Zuideveld

De oorsprong van Groot - en Klein Zuideveld te Dussen

Oorspronkelijk bestond Dussen uit drie kernen:

  1. Muilkerk gelegen aan de bron van de Middelt en ontstaan uit de Adriaan van Herlaar hoeve, gesitueerd rondom de kerk in Dussen Binnen (ca. 1200), waar thans nog het protestants kerkhof zich bevindt;
  2. Het veel uitgestrekter Munsterkerk in de Vorensaterwaard waarvan de kern, met kerk, hoogstwaarschijnlijk gelegen was langs de boorden van de Dussen tussen thans de Oudestraat en de Kalversteeg (Het Hoge Laar = Grootte en Kleine Laar, ca. 1550 opnieuw omkaad) zo'n vijfhonderd meter buitendijks. Het voormalige Laarhuisje, dat tot aan de ruilverkaveling op die plaats in de Zuidhollandsche Polder stond is waarschijnlijk nog een herinnering aan de plek van de kerk van Munsterkerk;
  3. Heeraartswaarde tussen Oude Maas en Alm, met Herradeskerke aan de oever van de Oude Maas, het meest westelijke deel dat met de St Elisabethsvloed geheel in de golven verdween en waarvan een aantal jaren geleden overblijfselen zijn opgegraven in de Biesbos.

De Oude Maas en twee zijriviertjes hiervan waren belangrijk in de streek van deze drie kernen die later, na de St. Elisabethsvloed, gemeenschappelijk wordt aangeduid als Dussen. De Oude Maas vormde de zuidgrens van zowel de Vorensaterwaard (met Munsterkerk) als Heeraartswaarde (met Herradeskerke), de zijrivier de Dusse stroomde aan de noordkant van Kasteel Dussen (1330) om via de Voeren of Voren, ter hoogte van Heeraartswaarde in de Oude Maas uit te mondden, de Middelt tenslotte ontsprong ter hoogte van Muilkerk en stroomde in zuid-oostelijke richting om uit te wateren op de Oude Maas.

Dussen lag in de zogenaamde Groote of Zuid-Hollandsche Waard, dat een grote polder was van Dordrecht tot Heusden en van Geertuidenberg en de Zuidhollandsedijk bij Kaatsheuvel tot aan Woudrichem. Het gebied had regelmatig te kampen met wateroverlast. Door buitendijkse moernering (veenafgraving voor de zoutwinning) aan de zeekant, maar vooral door bestuurlijke wanorde mede als gevolg van de heersende Hoekse en Kabeljauwse twisten, en het daarmee gepaard gaande achterstallig dijkonderhoud, ontstonden een aantal dijkdoorbraken welke in het gebied ernstige schade aanrichtten. De meest bekende daarvan is de St. Elisabethsvloed van november 1421. Een paar keren wist men nog provisorische herstelwerkzaamheden te organiseren, maar een nieuwe vloed in 1424 betekende de doodsteek. Het hele gebied stroomde onder water en door gebrek aan middelen en een goede bestuurlijke organisatie, had het water er gedurende een lange periode vrij spel.

Tussen 1432-1435 werd de Zoutendijk opgeworpen tussen Andel en Genderen maar pas een kleine dertig jaar later, in 1450, werd het eerste stuk land teruggewonnen door de aanleg van de Mosterddijk tussen Meeuwen, via Babylonienbroek en de Biesheuvelse stroomrug naar Andel. In 1461 kwam de derde fase gereed met de aanleg van de Kornsedijk een bedijking vanaf de Werkensedijk tot aan de verhoogde Zuidelijke (Oude) Maasdijk bij Dussen.
Het riviertje Middelt dat ontsprong ter hoogte van Muilkerk en zuid-oostelijk uitmondde in de Oude Maas is ná de St. Elisabethsvloed waarschijnlijk gaan samenvloeien met de Dusse die oorspronkelijk noordelijk van het Kasteel stroomde, maar ná de vloed zuidelijk hiervan zijn bedding vond. Daarbij bleef de nieuwe stroombedding van de Dusse haar weg naar de Oude Maas in oostelijke richting zoeken, terwijl de Middelt een zijtak van de Dusse langs de Molenkade zal zijn gaan vormen om als de Dussensche (Rivier) Gantel via de Munsterkerksche Sluis in de Oude Maas uit te wateren.
Het Munsterkerks gebied buiten de Kornsedijk, de voormalige Voornsaterwaard, werd pas twee eeuwen later ingedijkt als de Zuidhollandsche Polder. Heeraarstwaarde met Herradeskerke bleef voor altijd een prooi van het water en vormt een belangrijk deel van de huidige Biesbos.

Het binnendijkse deel rondom de stroom de Dusse, waarvan de bedding zich inmiddels zuidelijk van Kasteel Dussen had verlegd en bovendienwas samengevloeid met de Middelt, diende natuurlijk wel over een adequate waterhuishouding te beschikken. Een van de vier polders ten noorden van de Dussen die loosden op de Kornse Boezem, die via de Kornse Sluis spuide op het buitenwater, was Het Noordeveld. Een naamkeuze afgeleid van de ligging, ten noorden van de Dussen.
De polder ten zuiden van de Dussen werd om dezelfde reden Het Zuideveld genoemd. Voor de afwatering van het Het Zuideveld zorgde Het Middeltje dat in oost-west richting, de naam zegt het al, midden door de polder gegraven was en dat aansloot de voormalige Middelt die een zijtak van de Dussen was gaan vormen vanaf de Dussen tot aan de Dussensche Sluis. Via deze uitwateringssluis spuide de polder via de Gantel op de Oude Maas waarvan de bedding zich overigens meer zuidelijk verlegd had omdat de oorspronkelijke Oude Maas ongeveer de lijn volgde van thans Het Noordelijk Afwateringskanaal.
Het gebied ten oosten van de scheidingskade werd Groot Zuideveld genoemd omdat het in oppervlakte het grootst was. Het westelijke en kleinere deel van de polder kreeg logischer wijze de naam Klein Zuideveld.

Wanneer de poldernamen Noordeveld en Zuideveld precies zijn ontstaan is niet exact bekend maar deze zullen vermoedelijk uit dezelfde tijd stammen als de polder Den Duijl, waarvan de oudst bekende vermelding teruggaat tot 1597. Gezien hun vorm, zijn er echter ook aanwijzingen dat de polders Het Noordeveld en Het Zuideveld ook reeds voor de St.Elisabethsvloed als zodanig bestonden en zich zelfs meer westelijk (Het Noordeveld) uitstrekten.

Dr. ir. B.W. Braams, die veel onderzoek verricht heeft in het Land van Heusden en Altena, geeft in zijn artikel in het Brabants Heem (1997, nr. 2) over de Sociale en economische vernieuwing in het Land van Heusden en Altena tussen 1100 en 1300 een interessante verklaring van het toponiem "velt". Volgens hem waren in het Midden-Nederlands rivierengebied, waartoe ook Dussen e.o. behoort, de laaggelegen gronden, de zogeheten komgronden, in die periode vrijwel steeds onbewoond. Deze terreinen waren herkenbaar aan veldnamen eindigend op -broek, -velt of -aart en blijken in de twaalfde of dertiende ontgonnen te zijn. Op sommige plaatsen werd daarmee al een aanvang gemaakt in de elfde eeuw. Door de ontginning van deze grote oppervlakten laaggelegen grond, kregen de dorpen en de dorpsgebieden uiteindelijk de vorm die ze - met beperkte wijzigingen - behielden tot in de twintigste eeuw.

Bronnen

Braams, B.W. Weyden en zeyden in het broek, 1995
Braams, B.W. Brabants Heem, 1997 nr. 2, Sociale en economische verbieuwing in het LvHeA tussen 1100 en 1300
Braams, B.W. Historisch-Geografisch Tijdschrift, 1990 nr. 2, Het LvHeA na de Sint Elisabethsvloed van 1421: de herdijkingen in de vijftiende eeuw.
Hendriks, J.P.C.A. Archeologie en bewoningsgeschiedenis van het Land van Heusden en Altena, 1990
Sonneveld, F. De bodemkartering van Nederland, Deel XVIII Land van Heusden en Altena, 1958
Ramaer, J.C. Geographische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen, 1899

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl