverdrukken van in beslag genomen kerkklokken. Hij werd in 1800 veroordeeld tot maar liefst 16 jaar gevangenisstraf maar werd ziek en wist tijdens zijn opname uit het ziekenhuis te ontvluchten. Naderhand werd beweerd dat zijn ontvluchting 'een besteken spel' was, omdat 'kleijne dieven groote straffen moesten onderstaen en dat groote vrij en los gelaeten wirden'. Hoe dan ook, hij nam de benen naar de Noordelijke Nederlanden en kwam uiteindelijk terecht in Dussen. Mogelijk was hem via, via ter ore gekomen dat hij hier zijn oude beroep van geneesheer weer in praktijk kon brengen. Hij leidde er een betrekkelijk anoniem leven. Zijn dochter Maria trouwde er met de korenmolenmolenaar van De Gunst, Antonie van Dijk. Van zijn niet bepaald vlekkeloze verleden had men in Dussen totaal geen weet. De inloting voor militaire dienst in 1811 van Jan Franciscus van Horsigh, zijn oudste zoon, zorgde wel voor enige ontstentenis want dat zou betekenen dat deze zou worden opgeroepen voor het leger van Napoleon. Maar zijn vader kocht zijn dienstplicht af door een remplaçant in te huren. Dat was best een prijzige zaak, want de vergoeding hiervoor lag tussen 600 tot wel 4.300 francs per jaar. Afhankelijk van het overeengekomen tarief maar zeker ook de duur van de periode, kon dit bedrag flink oplopen.

Net als zijn voorgangers had hij ook problemen met het innen van zijn rekeningen. In 1803 verleende hij meester Adrianus Vermeulen uit Waalwijk procuratie om namens hem op te treden in een rechtszaak tegen Sijmen Lensveld wegens [niet] betaling van een rekening.
In 1824 diende hij zich persoonlijk voor de rechter in Den Bosch te verantwoorden, zij het voor een totaal ander delict, namelijk voor vermeende belastingfraude. Dit vanwege het niet aangeven van het in bezit en gebruik hebben van een ‘paard voor het gemak en weelde’ voor de personele belasting. Net als dienstbodes werden paarden voor het gemak en weelde aangeslagen voor de personele belasting. In de eerste zitting werd aanvankelijk een forse boete geëist maar zijn raadsman Sassen voerde als argument aan dat een geneesheer en vroedmeester zijn paard nodig had om snel bij zijn patiënten te geraken en dat het bezit daarvan dus bittere noodzaak was. Hij wist het zo te plooien dat Van Horsigh in een tweede zitting alsnog van vervolging werd vrijgesteld.
Bernardus bleef 25 jaar in functie in Dussen maar in 1826 verhuisde hij naar Maaskantje-Den Dungen. In 1829 overleed hij op 68-jarige leeftijd in Sint Michielsgestel. Op zijn bidprentje stond de tekst: 'Kinderen, verzuim u zelven niet in uwe krankheid; maar bid den Heer en Hij zal u genezen. Keer u van de zonden af: en zuiver uw hart van alle misdaad. Maar geeft ook plaats aan den geneesheer, dewijl God hem geschapen heeft.'

Al voor dat dokter van Horsigh naar Maaskantje verhuisde (1826) werd hij in Dussen opgevolgd door arts Johannes de Mol. Dokter de Mol was omstreeks 1775 geboren en wellicht afkomstig uit Baarle-Nassau en tot 1810 als geneeskundige werkzaam in Udenhout. Hij was getrouwd met de 13 jaar jongere Christina Muller. In Dussen werden tussen 1823 en 1832 een zestal kinderen geboren die rooms-katholiek gedoopt werden.

Leonard van Teijn, vanaf 1835 tot 1852
Midden negentiende eeuw had de gemeente Dussen omstreeks 2.000 inwoners, wat een flinke artsenpraktijk betekent moet hebben. De buurgemeentes Almkerk en Meeuwen beschikten allebei over een eigen huisarts. Tot opvolger van chirurgijn Van Horsigh werd in 1835 benoemd de 'heelmeester ten platten lande en vroedmeester' Leonard van Teijn (1802-1876), terwijl in 1846 de Weduwe Jan van Engelen als vroedvrouw was aangesteld. Leonard van Teijn was geboren in Woerden en een zoon van joodse ouders. Zijn vader was kommandant van het Huis van Tuchtiging en Reclusie in 's-Hertogenbosch en woonde toen in Boxtel. Leonard was in 1838 getrouwd met Joanna Dorothea van Munster uit Harmelen. In Dussen werden tenminste 6 kinderen geboren, 4 jongens en 2 meisjes. Hun eveneens in Dussen geboren zoon Henri Karel Frederik van Teijn (1839-1892) koos echter voor een geheel andere beroepscarriëre dan zijn vader. Op 14-jarige leeftijd begon hij met een studie aan de Koninklijke Militaire Akademie in Breda en werd in 1857 benoemd tot tweede-luitenant bij het achtste regiment infanterie. Hij bereikte uiteindelijk de rang van generaal-majoor, deed dienst in Nederlands Indië en werd er zelfs benoemd tot civiel en militair gouverneur van Atjeh en onderhorigheden. Bovendien was hij ridder en officier in de Militaire Willems-Orde en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Vroedvrouw de weduwe Jan van Engelen was Theodora Vuijsters (1800-1876) geboren in Gameren-Zaltbommel. Haar man, Jan van Engelen (de Oude, 1793-1839), was afkomstig uit Heusden en koperslager van beroep maar kwam al vroeg te overlijden. Behalve als vroedvrouw verdiende Theodora daarnaast ook de kost als winkelierster in hun winkel in de bocht van de Molenkade.

Tijdens de grote dorpsbrand aan de Sluis in 1842 onderscheidde dokter Van Teijn zich door buitengewoon moedig gedrag. De lokale krant berichtte daarover als volgt: 'Schoon geene menschen in de vlammen bij de grote dorpsbrand in Dussen zijn omgekomen, heeft men het nogtans te betreuren, dat een dertienjarig meisje, door het vallen van een schoorsteen deerlijk is gewond geraakt: het werd van onder het rookende puin en de nog dreigende omvallende muren door den heer L. van Teijn, geneesheer alhier, gered.
In februari 1842 kreeg men in Dussen en ook in het naburige Meeuwen te kampen met een fikse uitbraak van de kinderpokken. Bijna huis aan huis was er wel iemand, zowel ouderen als kinderen, die ziek te bed lag en ook waren er al verscheidene slachtoffers gevallen. Dokter van Teijn en zijn collega Boeser uit Meeuwen deden hun uiterste best om de patiënten zo goed mogelijk te verzorgen en waren bijna dag en nacht in touw. De beloning voor het krachtdadig optreden van de Dussense geneesheer volgde kort voor de jaarwisseling op 28 december 1842, waarbij dokter Van Teijn een koninklijke onderscheiding ten deel viel. Hij werd geeerd met een gouden medaille omdat hij zich bijzonder had ingezet voor de koepok-inenting. Dit was weliswaar een runderziekte maar deze was ook besmettelijk voor mensen. In afwijking tot de huidige jaarlijkse lintjesregen was deze onderscheiding voor dokter Van Teijn best wel bijzonder te noemen; in 1841 werd deze bijvoorbeeld slechts aan drie personen uitgereikt.

In 1820 werd J.F. Bellinck, als erkend veearts van tweede klasse in Dussen aangesteld, waarmee de praktijk dat een geneesheer zich soms ook wel bekommerde om zieke dieren, tot het verleden behoorde. De Bredache Courant maakte zowel in 1842 als in 1847 melding van zijn herbenoeming. Dat Dussen een veearts had was best wel bijzonder. In 1851 bijvoorbeeld waren in heel Brabant slechts 15 gekwalificeerde veeartsen werkzaam. Joseph Franciscus was getrouwd met Johanna de Ruijter. Kennelijk hadden ze ook in Waspik gewoond, want daar werd een zoon geboren. Hij bleef het vak tot zijn overlijden in 1863 uitoefenen.

In 1847 werden inwoners van Dussen en Almkerk maar ook elders in Altena en de Langstraat, getroffen door een uitbraak van hevige koortsen, welke 'van een zeer kwaadaardige aard waren'. Het aantal patiënten liep zo hoog op dat de beschikbare dokters het niet aan konden, terwijl er ook een tekort was aan medicijnen. Het sterftecijfer was daardoor hoger dan gebruikelijk.

Slechte wegen
Het afleggen van visites door de dokter was met name in de winter geen eenvoudige zaak. Hoewel de provinciale grintweg van Heusden via Dussen naar Werkendam in 1845 flink op de schop was gegaan en toen ook begrint werd, waren de wegen doorgaans van matige tot slechte kwaliteit. Met name in de winter was het bijna ondoenlijk die te berijden of te voet te passeren zodat er voor verplaatsingen binnen het dorp of daarbuiten soms flink moest worden omgereden. In 1857 begonnen zowel de gemeente Dussen als de polderbesturen echter serieus werk te maken om de lokale infrastructuur een kwaliteitsimpuls te geven. Als eerste aanzet werden de kleiwegen bezand. Een flink aantal arbeiders werden aan het werk gezet om de klus te klaren. Daarbij werd de lokale bevolking ingeschakeld voor hand- en spandiensten, een vorm van participatiewetgeving avant la lettre dus. Er werd een aanzegging gepubliceerd op de 'invordering der belasting in natura of verpligting tot het verrigten van arbeid voor de aan de gemeente behoorende straten en wegen.' Geheel vlekkeloos verliep dat niet. In Dussen werden een viertal personen beboet dan wel tot een subsidiaire gevangenisstraf veroordeeld omdat zij op de aangegeven dag en tijd niet verschenen waren bij de haven aan de Sluis om met hun kar en paard zand te vervoeren voor de gemeentewerken. Bovendien hadden zij niet gezorgd voor een geschikte vervanger of de gevorderde dienst afgekocht door een geldbedrag in de gemeentekas te storten.
In 1861 werd de Nieuwe Steeg verbeterd vanaf de Putten tot aan de Buitendijk, wat het verkeer tussen Dussen en Hank ten goede kwam. Uiteraard ook voor de dokter uit Dussen waarvan een belangrijk deel van zijn patiënten in Hank woonachtig was.

Johannes Franciscus Verlinden, vanaf 1852 tot 1870
Na hem kwam in 1852 de genees- heel- en verloskundige J.F. Verlinden (1828-1905), die was opgeleid aan een geneeskundige school. Deze scholen waren opgericht omdat het aantal 'medicinae doctores', dat jaarlijks aan de universiteiten werd opgeleid, niet voldoende was om in de behoefte daaraan, met name op het platteland, te voorzien. Ten tijde dat dokter Van Teijn en dokter Verlinden als praktizerend geneesheer in Dussen fungeerden, had er zich ook in Meeuwen een heel- en vroedmeester gevestigd in de persoon van Adriaan Boeser (1806-1879) uit Rotterdam, gehuwd met Cornelia Elisabeth Schaap uit Waspik die vermoedelijk ook wel patiënten in Dussen behandeld heeft.
Johannis Franciscus Verlinden werd geboren in Klundert in 1828, trouwde in 1861 in Den Bosch met Antonetta Scheefhals die vrij spoedig (1865) in Amsterdam overleed. Vier jaar later hertrouwde hij in de rooms-katholieke kerk aan de Sluis in Dussen met Sophie des Champs, geboren in Rosmalen in 1834. Hij overleed in 1905 op 76-jarige leeftijd in Vlijmen. Zijn vrouw Sophie des Champs verhuisde een paar maanden na zijn dood naar Berlicum alwaar zij in september 1907 stierf. Uit het eerste huwelijk werden drie kinderen geboren in Dussen en uit het tweede huwelijk nog eens vier kinderen.

Wellicht vond zijn tweede echtgenote Dussen als woonplaats niet zo'n aantrekkelijk vooruitzicht, dan wel vormde de hogere jaarlijkse vergoeding van 900 gulden de drijfveer voor Verlinden om in oktober 1870 naar Waalwijk te verhuizen om zich daar als arts te vestigen en er invulling te geven aan de armenpraktijk. Die benoeming had overigens wel wat voeten in aarde want zowel burgemeester Van der Klokken als raadslid en lokaal apotheker Van Gils kwamen hiertegen in verzet omdat zij de voorkeur gaven aan de jeudige arts Dr. van Gils uit Waalwijk. Omdat dokter Van Gils een zoon was van de apotheker en de schoonzoon van de burgemeester, laat het zich raden dat dit bij hun keuze wel een rol van betekenis gespeeld zal hebben. Op hun beurt, stuurden de raadsleden een brief aan de Koning, mede-ondertekend door maar liefst 141 kiesgerechtigden, wat bijna driekwart van het totaal aantal kiesgerechtigden in de gemeente Waalwijk was, waarin zij het met meerderheid van stemmen genomen raadsbesluit verdedigden.

Johannis Franciscus was dus geneesheer in drie plaatsen: hij begon zijn praktijk in Dussen. Vervolgens verbleef hij enkele jaren in Waalwijk. Daar zag het vierde kind het levenslicht. In 1873 vestigde hij een praktijk in Vlijmen, waar de laatste twee kinderen werden geboren. In totaal was hij 52 jaren praktiserend geneesheer: 18 jaar in Dussen, 2 jaar in Waalwijk en 32 jaar in Vlijmen. Ook een van zijn broers was geneesheer. Daarnaast was hij in Dussen in 1869 onder-voorzitter van de Handboogschutterij de Batavieren. In dat jaar is hij bovendien nog gepromoveerd, al zijn daar geen nadere bijzonderheden van bekend.

Dokter Verlinden woonde aan de Sluis in een praktijkwoning. Dat doktershuis stond tussen de boerderijen van Rombout en van Dinteren op de plek waar thans de Koppelpaarden gevestigd is. Daar stond oorspronkelijk de woning van Pieter Baas de Jonge welke in 1842 bij de grote dorpsbrand werd verwoest maar kennelijk weer herbouwd was. In 1859 werd het pand van Baas junior met de omliggende percelen aangekocht door dokter Verlinden. Na de dood van zijn echtgenote, in 1870, verhuisde dokter Verlinden echter naar Waalwijk en werd de woning verhuurd, onder meer aan de rijksontvanger Josephus Antonius van Hooft, waarna het pand in mei 1877 voor 4.500 gulden werd verkocht aan de latere burgemeester van Dussen Adrianus Hendrikus van Honsewijk en zijn aanstaande bruid Anna Margaretha Huberta Sprangers. Verlinden en Van Honsewijk kenden elkaar van de in 1869 opgerichtte Handboogschutterij De Batavieren waarvan Van Honsewijk voorzitter was en dokter Verlinden onder-voorzitter. Het moet een alleszins behoorlijk pand zijn geweest gezien de koopsom van 4.500 gulden en de jaarlijkse huurpenningen voor Van Hooft van 180 gulden. Zeker als men deze prijs van 4.500 gulden bijvoorbeeld vergelijkt met de aannemingssom van 8.858 gulden voor de bouw van het prachtige raadhuis aan de Sluis ná de dorpsbrand van 1892.

Antonia van Gils was als dienstmeid werkzaam bij dokter Verlinden. Op een dag in maart 1864 was zij rond het middaguur bezig de was uit te spoelen aan de Sluis in de Dussensche Gantel. Daarbij raakte zij echter te water. Gelukkig was postbode J. van Grondelle er juist bezig met brieven bestellen en werd deze gealarmeerd door het hulpgeroep van Antonia. Hij aarzelde geen moment en hielp haar snel weer op het droge en kon daarmee erger voorkomen. Hoe Antonia te water was geraakt kon zij zich in alle emotie niet meer herinneren.
Dokter Verlinden overleed in 1905 in Vlijmen op 76-jarige leeftijd. Hij had de gehele dag gewoon patiënten bezocht en ook nog spreekuur gehouden, toen het bericht van zijn overlijden in Vlijmen de ronde deed. Het overlijdensbericht in de krant repte van een 'drukke praktijk waarin hij uitnemende diensten heeft bewezen waardoor de gehele gemeente zijn dood ten zeerste zal betreuren'.

J.J. van Kempen, vanaf 1870 tot ?
Na het vertrek (in 1870) van Verlinden werd deze opgevolgd door arts J.J. van Kempen, die evenals zijn voorganger als gemeente-geneesheer een traktement genoot van 500 gulden. Het is niet bekend hoe lang Van Kempen in functie gebleven is. In 1877 was hij kennelijk vertrokken of van zins dat te doen want dat jaar werd door gemeente Dussen een advertentie geplaatst voor een genees-, heel- en verloskundige voor de armenpraktijk tegen een jaarvergoeding van 300 gulden. Tevens werd een vroedvrouw gevraagd die jaarlijks 200 gulden vergoeding tegemoet mocht zien. Kennelijk waren deze bedragen niet aantrekkelijk genoeg, getuige het onderstaande krantenbericht ruim tien jaar later:
'DUSSEN 10 Febr 1888 Er zijn hier in de laatste weken vele zieken zonder dat men zeggen kan dat er eene besmettelijke ziekte heerscht. Geneeskundige hulp moet hier nog altyd van buiten komen want sinds vele jaren is onze gemeente zonder dokter en de pogingen om er een te krijgen schijnt men voor goed opgegeven te hebben. Gelukkig ligt Almkerk in de buurt en is daar geneeskundige hulp te bekomen by dr Van Toorenenbergen die het dan ook buitengewoon druk heeft en met het beste succes zijne uitgebreide praktyk uitoefent. Uit de verslagen van gemeenteraad blijkt tevens dat er in 1888 gebruik werd gemaakt van de diensten van geneesheer A. de Rooij uit Capelle tegen een vergoeding van ƒ 618,10 inclusief kosten voor medicamenten.

Het ontbreken van een gekwalificeerde dokter in Dussen leidde tot ingezonden brieven aan regionale kranten. Forse kritiek was er van een zekere Dwarskijker die het maar niets vond dat men in Dussen met zijn 2700 zielen voor een dokter naar het over de Oude Maas gelegen 's-Grevelduin-Capelle moest. Er was ook wel een dokter in Almkerk maar in dat dorp had men de armenpraktijk dan weer vergeven aan een arts in Woudrichem wat - heel ongeriefelijk - op één uur gaans van Almkerk gelegen was. Nu had het gemeentebestuur van Almkerk al enkele keren aangeboden om gezamenlijk met Dussen een dokter aan te trekken. Deze zou zich dan ter hoogte van de Kornse sluis kunnen vestigen, wat zo ongeveer het midden hield tussen beide dorpen. Men had zelfs aangeboden dat Dussen de dokter voor deze gezamenlijke praktijk mocht uitkiezen. Maar volgens de briefschrijver was het bestuur van Dussen voor dit alles Oostindisch doof. Moest het dan eerst tot ongelukken komen? Het kalf verdrinken alvorens de put gedempt werd? Hij stelde voor deze uitwas mee te laten wegen bij de a.s. verkiezingen voor de leden van gemeenteraad van Dussen. 'Kiest u unaniem een bestuur, dat uwe hoogste belangen weet te behartigen. Of misschien kan een zachter middel baat vinden. Als ge, bijvoorbeeld, de handen eens in elkaar kondet slaan en ge bezorgdet aan sommige uwer tegenwoordige gemeenteraadsleden eene levensgezellin, dan zou 't egoïsme wellicht die anti-doktersgezindheid verdringen en dan was geheel Dussen met hen uit den nood gered', besloot hij zijn gloedvol betoog.
Twee jaar later, in 1890 werd de Almkerkse arts N.J. van Breemen benoemd als tijdelijk waarnemer.

Na het overlijden van veearts Bellinck in 1863 werd Frans Verhoeven als zodanig aangesteld in Dussen. Frans of Francis Verhoeven was geboren op den Hill en een zoon van Antonie Verhoeven, grof- en hoefsmid aldaar en van Geertrui Hendriks. Hij was getrouwd met Adriana van Beurden, dochter van wagenwaker Nicolaas van Beurden, maar zij kwam in 1883 te overlijden. Frans hertrouwde met Adriana de Bie uit Ginneken en verhuisde met haar naar het Ginneken. In december 1885 werd zijn woonhuis aan de stoep van de Sluis in Dussen publiek verkocht. Ook de nette inboedel, winkelopstand en enige manaufacturen werden geveild bij herberg Van Beurden in de Dorpsstraat.

Gerdinus Hendrikus Millenaar, vanaf 1891 tot 1914
Tot september 1891 dan, want toen werd arts Gerdinus Hendrikus Millenaar (1864-1950) uit Drongelen benoemd, die in mei van dat jaar zijn artsendiploma had behaald. Hij was het op één na jongste kind uit het grote gezin van tien kinderen van veehouder en gemeenteontvanger Adriaan Millenaar en Davina Branderhorst. Zijn opa van vaderskant was Gijsbert Millenaar die na het vroegtijdig overlijden van de moeder van Adriaan was hertrouwd met Maria Sophia Middelkoop (1795-1886) uit Dussen een dochter van Dionisius Middelkoop en Wouterke Donkersloot. Zij was in eerste instantie getrouwd met Willem Millenaar, schout en burgemeester van Drongelen, Hagoort, Gansoyen en Doeveren, maar omdat deze al vroeg overleed hertrouwde zij in 1836 met Gijsbert Millenaar, weduwnaar en assessor van Drongelen. Zij woonden op de bekende hoeve Den Assem gelegen in de polder Millenaar in Drongelen. Deze hoeve werd volgens de jaartalankers in de achtergevel in 1786 gebouwd door zijn overgrootvader Willem Klaasse Millenaar, burgemeester van Drongelen in de Franse Tijd van 1796 tot 1811.

Dionisius Middelkoop senior (1747-1807), in de annalen aangeduid als 'senior', trouwde met Wouterke Donkersloot dochter van schepen Roelandt Donkersloot. Hij zorgde voor een nageslacht van negen kinderen en breidde het landbezit aanzienlijk uit. Bij zijn overlijden werd in het begraafboek aangetekend: 'in leven secretaris Dussen Munsterkerk'. Daarnaast fungeerde hij als drossaart en dijkgraaf van Onsenoort, dijkgraaf van het waterschap de Hooge Zeedijk, was kerkmeester en ook rentmeester voor een hele reeks van notabelen zowel binnen als buiten Dussen waaronder de weduwen Hanendoes en Van Honsewijk. Hij kocht of bouwde de woning langs de oversteek van de Achter- naar de Voorstraat in het Binnen, bij het kadaster omschreven als “eene particuliere huizinge, minder geregeld gebouwd, doch in goeden staat van onderhoud” (later boerderij van Nieuwkoop).
Gerdinus groeide op in een beschermd en welgesteld milieu. Op 14-jarige leeftijd ging hij naar de nieuwe 3-jarige Rijks-HBS in Zaltbommel. Deze school was in 1867 opgericht waarbij het gymnasium werd opgeheven. Het schoolgebouw stond aan het begin van de Steenweg, schuin tegenover hotel Tivoli. Hij bleef daar slechts één jaar om in september 1879 naar Leiden te vertrekken om er medicijnen te gaan studeren aan de universiteit. Daar verbleef hij tot juli 1890 hoewel hij volgens Donkersloot pas in mei 1891 zijn artsendiploma ontving. Zijn Leidse periode werd een aantal keren voor kortere - of langere tijd onderbroken omdat hij dan weer thuis in Drongelen bivakeerde. Tijdens zijn studententijd, in 1884, werd hij opgeroepen voor de keuring voor militaire dienst maar werd vrijgesteld wegens broederdienst. In 1893 trouwde hij. Ook zijn broer Dirk kwam naar Dussen en trouwde er met een Dussens meisje, Hendrika van Daalen. Hij legde de basis voor de Dussense tak van het geslacht Millenaar.

Het Leidse studentenlevenin de 19de eeuw
In de negentiende eeuw was studeren slechts voor een beperkte groep studenten weggelegd. Meisjes mochten nog niet studeren, het was dus mannen onder elkaar. Vriendschappen voor het leven waren dan ook een belangrijk studentenideaal. Vrijwel iedereen was lid van de studentenvereniging en er was ook veel onderling contact met buitenlandse studenten. Het grootste deel hoorde tot de hoge middenstand, maar er waren ook wel armere studenten. Zij studeerden met financiële hulp van familie, een rijkere oom bijvoorbeeld. Men woonden op kamers waarbij de hospita de was verzorgde, maar de maaltijden werden meestal op de sociëteit genuttigd. Over het eten klaagden studenten trouwens steen en been. Ter compensatie vloeide de drank rijkelijk. De Leidse sociëteit schonk wijn, bier, jenever en aan het einde van de negentiende eeuw zelfs liters champagne. Studenten moesten buiten de universiteit op zoek naar vrouwelijk schoon. Ze vrijden met de lokale meisjes en ook de dames van lichte zeden deden goede zaken. Eventuele ‘problemen’ met meisjes werden door de 'heren'studenten veelal samen opgelost. Naast alle nevenactiviteiten moest er natuurlijk ook nog gestudeerd worden. Ze deden door de bank genomen een jaar of vijf over hun studie, die destijds zwaarder was dan tegenwoordig. Hoewel de meeste studenten best wel hard werkten, had je natuurlijk ook carrièrejagers en luiwammesen, dat is niet veranderd.

Nauwelijk vier maanden nadat hij zijn bul op de universiteit in ontvangst had mogen nemen, vestigde hij zich met zijn zuster Johanna Elisabeth en stalknecht Adrianus de Haan, in Dussen Binnen in de Achterstraat op nummer A48. Dit was in het huis van de weduwe Neeltje Donkersloot-Hagoort, haar man was één maand eerder, in augustus 1891, gestorven. Later liet hij een nieuwe woning bouwen in de Voorstraat van het Binnen. In 1893 trouwde hij met Wilhelmina Christina van der Kuijlen, een dochter van Pieter Marinus van der Kuijlen, stalhouder, en Adriana Eva van Baasbank. Haar grootouders van vaderskant waren: Willem Christiaan van der Kuijlen, huurkoetsier, en Maria Petronella Johanna Butzen. Volgens de Commissaris de Koning 'een rijk Haagsch meisje, eene dochter van een grooten stalhouder te ’s-Gravenhage.' Zij bleek echter het inwonende nichtje van de gefortuneerde maar ongehuwde Johannes van Baasbank en zijn twee vrijgezelle zusters uit Nieuwendijk, die zich bekommerd hadden over de vier weeskinderen Van der Kuijlen na het overlijden van hun ouders in 1876 (vader) en 1883 (moeder). Zij was overigens wel familie van de door de Commissaris der Koning genoemde stalhouder in Den Haag.

De stalhouderij aan het van Hogendorpsplein
In 1840 vertrok Johannes Marinus van der Kuijlen - een broer van de opa van Wilhelmina Christina - van Den Haag naar Rotterdam om er een stalhouderij te beginnen. Hij kocht daarvoor een pand bestaande uit drie stallingen, koetshuizen en bovenwoningen gelegen aan de Magere Varkensmarkt. Tegelijktijd kocht hij rijtuigen en stalbenodigheden en werden later ook nog paarden aangeschaft. Omdat de zoon van Johannes Marinus, David (1839-1896), in 1856 nog te jong om de zaak over te nemen, werd deze zaak verkocht. Maar in 1870 was David inmiddels toch ook weer stalhouder en wel aan het Van Hogendorpsplein. In 1889 werd na afbraak van de oude stalhouderij op dezelfde plaats aan het Van Hogendorpsplein een geheel nieuwe stalhouderij opgetrokken. In vergelijking met het oude gebouw, was de nieuwe stalhouderij een duidelijk voorbeeld van de (toegenomen) welstand van de eigenaar; de zaken waren in de jaren tachtig van de negentiende eeuw kennelijk goed gegaan. (foto beschikbaar onder Krantenartikelen 1906)
Een jaar na het huwelijk van dokter Millenaar en zijn vrouw, werd hun eerste kind geboren, een zoon Pieter Marinus Millenaar, waarna nog vier kinderen, Davina, Adriana Eva, Wilhelmina Christina en Adriaan, zouden volgen. Van de drie oudste kinderen is bekend dat ze voor hun vervolgschoolopleiding naar Gorinchem verhuisden. De oudste zoon Pieter emigreerde in 1914 - hij was nog maar 19 jaar oud - naar Virginia in Noord-Amerika. Adriana Eva volgde in 1920 zijn voorbeeld. Gedurende de periode dat dokter Millenaar in Dussen was aangesteld, waren er een koetsier/stalknecht en een dienstbode in betrekking. Het gezicht bij de functie wisselde wel eens, zodat er nogal wat verschillende personen in het bevolkingsregister werden ingeschreven.

Typhusuitbraken door slecht drinkwater
Door de gewijzigde waterhuishouding na het graven van de Bergsche Maas, werd de inlaat van vers water sterk belemmerd. Voordien werd, door de open verbinding met de Oude Maas en de werking van eb en vloed, het water tweemaal daags ververst. De inwoners kregen te maken met een verslechterende kwaliteit van hun drinkwater in de Vloeisloot en De Dusse en aan de Korn had het water in de gantel zelfs een onaangename geur omdat er te weinig vers water werd ingelaten. Er werd uit de raad een speciale commissie gevormd die met het onderzoeken van de problematiek belast werd. Doch vooralsnog zonder al te veel resultaat. Wat heet, de problemen namen zelfs een dramatische wending. In 1896 werden er vijf gevallen van tyfus in Dussen opgetekend, volgens dokter Millenaar allen te wijten aan de slechte kwaliteit van het drinkwater. ‘Het is troebel en 't stinkt en als men 't niet gewoon is te drinken is het misselijk makend, terwijl het ook een langdurige periode vergt het gewoon te geraken’, liet hij in het gemeenteverslag optekenen. Een aanvullend rekest aan Gedeputeerde Staten volgde en zelfs een schrijven aan H.M. de Koningin. In 1898 kwamen uiteindelijk na overleg met Provinciale Waterstaat enige verbeteringen aan de Scheisloot tot stand, maar de inlaat van vers water bleef onvoldoende. In 1903 werd door dokter Millenaar in enkele huisgezinnen opnieuw typhus geconstateerd en werd de inwoners van Dussen en Hank aangeraden geen ongekookt water en melk meer te drinken. De Gezondheidscommissie (1902-1934) uit Waalwijk, waarvan burgemeester Van Honsewijk van Dussen tijdelijk deel uitmaakte, ging zich aktief bemoeien met het probleem maar verbeteringen bleven uit. Deze commissie was belast met het toezicht op de gezondheidszorg in de aangesloten gemeenten waaronder ook Dussen. Zij bevorderde het nemen van maatregelen ter verbetering van de toestand van water, bodem en lucht, volkshuisvesting, toestand der scholen, fabrieken en werkplaatsen, ziektebestrijding, drinkwatervoorziening en levens- en genotmiddelen. Nietemin hun bemoeienis namen de problemen in Dussen allengs toe, met 8 gevallen van tyfus in 1904 en maar liefst 14 in 1905. In dat licht bekeken komt zelfs de klacht van de pastoor aan de bisschop over het bovenmatig alcoholgebruik van zijn parochianen ‘na de middag wordt hier bijna uitsluitend jenever gedronken’ schreef hij, in een wat ander daglicht te staan. Pas in 1915 kwam er een tijdelijke oplossing door de aanleg van een verbingssloot tussen de Vloeisloot en De Dusse met de Bergse Maas. Voor een definitieve oplossing moest nog wat meer geduld opgebracht worden maar in 1927 werd uiteindelijk een begin gemaakt om te komen tot de aanleg van de waterleiding.

In het jaar 1897 liet dokter Millenaar een nieuwe woning met praktijkruimte en koetshuis bouwen in de Voorstraat van Dussen Binnen. Daarvoor werd eerst het door hem aldaar aangekochte pand gesloopt. Voor het door architect Van Gool uit Woudrichem ontworpen nieuwe pand werden zes biljetten ingeleverd door regionale aannemers: Gebroeders Van der Pluijm, Dussen f 12138, A van Dalen, Dussen - 12000, Miechels ’s-Grevelduin - Capelle - 11784, Sterkenburg Gorinchem - 11770, Remmers Meeuwen - 10987 en Johs Colijn Nieuwendijk - 10356, Het werk werd aan de laagste inschrijver gegund en moest in april 1897 opgeleverd worden.

Op 5 April 1898 werd er vergaderd over de inhuldigingsfeesten van Koningin Wilhelmina in het koffiehuis van de kinderen Van Beurden, gevestigd in de Dorpsstraat, om daarvoor een commissie te vormen. Na opening door de burgemeester A.H. van Honsewijk, die bij acclamatie tot ere-voorzitter was aangesteld, werden tot leden van de commissie gekozen de notaris J. R. Rietra, gemeentesecretaris J. J. H. Snijders, de wethouders: A. A. H. Van Honsewijk, P. Verschoor en J. Schoenmakers, arts G. H. Millenaar, gemeente-ontvanger W. A. Verhoeven, de onderwijzers: L. M. M. De Vlam, C. Van de Wiel en L. Binsbergen, rijksontvanger S. Schimmelpenning, en de raadsleden: T. A. Van der Pluijm, G. Verhoeven Hz., R. Van Houtum en B. Van Daalen. Uit deze leden zou een uitvoerend comité gevormd worden dat als taak kreeg een prettig feest te organiseren.
In 1901 werd hij bij een vergadering in Hotel Heessels van de stemgerechtigden ingelanden van de Zuid-Hollandsche polder als nummer drie geplaatst op de voordrachtslijst voor heemraad, achter A.Z. Snoek en P.H. van Baasbank.

Als geneesheer kreeg Millenaar met een aantal spraakmakende zaken van doen. Zo had de klompenmakersknecht H. Sagt in 1898 onverwachts van iemand met een mes een slag gekregen in z’n hals waarbij dermate verwond werd dat was dokter Millenaar niet spoedig gekomen hij wellicht was doodgebloed. Hoewel de politie serieus onderzoek deed, was men er nog niet in geslaagd de dader te arresteren. Wel werd door de marechaussees de klompenmakersgezel K K van zijn bed gelicht en achter de paarden meegenomen maar moest deze wegens gebrek aan bewijs ’s avonds weer op vrije voeten gesteld worden.
Bij trouwpartijen in Dussen was het een volksgebruik om ter verhoging van de feestvreugde geweerschoten te lossen. Bij een trouwfeest in 1902 werd een zekere A. Timmers door zijn broer per ongeluk in de rug geschoten. De in allerijl opgetrommelde dokter Millenaar kon helaas niet aanders meer doen dan constateren dat het geweerschot een fatale afloop kende. Zijn eerste hulp mocht ook niet meer baten voor een 6-jarig jongentje van een boer aan de Peerenboom die bij het naar de wei brangen van een paard een trap tegen zijn hoofd had gekregen. Kon in dit geval door adequate hulp van de dokter voor de patiënt erger voorkomen worden, bij een andere zaak bleek dat niet meer mogelijk.

Moord en doodslag in Dussen
DUSSEN, 20 Oct.1902 In den Mariapolder tusschen Dussen en Geertruidenberg is hedenmorgen op den weg het lijk gevonden van den arbeider Piet Sterkenburg. Men vermoedt, dat hij is omgekomen door doodslag. Twee personen zijn aangehouden. De verslagene, Petrus Sterkenburg, is een man van ruim 50-jarigen leeftijd, gehuwd, en vader van twee groote dochters. Hij is boerenarbeider bij den heer v. d. Pluijm te Hank, gemeente Dussen, en staat bekend als een oppassend man, die nog een paar eigen huisjes heeft ook. De verslagene is heden morgen door twee voorbijgangers gevonden nabij de openbare lagere school te Hank, hoofd der school, de heer Broeders, midden op den weg die loopt van de gemeente Hank naar het fort Bakkerskil, in aansluiting met den rijksweg naar Gorinchem. Naast het lijk lag een knuppel, waarmede vermoedelijk de doodslag is gepleegd. Het slachtoffer is gevonden met een vreeselijke wonde aan het hoofd; men veronderstelt, dat de moordenaar, of moordenaars, hem de hersenen hebben ingeslagen. Het lijk is hedenmorgen gevoerd naar Dussen, waar dr. Millenaar-van der Kuilen het in ontvangst heeft genomen, heeft verzegeld en opgeborgen in het lijkehuis, in afwachting van de justitie, die telegrafisch uit 's Hertogenbosch ontboden is. Als vermoedelijke daders zijn gearresteerd een gewezen milicien van de veldartillerie P., pas een maand te Breda in dienst geweest; en een jonkman van 18 jaar De W. De moord is waarschijnlijk gisteravond gepleegd, men denkt om een uur of half elf. Sterke drank schijnt ook in deze geschiedenis weer een voorname rol gespeeld te hebben. In diezelfde buurt is al herhaalde malen gevochten en gesneden onder den invloed van sterken drank; het jongste bericht, dat wij uit die buurt hebben gehad is een vechtpartij geweest, waarbij het slachtoffer negen sneden kreeg, en waarvoor de beide daders nu voor een half jaar gevangen zitten in de gevangenis van Breda. De president der Bossche rechtbank noemde bij die gelegenheid deze buurt van Hank een tweede Oss. Het lijk is gevonden ongeveer een half uur van de woning des slachtoffers. Heel Dussen en Hank is natuurlijk in opschudding. In Hank is heel geen politie. De veldwachter en de brigade marechaussee zijn in Dussen gestationneerd. Bron: Nieuwe Tilburgsche Courant, 21-10-1902.
Nader uitwendig onderzoek door dokter Millenaar en zijn collega uit Almkerk, dokter Overbosch, wees uit dat de slag met de knuppel op het voorhoofd van het slachtoffer neergekomen was, waardoor de dood onmiddellijk was ingetreden.
Zijn visites in Dussen, Hank en andere dorpen in de omgeving werden door dokter Millenaar afgelegd in zijn rijtuig met koetsier. Daarmee kwam het ook wel eens tot ongelukken. Zo reed dokter Millenaar op een zondagmiddag in 1908 met zijn gezin per rijtuig uit. In Den Hoek gekomen maakte het paard een beweging van de weg af en voordat de koetsier het kon verhinderen was het met rijtuig en al in het water van de naastgelegen De Dusse terecht gekomen. Gelukkig behielden de inzittenden hun tegenwoordigheid van geest zodat zij allen het rijtuig door het portier tijdig konden verlaten.

Zie advertentie uit 1901 over Protestantse Ziekenverpleging in Heusden.

Vertrek naar Apeldoorn
Dokter Millenaar vertrok in 1914 naar Apeldoorn. Ze woonden daar aan de Zwolscheweg nr. 32 en vanaf 1921 aan de Bas Backerlaan nr. 30. Hij liet er zich inschrijven als 'arts in ruste'. Wel vierde hij er in 1916 zijn zilveren jubileum als arts. In het Nieuwsblad verscheen een aankondiging over zijn jubileum. 'DUSSEN 3-5-1916 Op 8 Mei a s zal het 25 jaar geleden zijn dat de Heer G H Millenaar als doctor werkzaam is. Kort na zijn slagen vestigde zich de Heer Millenaar alhier en bleef gevestigd tot Juli 1914 tevens de gemeentepractijk waarnemende. Op genoemd tijdstip vertrok hy met der woon naar Apeldoorn niet om aldaar practyk uit te oefenen doch nu en dan zijne diensten te verleenen aan Collega’s die door mobilisatie [in de Eerste Wereldoorlog] tijdelijk aan hun werkkring waren ontrukt. Wy vertrouwen dat Maandag as tal van vroegere patiënten en vrienden door toezending van kaartjes als ook op andere wyze van hunne belangstelling is dezen dag blijk zullen geven.'
In 1918 werd hij in Apeldoorn benoemd tot een van de drie commissarissen van de dat jaar opgerichte Uitgeversmaatschappij De Zonnebloem. In hetzelfde jaar volgde ook een aanstelling in de Commissie tot Wering van schoolverzuim, waarvan hij tot eind 1921 lid bleef. Zijn echtgenote was in 1917 als nummer 2 op de voordrachtslijst voor het Burgelijk Armbestuur geplaatst. In 1923 was zij president van de Vereeniging tot ondersteuning van behoeftige Kraamvrouwen. In 1932 overleed zij.
Ondanks de Tweede wereldoorlog, vierde dokter Millenaar in 1941 in Apeldoorn zijn 50-jarig artsenjubileum. De helft daarvan was hij praktizerend arts in Dussen, waarna hij zich in Apeldoorn als arts vestigde terwijl hij gedurende de Tweede Wereldoorlog ook nog enige jaren als scheepsdokter werkzaam was. Hij overleed op 20 maart 1950 na een kort ziekbed en werd de vrijdag daaraan volgend gecremeerd. Hij was laatstelijk inwonend bij zijn dochter Davina.

Bertus Gerardus de Groot, vanaf 1914 tot 1927
Na het vertrek van Millenaar, volgde in augustus 1914 arts Bertus Gerardus de Groot (1887-1936), zoon van een timmerman uit Asperen maar afkomstig uit Gorinchem, al verbleef hij tussen 1907 en 1914 meestal in Amsterdam. Daar had hij zijn opleiding tot arts voltooid en was daarna getrouwd met Simonia Catharina Heijmans uit Gorinchem. Dr. de Groot werd ook benoemd voor de gemeente-praktijk voor een jaarsalaris van 600 gulden wat later vrijwillig werd verhoogd tot 750 gulden. In Dussen werden een dochter, Simonette, en een zoon, Cornelis, geboren. Simonette ging voor haar vervolgschoolopleiding in 1925 naar Gorichem. Als dienstbode werd Emma Dekker uit Sleeuwijk aangenomen. Gedurende enige jaren was er ook een dienstmeisje uit Keulen inwonend. Gezien de periode (1923-1924) en haar leeftijd (19 jaar), betrof het hier een meisje uit de Weimar-periode. In de jaren twintig en dertig staken ongehuwde Duitse meisjes en vrouwen massaal de Nederlandse grens over, op zoek naar een betrekking in de huishouding bij een Nederlandse familie. Vaak met de gedachte in Nederland 'het paradijs' te vinden, zoals hen door vriendinnen, die de stap al eerder hadden gewaagd, in brieven werd voorgespiegeld. Er verbleven destijds nog meer meisjes uit Duitsland in Dussen, onder meer bij bakker Bernard van Dijk en later ook bij klompenmaker Janus van Gennip die er zelfs mee getrouwd is.

In 1920 werd Dokter de Groot in Dussen geconfronteerd met een mazalenepidemie. In vrijwel elk gezin waren wel een of meer kinderen besmet. Gelukkig was de kwaal niet van ernstige aard. Sterfgevallen door de mazelen deden zich niet voor.

Volgens een krantenbericht uit 1923 was dokter De Groot betrokken bij een ongeval. 'In de nabyheid van het Capelsche Veer heeft een ongeval plaats gehad dat boven verwachting goed is afgeloopen. Dokter de Groot uit deze gemeente stond met zijn auto stil voor het huis van den petroleumhandeiaar Bouman. Van den tegenovergestelden kant kwam met flinke snelheid een vrachtauto van den steenkolenhandelaar Mouthaan uit Capelle. Deze reed tegen de auto van den dokter aan met gevolg dat groote schade werd aangebracht aan de auto. Het voorgedeelte werd bijna zoo goed als geheel in elkaar gedeukt.'

Opnieuw kreeg de gemeente te maken met een typhusuitbraak. Dit keer was het te doen in Hank. Volgens het bericht in de krant: 'heerscht in erge mate de typhus en reeds zijn 3 personen hieraan gestorven, n.l. 1 vrouw van 24 jaar, 1 meisje van 18 jaar en een jongen van 24 jaar. Naar wij vernemen zijn er thans nog in de 30 gevallen van deze zoo gevreesde besmettelijke ziekte. Er zijn talrijke maatregelen tegen besmetting genomen. Op telefonisch verzoek van den burgemeester van Dussen heeft het hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis 1.1. Zaterdag een brancard, benevens een veertigtal dekens en eenige dozijnen lakens doen bezorgen ten gebruike bij de bestrijding der in die gemeente heerschende typhusepidemie.' Bron: Tilburgsche Courant, 21-10-1925

Verpleegsters uit Dussen
In het bevolkingsregister van Dussen uit die periode staat Sebilla Sara de Vries, geboren in Dussen op 15 september 1886, zus van slager/dichter Hartog Jacob de Vries aan de Molenkade, als apothekersassistente geregistreerd. Of zij dit beroep in Dussen dan wel daarbuiten uitoefende is niet bekend. Vanaf 1920 verbleef zij echter beurtelings in Amsterdam of Breda. Haar één jaar oudere zuster Evelina Henrietta Dina de Vries oefende het beroep van verpleegster uit. Zij vertrok al op jonge leeftijd (in 1902) naar Waalwijk, vermoedelijk om daar haar opleiding te doen en verbleef nadien ook in Amsterdam en in Hellendoorn. In hetzelfde register staat eveneens Wouterina Teuntje Middelkoop, geboren Dussen 6 juli 1888, dochter van Roeland Middelkoop en Lucia Hagoort wonend aan de Baan, als verpleegster geregistreerd. Zij was aanvankelijk dienstbode in het winkeltje van Hagoort naast de hervormde kerk in Dussen Binnen maar is in 1906 naar Amsterdam vertrokken, kennelijk om een opleiding als verpleegster te gaan volgen. In 1914 keerde zij als verpleegster voor enige maanden terug in Dussen om daarna weer naar Noordeloos te vertrekken. Hoewel deze drie dames dus allen werkzaam waren in de zorg, hebben zij hun beroep vermoedelijk dus niet of slechts incidenteel in Dussen uitgeoefend.

Op 1 Mei 1927 verleende de gemeenteraad van Dussen dokter De Groot op de meest eervolle wijze zijn ontslag om zijn praktijk in Amsterdam te kunnen gaan uitoefenen. De dokter stuurde in juni 1927 een dankbetuiging aan het gemeentebestuur voor de fraaie boekenkast hem door de gemeente bij zijn vertrek geschonken. In Amsterdam vertoefde hij slechts twee jaren want in april 1929 vestigde hij zich als arts in Breda aan de Baronielaan 134. Aldaar overleed Bertus Gerardus de Groot op 21 september 1936. Zijn echtgenote is daarna naar Nederlands Indië verhuisd waar ze in 1938 in Padang verbleef. De reden van haar vertrek naar de oost is onbekend.

Voor de benoeming van een plaatsvervanger als gemeentegeneesheer werd door dokter De Groot bij de gemeenteraad zijn collega J. S. de Boer aanbevolen. Waarschijnlijk kende beiden elkaar nog van hun studietijd in Amsterdam. Die aanbeveling door dokter De Groot, die bij de inwoners een groot vertrouwen genoot, was voor het college van de raad voldoende aanleiding om dokter de Boer ter benoeming voor te dragen, dit onder dezelfde voorwaarden waarop zijn voorganger was aangesteld en met de verzekering dat het traktement als gemeentegeneesheer nooit zou worden verlaagd. Dokter de Groot was in 1914 in dienst gekomen voor een salaris van 600 gulden wat later vrijwillig werd verhoogd tot 750 gulden. Omdat een opvolger gewoonlijk niet begint in de voetstappen die zijn voorganger heeft achtergelaten maar bij het begin, stelden B en W voor het aanvangsalaris nu ook te stellen op 600 gulden. In de daarop volgende dicussie was raadslid M. v.d. Pluijm van mening dat er niet gestemd hoefde te worden omdat dokter De Groot niet iemand zou aanbevelen waarin hij geen vertrouwen had. De heer Middelkoop merkte op dat er slechts een arts ter benoeming werd voorgedragen zodat er geen keus was en daardoor stemming overbodig was. Met algemene stemmen werd dokter De Boer daarop in de raadsvergadering van 19 April 1927 als zodanig benoemd tot gemeentegeneesheer voor een gelijk aanvangssalaris als zijn voorganger.

Johannes Sijbrand de Boer, vanaf 1927 tot 1933
De nieuwe arts J.S. de Boer (1896-?), was geboren in Bergen N.H. en deed zijn studie medicijnen aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, oorspronkelijk het Athenaeum Illustre gevestigd in de Agnietenkapel aan de Oudezijds Voorburgwal, later de Universiteit van Amsterdam (UvA). Die studie diende hij als eerstejaars student in december 1915 tijdelijk te onderbreken omdat hij zijn militaire dienstplicht - de Eerste Wereldoorlog was gaande - diende te vervullen. Hij diende bij de infanterie in Haarlem bij de hospitaalsoldaten. Hij bleek echter geschikt voor een opleiding tot officier maar kreeg na voltooiing hiervan uitstel van eerste oefening. In 1918 werd hij aangesteld als reserve officier gezondheid bij het Depot Administratietroepen totdat hij in 1936 met groot verlof ging. Vanaf augustus 1924 werkte en woonde hij twee jaren in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis met de bijgebouwen Maria - en Sint Anna paviljoen in Amsterdam. Het O.L.Vr. Gasthuis werd in 1898 opgericht door de Zusters Onder de Bogen en was een katholiek ziekenhuis. Tot ver in de twintigste eeuw waren de verpleegkundigen vooral religieuzen in zwart habijt en witte kap. In 1910 werden de eerste leken in dienst genomen als verpleegsters. Ondanks de nadrukkelijke katholieke signatuur van het ziekenhuis, vormde het kennelijk geen beletsel dat dokter De Boer van de Nederlands Hervormde religie was. In december 1926 keerde hij weer terug naar Haarlem, om vier maanden later in Dussen benoemd te worden als huisarts wat ook zijn ambitie was.
Eén jaar na zijn benoeming in Dussen, in 1928, trouwde hij met zijn tien jaar jongere apothekersassisstente Antje Kielman, geboren in Emmen en dochter van een caféhouder in Assen. Zij was bij dokter De Boer in dienst gekomen bij zijn aanstelling in Dussen. Uit hun huwelijk werd in Dussen één dochter geboren, Frieda Eleonora Bertha. Daarnaast was er ook nog een dienstbode en een kostganger inwonend.
Bij bevallingen werd door de dokter een beroep gedaan op vroedvrouw of baakster. Ondanks dat er - met name in Almkerk - nog wel flink gediscussieerd wordt over de geloofsrichting van de aan te stellen vroedvrouw, werd in 1930 toch besloten om voor Dussen en Almkerk samen een vroedvrouw aan te stellen. De daarmee gepaard gaande kosten van 1200 gulden waren voor een gemeente alleen te hoog. Er werd een proefperiode van drie jaar overeengekomen. Janneke van Krimpen die vermoedelijk niet in Dussen woonde en Dien van den Oven fungeerden in die tijd als kraamverzorgster. Een zekere Mejuffrouw Middel was tot februari 1936 als gemeentelijke vroedvouw aangesteld voor Dussen en Almkerk. Deze verkoos net als mejuffrouw Stam (haar voorgangster?) haar standplaats nabij de Kornse Sluis. Omdat zij naar Klazienaveen vertrok werd in april 1936 mejuffrouw Storm uit Rotterdam benoemd en vanaf februari 1937 mevrouw M. van Voorthuijzen-Bremer als haar vervanger aangewezen.
Of zijn bescheiden dorpspraktijk aansloot bij zijn ambitie als huisarts, is maar de vraag. Bovendien moest hij als Hollandse stadsjongen waarschijnlijk erg wennen aan de plattelandscultuur van zo'n klein Brabants dorp dat ook nog eens overwegend katholiek was. Dokter de Boer bleef dan ook niet zo lang in Dussen actief. Zes jaar later, in 1933, werd hij benoemd als gemeentearts in Haarlem, zodat hij weer terugkeerde naar zijn vertrouwde geboorteregio.

Teunis Willem van Vuure, vanaf 1933 tot 1969
Voor de vacature kwam een sollicitatie binnen van een zekere dokter T.W. van Vuure (1904-1970) uit een dorpje onder de rook van Amsterdam. Opnieuw een arts van Nederlands Hervormde religie, evenals zijn drie voorgangers: Millenaar, De Groot en De Boer. Voor de gemeentelijke jaarwedde van 600 gulden diende hij de noodzakelijke vaccinaties te verichten en invulling te geven aan de armenpraktijk. Die armenpraktijk betekende overigens niet dat de mensen die hiervoor in aanmerking kwamen gratis geneeskundige hulp kregen; zij dienden daarnaast de dokter ook nog een kleine vergoeding te betalen. Aan de patiënten in de Polder (Hank) werd bijvoorbeeld 10 cent per consult in rekening gebracht. Teunis Willem van Vuure werd op 2 oktober 1904 geboren als zoon van een veehouder in Buiksloot, een dorp dat later bij Amsterdam gevoegd werd. In 1907 verhuisde het gezin naar Nieuwendam. Hij volgde de H.B.S. toen hij in 1915 gekeurd werd voor militaire dienst. Hij werd goedgekeurd en geschikt bevonden voor een opleiding tot officier maar kreeg vrijstelling wegens broederdienst. Twee jaar na zijn aanstelling in Dussen, trouwde hij op 16 oktober 1935 met zijn twaalf jaar oudere apothekersassistente in Dussen, Maria Jacoba Roest, geboren te Haarlem maar in 1933 vanuit Zijpe N.H. naar Dussen gekomen. Na hun huwelijk werd Wilhelmina van der Beek, geboren te Meeuwen maar afkomstig uit Sleeuwijk, als dienstbode aangesteld. Deze werd drie jaar later vervangen door Antonia Ottolina Kuijpers, geboren in Genderen maar afkomstig uit Vught. Behalve als arts in Dussen werd hij in 1940 ook aangesteld als geneeskundig adviseur voor de Vereeniging van Ziekenhuisverpleging te Heusden.

Al direkt na zijn aanstelling in Dussen werd het dorp getroffen door kinderverlamming (polio). De vaccinatie tegen deze zeer besmettelijke ziekte werd pas in 1957 ingevoerd. In mei 1934 berichtte de regionale krant dat zich in het dorp wederom een geval van kinderverlamming had voorgedaan. Het vierjarig dochtertje van de familie Van Dalen werd door deze vreselijke ziekte getroffen. De ongelukkige kleine werd naar het ziekenhuis te Utrecht vervoerd.

Wit Gele Kruis
Vermoedelijk was dokter Van Vuure een van de initiatiefnemers voor de stichting van kruisverenigingen in Dussen. Wanneer de oprichting heeft plaatsgevonden is niet bekend maar in 1930 bestond er in ieder geval een afdeling Wit Gele Kruis Dussen behorend tot de regio Waalwijk. In 1937, bij het zilveren priesterjubileum van pastoor Janssens-de Horion, trad Cornelis Schelle als spreker op voor de Katholieke Kruisvereniging. In 1938 werden door deze instantie ook al EHBO cursussen gegeven die zich in een brede deelname mochten verheugen. De behoefte aan zorg en zorgverzekering was in die tijd trouwens toch groot. De in dat zelfde jaar opgerichtte Onderlinge Ziekenhuis Verzekering kon blijkens de berichten in de media al direct honderden leden inschrijven.

Als gevolg van de watersnoodramp in 1953 werd door gezinsverzorgsters en vrijwilligers van het Sociaal Centrum in Den Bosch de helpende hand geboden om de eerste nood te lenigen. De gemeente Dussen en lokale kerken kwamen tot de conclusie dat na twee achtereenvolgende rampen maatschappelijk zorg voor een langere periode noodzakelijk zou blijven. Hiertoe werd in een van de nieuwe Noorse woningen te Hank het Interparochieel Sociaal Charitatief Centrum gesticht dat voor de gehele gemeente maatschappelijk werk, gezinszorg en kraamzorg zou verzorgen. Van hieruit ontstonden weldra initiatieven om te komen tot vestiging van een Wit-Gele Kruisgebouw in Dussen. De plaatselijke Wit Gele Kruisafdeling zette een actie in gang om de nodige financiële middelen te verwerven, waarbij een donatie van het Rode Kruis Italië van maar liefst 30.000 gulden een flinke steun in de rug betekende.
In 1957 was het zover en konden de bewoners kruiszorg, die tot dan toe vanuit de woning van dokter Van Vuure was geschied, vanuit een modern en uitstekend geoutilleerd pand aan het Vrijheidsplein geboden worden. Jammer genoeg waren initiatieven om tot één gezamenlijk kruisgebouw voor alle gezindten te komen gestrand; de tijd was er op dat moment blijkbaar nog niet rijp voor. Het Groene Kruis afdeling Dussen realiseerde niet veel later in de Zuideveldlaan tegenover de hervormde kerk een eigen kruisgebouw.

In januari 1957 werd door Dr. Chr.J.M. Mol, in zijn hoedanigheid als voorzitter van de provinciale Noord-Brabantse bond van het Wit-Gele Kruis, het fraaie gebouw aan Vrijheidsplein officieel geopend. Van te voren was het gebouw door pastoor van den Hoven al plechtig ingezegend.
Voorafgaand aan deze handelingen vond er een feestelijke bijenkomst plaats in hotel De Koppelpaarden, waarbij tal van sprekers het woord voerden. De opening zelf gebeurde middels het ontsluiten van de toegangsdeur met een sleutel aangeboden door een klein verpleegstertje: Maria, de oudste dochter van burgemeester Oderkerk.
Het functionele gebouw - in de analen van de pastoor trots omschreven als een medisch centrum - bevatte een wachtkamer, waarin moeders met kinderen - al of niet inclusief kinderwagen - terecht konden. Vanuit de wachtkamer kwam men in een kleedkamertje met boxen. Daaraan grensde een weegkamertje, terwijl men vanuit de boxenkamer ook in de dokterskamer komen kon. Verder bestond het pand uit - in het hoofdgebouw - een magazijn, een desinfectiekamer, een kamer voor de wijkverpleegster en een kleine bovenwoning voor de conciërge. Het gehele complex, dat er volgens het krantenverslag 'keurig uitzag', werd centraal verwarmd met oliestook.

Gemeenteraadslid en landbouwer Roel Middelkoop, wonend in de boerderij in de Achterstraat van de Baan, was meer dan 35 jaar bestuurslid van het Groene Kruis. Otto Adrianus Groenevelt, belastingcommies en woonachtig in den Hoek, was in de jaren dertig secretaris en zijn collega-commies, Gerrit van Rijswijk uit de Dorpsstraat, fungeerde als vice-voorzitter van de Kruisvereniging. In 1973 ging het Wit-Gele Kruis op in de Nationale Kruisvereniging, waarna in januari 1980 de Dussense afdelingen van het Wit-Gele - en het Groene Kruis besloten tot een fusie.

Tweede Wereldoorlog
Tijdens de mobilisatie (1939-1940) werd de gemeente Dussen getroffen door kinkhoest; in Hank overleden twee kinderen aan deze ziekte. In de oorlogsjaren kreeg Nederland te maken met een difterie-epidemie, een infectieziekte, destijds ook wel kroep genoemd, veroorzaakt door een bacterie die via hoesten van mens op mens werd overgebracht. Difterie was een van de meest voorkomende doodsoorzaken bij kinderen. In de eerste week van augustus 1944 werden in Noord-Brabant 46 gevallen geregistreerd waaronder maar liefst 5 in Dussen, maar ook 1 te Eethen, 1 te Heusden, 2 te Veen, 1 te Waalwijk, 1 te Woudrichem en 2 te Wijk en Aalburg.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog was dokter Van Vuure actief in het verzet. Bij de inval van de Duitsers, op vrijdag 10 mei 1940, werd de Keizersveerse brug aangevallen door Duitse vliegtuigen. In het verslag over de militaire operatie werd het moedige gedrag van dokter Van Vuure hierbij geprezen. Een citaat uit het verslag: 'Burgergeneesheer Dr. T. W. van Vuure, arts te Dussen die zich — aangezien het detachement niet over een officier van gezondheid beschikte — op verzoek van Kapitein Zoutewelle beschikbaar stelde om de gewonden in de barak te verzorgen en hiermede rustig doorging, ook nadat het vijandelijk artillerievuur rondom de barak viel.'
Gerrit Harmsen uit Schiedam kwam als onderduiker in Dussen terecht bij de familie Jan van Etten in Dussen Binnen. Dokter van Vuure, die een paar huizen verderop zijn praktijkwoning had, ontfermde zich over Gerrit en nam hem als chauffeur in dienst (zie afbeelding) voor zijn dienstauto een Pontiac uit 1938 met als kenteken N-35030. Als zogenaamde beambte in dienst van de bevolkingsgezondheid was hij daarmee redelijk beschermd voor regelmatige terugkerende razzia's. Dokter van Vuure was lid van de ondergrondse in Dussen. Hij gebruikte de schuilnaam Teun en was vrijwel van alles op de hoogte wat er in het verzet in de regio omging. Hij verstrekte gratis gezondsheidszorg aan onderduikers, ook in de Biesbosch, en droeg zorg voor het transport en de installatie van geheime zenders.

Wederopbouw
Na de bevrijding werd dokter Van Vuure in het kader van de werderopbouw als voorzitter benoemd van de Adviescommissie Architectenkeuze. Deze commissie adviseerde opdrachtgevers (gemeente, bedrijven, particulieren) bij de keuze van een architect voor hun bouwproject. Tevens fungeerde hij samen met Nol van Gennip als lokale vertegenwoordiger voor de door Gerrit van Rijswijk opgerichtte Stichting 40-45 die ijverde voor hulpverlening aan verzetstrijders en hun nabestaanden in de regio. Op zijn initiatief werd in 1946 in het haventje aan de Peerenboom het hospitaalschip Amerika met 30 bedden opgelegd om de inwoners van de regio ziekenhuisverpleging te kunnen verschaffen. In zijn toespraak schetste hij de toestand bij de terugkeer na de evacuatie. Er werd gemopperd over het gemis aan voldoende gezondheidszorg, want in de gehele streek ten noorden van de Bergse Maas, tussen Heusden en Keizersveer, beschikte men slechts over zegge en schrijve één arts en één wijkverpleegkundige en dat op een inwoneraantaal van 6.000 zielen. Maar met de beschikbaarstelling van dit hospitaalschip was in ieder geval een mooie vooruitgang geboekt. Hij dankte allen die aan de totstandkoming hadden meegewerkt, in het bijzonder de heren De Ruiter en gemeentesecretaris Snijders van Dussen.

Bij de presentatie van plannen voor de bouw van een compleet nieuw binnendijks centrum van Dussen in café Leemans opperde Van Vuure om bij de opzet van een nieuwe kern het kasteel meer centraal te stellen. Hoewel zijn idee werd afgewezen omdat bebouwing rond het kasteel afbreuk zou doen aan de schoonheid van het historische gebouw zelf, zou hij bij de latere uitbreiding van Dussen alsnog in het gelijk worden gesteld omdat de nieuwe uitbreiding ten oosten van Molenkade kwam waardoor het dorp toch enigszins rond het kasteel gesitueerd werd.
Als niet onverdienstelijkl schaker, werd in 1946 mede op zijn initiatief in Dussen een schaakvereniging, Het Kasteel, opgericht. Hij werd zelf voorzitter terwijl notaris Affourtit, hoofdonderwijer Hubertus Simonis en champignonkweker Bas Nieuwesteeg het bestuur completeerden.
In september 1949 werd er een drieling geboren bij Piet Donkersloot-van der Schans. De bevalling vond plaats in de noodwoning van het gezin dat daarna uit 10 kinderen bestond. Alhoewel gezond vond dokter Van Vuure het toch beter dat de drieling tijdelijk werd opgenomen in het ziekenhuis in Breda. Nog maar nauwelijk een uur oud, begonnen de giften in natura toe te stromen en werd mede op initiatief van mevrouw Van Vuure een comité gevormd voor een huis-aan-huis inzameling, waarbij de inwoners van Dussen zich zeer vrijgevig toonden.
n 1948 werd door de erfgenamen van Rietra het notarispand in Dussen Binnen verkocht aan Teunis Willem van Vuure, arts. Deze was al enige tijd op zoek naar een nieuw onderkomen voor zijn artsenpraktijk omdat zijn oorspronkelijke dokterswoning - zo’n 100 meter verwijdert van Rietra’s woning - tijdens de laatste Oorlogswinter vernield was. Tot die tijd had de dokter voor zijn praktijk tijdelijk gastvrijheid genoten in het pand van Abraham van Dijk in de Muilkerk. Dokter Van Vuure besloot het pand te verbouwen en aan te passen aan de behoeften voor zijn artsenpraktijk. Zo werd onder andere de garage gerealiseerd. Bij hermeting van het kadaster was inmiddels vastgesteld dat de oppervlakte 1590 ca was. Het huis werd kadastraal hernummerd in N 17. Waarschijnlijk liet hij de tekst 'Het Can Verkeere' boven de deur aanbrengen omdat hij een dergelijke spreuk wel toepasselijk vond voor zijn artsenpraktijk. Voor deze naam van het huis leidt het spoor naar een grote Nederlandse 17de-eeuwse auteur van gedichten en toneelstukken: Gerbrand Adriaensz. Bredero. ‘t Can Verkeere was zijn lijfspreuk waarmee hij wilde aangeven dat het leven onvoorspelbaar is. Hij ondertekende er zelfs enkele van zijn gedichten mee. Een variant op een handtekening dus. In 1954 werd het perceel kadastraal hernummerd in N 154.
In 1952 werd zuster Van de Berge, afkomstig uit Bruinisse, maar werkzaam in Dussen bij de wijkverpleging, overgeplaatst naar Yerseke.

Mevrouw Van Vuure-Roest overleed in Dussen op 22 februari 1966. Een jaar later hertrouwde dokter Van Vuure met de 17 jaar jongere Johanna Steketee die als wijkzuster in Dussen werkzaam was. Kort na zijn pensionering overleed Teunis Willem van Vuure te Dussen op 13 juli 1970; hij was 65 jaar. Als eerbetoon voor zijn verdiensten voor de gemeenschap werd de nieuwe uitbreiding ten westen van de Zuideveldlaan tot Dokter van Vuurestraat gedoopt. Jo Steketee overleed op 24 december 2013 op 92-jarige leeftijd in Goes.

Patiëntenkring in de Polder (Hank)
Van oudsher behandelden geneesheren ook patiënten in de Polder (Hank). Dokter Van Vuure had er zijn praktijk in het oude schoolmeestershuis aan de Buitendijk. Hij stond bekend als een kundig arts die er niet voor terugdeinsde om zelf kleine operaties uit te voeren, zoals het verwijderen van een moedervlek. Toch was hij eerder gevreesd dan geliefd. Zijn manier van optreden zoudern we nu als 'hoekig' omschrijven: kortaf, soms snauwerig, kinderen waren bang van hem. Met de naoorlogse uitbreiding van het dorp Hank, deed zich de behoefte voelen aan een 'eigen' huisartsenpraktijk met apotheek. Aan de Buitendijk, tegenover bakkerij van Alphen, stond in 1951 het huis van de familie Heere (nr. 90) en de familie Weterings (nr. 92). Sjef van Jos Weterings en later zijn dochter had hier een kleermakerij annex winkel in van alles en nog wat. Dokter van Kempen, een dienstplichtig militair arts op de kazerne van Keizersveer wilde de uitdaging wel aangaan om een nieuwe huisartsenpraktijk te vestigen in Hank. Omstreeks 1961 begon hij zijn praktijk in een voorkamertje van de toen al in verval geraakte woning van Weterings. Dokter van Vuure zag het met lede ogen aan en verleende dan ook geen medewerking. Wat heet, hij deed zijn uiterste best om zijn patiënten in Hank te behouden. Het werd een strijd tussen een jonge, aankomende en ambitieuze arts en een gevestigde dokter die zijn praktijk niet wilde inkrimpen. Toch meldde zich steeds meer patiënten bij de nieuwe dokter, reden waarom hij besloot te verhuizen naar een woning tegenover de school de Bolderik in de Sint Elisabethstraat, al was de praktijkruimte er nog steeds op een zolderkamertje.
Dokter van Kempen is niet lang gebleven en voor hem in de plaats kwam dokter Euldering. Natuurlijk had hij ook een apotheek aan huis. Aan de buitengevel hing een wit kastje waarin de uitgeschreven medicijnen klaarstonden. Je had maar voor het uitzoeken!! Maar niemand die daar kennelijk misbruik van maakte. Euldering werd wel gezien als een kundig arts.
Hierna kwam Leseman. Hij liet een huis bouwen in de Elisabethstraat en had ook zijn praktijk (inclusief wachtkamer en apotheek) aan huis. Hij onderscheidde zich van zijn voorgangers door zich on-notabel te gedragen. Kwam nog bij dat zijn vier kinderen gewoon in Hank naar school gingen en zich in niets onderscheidden van de andere schoolkinderen. Leseman wist de juiste toon te treffen voor zijn Hankse patiënten: gewoon, amicaal. Misschien was hij ook wel zo. Hij was een fanatiek jager, maar van zijn hond Cuno moest hij het bij de jacht niet hebben. Die lag meestal te ronken in de spreekkamer als hij tenminste niet was uitgebroken en op zoek naar loopse teven. Leseman liet zich ook in de lokale horeca regelmatig zien, voerde geanimeerde gesprekken en schuwde Bacchus niet. Korte tijd was hij zelfs politiek actief. Maar dat was meer een ressentiment tegen de toen allesoverheersende KVP (Katholieke Volks Partij). Hij werd opgevolgd door Willemse, een uitstekende arts, maar communicatief niet zo sterk. Je moest altijd maar raden wat hij dacht voor hij een diagnose stelde. Huidige huisarts is de praktijk van Buskes. Zoals bij al zijn voorgangers lopen ook hier de meningen over uiteen.

Dokter Henk de Jong, vanaf circa 1965 tot ?
In 1969 zou dokter Van Vuure de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar bereiken. Geruime tijd voor zijn pensioendatum kwam dokter Henk de Jong zijn praktijk versterken. Dokter van Vuure had inmiddels een nieuwe bungalow laten bouwen op de plek van het voormalige doktershuis in Dussen Binnen en was daar met zijn echtgenote naar toe verhuisd. Dokter de Jong betrok in 1968 met zijn gezin de praktijkwoning. Kort voor zijn pensionering verongelukte Henk de Jong tijdens een vakantie in Thailand.

Dokter Vermeulen, vanaf
Onder dokter Vermeulen werd de praktijk op nieuwe leest geschoeid. Het voormalige Wit-Gele Kruisgebouw aan het Vrijheidsplein werd aangekocht en ingericht tot praktijkruimte met apotheek. In 2008 was Huisartsenpraktijk Vermeulen in Dussen één van de eerste zeven praktijken in Nederland dat een Kemacertifcaat ontving. Dokter Maarten Vermeulen en dokter Ralda van der Vijver kregen het certificaat, dat bekender is voor elektrische apparaten. Volgens Vermeulen hebben ze in Dussen een echte plattelandspraktijk. Ze zijn van alle markten thuis. Zo is er een apotheek, een verloskundige en zelfs bij beknellingen wordt eerst de huisartsenpraktijk gebeld en daarna pas alarmnummer 112.
In 2013 nam hij deel aan een open info- en debatavond over de zorg in Altena. Hij sprak er over wat er verandert in de huisartsenpraktijk en stelde daarbij retorische vragen: Mogen patiënten en de huisartsen zelf blij zijn met de taakuitbreiding die van hen wordt verlangd en zal het te doen zijn en is het ook een verbetering?

Bronnen:

Jacobus Viverius, De handt Godes of een Christelick verhael vande peste of Gaeve Godes (Delft 1624)
G.A. Lindeboom, Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland
Geneeskundig Jaarboekje van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargangen 1845, 1852 en 1862, Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, Drukkers en Boekhandelaars. Geschiedenis van Dussen en zijn kasteel, H. Donkersloot, 1942
Verslagen van de Commissaris der Koningin van Noord Brabant van zijn visitaties aan de gemeente Dussen.
Digitale kranten, Streekarchief Heusden, Zeeuwse Krantenbank, Koninklijke Bibliotheek (Delpher)
Barbara Henkes, 'Heimat in Holland, Duitse dienstmeisjes 1920-1950', Uitgeverij Babylon-De Geus
'Uit de as herrezen' zes eeuwen geschiedenis van de parochie Dussen, uitgave t.g.v. het 50-jarig jubileum van het r.k.-kerkgebouw H. Maria Geboorte Dussen, 2004.
H. Maas, Het beladen verleden van B.J. van Horsigh (1761-1829), chirurgijn en vroedmeester in Dussen, in Historische Reeks Land van Heusden en Altena, deel 17.
Over de Hankse srtsenpraktijk is input geleverd door Louis de Bot en Ton de Wit uit Hank.
Zuigelingensterfte in Noord-Brabant, 1840-1940, Evelien Walhout, artikel in tijdschrift In Brabant, 2019, nr. 2

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl