Bewoningsgeschiedenis aan de Baan (1820-1965)

LET OP! Dit artikel is nog in bewerking en wordt daardoor regelmatig aangepast.

Inleiding: Tussen Meeuwen en Muilkerk (het Binnen)

Uitvaart

Hervormde Kerk tekening Piet Panhuizen

Het was de week tussen Kerstmis en Nieuwjaar in 1871. Normaliter een feestelijke week, maar niet voor de mensen die achter de lijkkoets op de Baan liepen. Het was koud en winderig, het vroor en het sneeuwde licht. De eenvoudige maar sjieke zwarte koets was bespannen met twee gitzwarte, snuivende Friese paarden, die het rijtuig met speels gemak door de krakende sneeuw trokken. Het was een lange stoet van familie, hoogwaardigheidsbekleders, collega's, buurtbewoners, vrienden en bekenden die Petronella de Rooij (1809-1871) naar haar laatste rustplaats brachten op het kerkhof naast de Hervormde Kerk in Dussen Binnen. Daar werd ze begraven, gewoon naast haar ouders, niet in een familiegraf, bij De Rooij deed men niet aan pracht en praal, vlijt en soberheid was er het credo. Het kerkgebouw zou te klein zijn om de overweldigende belangstelling voor haar rouwdienst onder leiding van dominee Westhoff te kunnen bergen; een deel van hen zou deze slechts buiten in de kou of in de naastgelegen openbare school kunnen bijwonen.

Originele tekening uit 1920 door Piet Panhuizen van de vooroorlogse Hervormde Kerk van Muilkerk in Dussen Binnen

Behalve haar man Arie Pruisers en hun gezamenlijke dochter Johanna, die enkele weken eerder getrouwd was, vergezelden natuurlijk ook haar drie kinderen uit haar eerste huwelijk met hun vrouw en haar kleinkinderen de lijkkoets. Daaronder een nog jeugdige Louw Penning die later beroemd zou worden als schrijver. Veel De Rooij en Van der Beek familie had zich verzameld vanuit het dorp maar ook uit het naburige Hill, Broek, Meeuwen, Almkerk, Emmikhoven, Eethen, Genderen en andere plaatsen uit de regio en zelfs van de overkant uit de Langstraat uit Capelle, Sprang en Waalwijk. Andere bekende families uit Dussen waren eveneens goed vertegenwoordigd zoals: Middelkoop, Van Kooten, Millenaar, Roubos, Rombout, Van Dijk, Colijn, Hagoort, etc. Het voltallig gemeentebestuur was present aangevoerd door burgemeester Sprangers en de oude Van Honsewijk, rentmeester Stael van het kasteel, een afgevaardigde van ambachtsheer Berg van Muilkerk, notaris Verberne, dokter Verlinden en zijn opvolger huisarts Van Kempen en veearts Frans Verhoeven, dijkgraven en heemraden en andere polderbestuurders, (oud)leden van de kerkenraad, kerkvoogden en notabelen van de hervormde kerk, zelfs pastoor A.L. van der Heijden en zijn kerkbestuur waren vertegenwoordigt, naast de meeste buurtbewoners en andere belangstellenden.

Het was dan ook een invloedrijke vrouw die ten grave gedragen werd, niet alleen vanwege haar welstand maar zeker ook sociaal-maatschappelijk gezien. Na de dienst wachtte in een leeggeruimde schuur op haar eigen erf een royale koffietafel. Daar kon men condoleances aanbieden, zich warmen aan een van de stevig opgepookte kachels, een brandewijntje of een ouwe klare nuttigen, een goede sigaar opsteken, doch vooral herinneringen aan Petronella delen, spraakmakend als ze was, van jongs af aan maar ook sociaal en met een warm hart. Over een ding was iedereen het roerend eens: de Baan had een markant bewoner verloren.

Buurtschap

Kaart van de Baan uit 1838-1857

Overzichtskaart van de Baan (tussen Muilkerk en Meeuwen) uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Oorspronkelijk begon de Baansche Straat al bij Het Schoor in Meeuwen, dat is even voorbij de kerk van Meeuwen in de bocht naar het noordwesten naar de Meeuwense Steeg. Vanaf de Meeuwense Steeg loopt de Baansche Straat verder in westelijke richting (naar links) tot aan de oversteek over De Dusse waar de benaming Baansche Straat gecontinueerd werd voor de weg langs de noordoever van het water. De straat ten zuiden van het riviertje de Dusse - de Baanse Achterstraat genoemd - liep echter destijds nog gewoon door en voegde zich ter hoogte van de T-kruising samen met de Diebracht.
Ten noorden van het water van de Dusse liep vanaf de Meeuwense Steeg een landweg in westelijke richting, Bosschen genoemd, die ter hoogte van de oversteek over het riviertje aansluiting vond met de Baan. Deze zogenaamde Baanse Voorstraat loopt thans nog altijd in westelijke richting en buigt met het water (blauwe lijn) van het riviertje de Dusse mee naar het noorden om ter hoogte van de Baansche Wetering weer naar het westen (naar links) af te buigen, naar Muilkerk. Het gebied ten noorden van de Baan is het Noordeveld. Andere geografische ijkpunten op de kaart zijn van linksboven naar rechtsonder: Dussensche Steeg, Dussensche Wetering, Baansche Wetering, Diebracht (ten oosten van De Dusse), Bosschen (oostelijk deel van Baansche Voorstraat waar op de kaart 'Kasteel' geschreven staat), Meeuwensche Steeg.

Van oudsher is de Baan een buurtschap in het oosten van het ambacht Muilkerk, later de gemeente Dussen, waarvan het hart gevormd wordt door de Baanschestraat (oude spelling). Deze begint in de gemeente Meeuwen en loopt vandaar ten zuiden van het riviertje De Dusse in westelijke richting, met als tegenvoeter de Bosschen, een landweg langs de noordoever van het veenstroompje. In de negentiende eeuw maar vermoedelijk al veel eerder, was er ter hoogte van herberg De Halve Maan een oversteekplaats over het water van zuid naar noord, oftewel van de Baansche Achterstraat naar de Baansche Voorstraat. De Baansche Achterstraat in westelijke richting verder vervolgend sloot deze aan op de Diebracht welke langs De Dusse doorliep tot korenmolen De Gunst in het Binnen. De Baansche Achterstraat en de Diebracht behoorden tot het ambacht Munsterkerk; de grens tussen Munsterkerk en Muilkerk werd gevormd door De Dusse.

Kattenstraat

In geboorteregisters uit de tweede helft van de negentiende eeuw wordt de Achterstraat van de Baan en ook die van het Binnen ook wel aangeduid met Kattenstraat. Deze benaming zou een afgeleide kunnen zijn van 'katten' een beschuttingswal in de vorm van een houten palissade boven op een wal, waarbij in het Dussense geval de karakteristieke populieren langs het water van de Dusse de houten palissade zouden kunnen verbeelden. In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het klompenmakersambacht in Dussen immers op te komen en daardoor ook de aanplant van populieren langs het riviertje. De benaming Kattenstraat werd vooral in Zuid-Nederland gebezigd. In Oost-Brabant, rond Eindhoven, werd het ook wel gebruikt om een eenvoudig veldweggetje mee aan te duiden, wat deze Achterstraten in Dussen aanvankelijk ook waren. Toen de Achterstraat van het Binnen zich later ontwikkelde tot een volwaardige straat met flinke boerderijen en woningen van notabelen, raakte de benaming Kattenstraat niet alleen in het Binnen maar ook aan de Baan in onbruik.

Hoewel fraai gelegen langs een meanderend riviertje zal de Baan niet direct als mooiste straat van Dussen uitverkoren worden. Daarvoor is het er een beetje te kaal en sober. Behoudens een enkele mooie boerderij, is de overige bebouwing vooral doelmatig. De Baan mist de grandeur van het Binnen en decoratief groen en beplanting ontbreekt. Dat was vroeger ook al zo. Begin negentiende eeuw was de Baan nog relatief dunbevolkt. De spaarzame bewoning was bovendien geconcentreerd in het westelijk gedeelte met wat woningen langs de oever van De Dusse en een paar boerderijen bij de oversteek over De Dusse naar de Diebracht of Achterstraat. In het oostelijk gedeelte van de Baan stonden een paar boerderijen voornamelijk van De Rooij en enkele kleine arbeidershuisjes. Opvallend was er de verwevenheid van families, vooral in de negentiende eeuw maar ook later is dit nog evident. Dat duidt op een grote mate van honkvastheid van de bewoners. Tussen de bewoners aan de Baan met de geslachtsnaam: De Rooij, De Gast, Van der Beek, Van Kooten, Van Berkel, Rijken, Van den Broeck, Middelkoop, Millenaar, Roubos, Colijn en Hoevenaren blijkt in een of andere vorm wel een familieband aanwezig. De aloude manier van gemeenschapsvorming waarbij leden van dezelfde familie nederzettingen of kolonies stichtten, blijkt aan de Baan in de negentiende - en twintigste eeuw nog te bestaan.

De gemeenschap was er wat meer georiënteerd op Meeuwen dan op Dussen; Meeuwen was tenslotte dichterbij dan het rechthuis en later het raadhuis aan De Sluis in Dussen. Maar ook het geloof speelde daarbij een rol van betekenis. Toen de Reformatie eenmaal van bovenaf werd opgelegd (1609-1621), kreeg deze ook in Dussen vorm, al bleef een groot deel van bevolking onder invloed van de kasteelheren en -vrouwen Van Brecht het katholieke geloof trouw. Het gezicht van de hervormde gemeente werd in de negentiende eeuw voor een belangrijk gedeelte bepaald door de predikanten: Theodore van Spall en vooral Johan Westhoff die gezamenlijk gedurende de periode 1827-1838-1874 aan de kerk in Muilkerk verbonden waren. Boeren, vlassers en later klompenmakers, sigarenmakers, arbeiders en andere neringdoenden aan de Baan waren overwegend protestants; roomsen waren er op de vingers van één hand te tellen. Een aantal kinderen van de Baan ging dan ook naar de bijzondere school in Meeuwen, liever dan naar de openbare school in Dussen Binnen, zelfs al had deze school een protestantse signatuur want deze werd immers ook bezocht door roomse kinderen. Niettemin bejegenden protestanten en katholieken elkaar in de negentiende eeuw tamelijk welwillend. De tegenstellingen verhardden zich pas later toen de verzuiling vorm kreeg met de oprichting van op levensbeschouwing gebaseerde instituties als: scholen, verenigingen, politieke partijen, vakbonden, kranten en omroeporganisaties. Aan de Baan was echter saamhorigheid troef, waarbij zelfstandigheid hand in hand ging met onderlinge hulp. Mocht de term 'goed nabuurschap' niet reeds bestaan hebben, dan was deze aan de Baan beslist uitgevonden.

Heirbaan

In deel 3 van Kleine geschiedenissen van Dussen is een artikel opgenomen met als titel 'De Baan als Romeinse heirbaan'. De conclusie in dat artikel luidt: 'dat de diverse onderzoekers verre van eensgezind zijn in hun lokalisering van de zuidelijke Romeinse route tussen Nijmegen en Brittenburg (bij Katwijk) ten noorden van de Romeinse Maas', waarmee ook de aanname dat de Baan in een ver verleden als een Romeinse heirbaan dienst gedaan heeft aan twijfel onderhevig is. Maar een mooie gedachte blijft het wel, die langstrekkende imposante Romeinse legioenen over de Baan en langs De Dusse door het lommerrijke Binnen en verder….

In dit artikel over de Baan gaan we wat minder verder terug in de tijd. We belichten de historie en de bewoningsgeschiedenis van de buurtschap in de negentiende - en twintigste eeuw, vanaf de eerste kadastrale opmeting omstreeks 1820 tot en met de naoorlogse bevrijding en wederopbouw.

Renovatie grindweg Heusden via Dussen naar Werkendam in 1845

Midden negentiende eeuw werd een deel van het hoofdwegennet, niet zijnde rijkswegen, op kosten van de provincie heraangelegd. Zo kwam in die periode onder anderen de Langstraatweg gereed, maar ook ten noorden van de Oude Maas werd een belangrijke doorgaande route danig op de schop genomen. Het betrof, 'de bestaanden Weg van Heusden, door het binnenland naar Dussen, en van daar over den binnen Zeedijk naar Werkendam'. Het Bestek en Voorwaarden in maart 1845 opgesteld geeft meer details over de wegverbetering en over het onderhoud voor vijf jaren, dat onderdeel uitmaakte van de publieke aanbesteding van het werk.
De weg van Heusden tot Werkendam kende een totaallengte van ruim 26 kilometer. Gemeten naar de maat bij Koninklijk Besluit van 1863 vastgesteld een afstand bijna 5 uur gaans (1 uur gaans = ± 5,5 km). Het traject was als volgt: 'De onderwerpelijken weg zal een aanvang nemen aan de Wijksche Poort te Heusden en van daar strekken over de StadsWeg naar Heesbeen, en vervolgens door de Achterstraat over het Hoog van Heesbeen, door de Genderensche, Buitenste en Lootstraten, noordwaarts van de kerk te Genderen door de LageSteeg en den NieuwenWeg, vervolgens door de kom van het dorp Eethen en de Watermolensteeg naar het dorp Meeuwen. Van daar over de Baanschestraat tot aan de herberg de HalveMaan, bewoond door Jan Huigen, vervolgens over de weg lopende ten noorden van het riviertje De Dusse, langs het Kasteel van Dussen en de Watermolen tot aan de Dussensche Sluis. Wijders zal de weg strekken over den Dussenschen buiten en binnen Zeedijk van Oud Altena en den Werkenschendijk tot aan het begin van den Straatweg in het dorp Werkendam.'

Werkzaamheden aan Traject De Baan

Vanaf de stenen brug aan het westeinde van Meeuwen tot aan herberg de Halve Maan op de Baan in Dussen werd de weg slechts op gelijke hoogte bewerkt en voorzien van de juiste tonrondte ten behoeve van een goede afwatering. Onder Dussen kon de Provincie destijds kiezen voor een provinciale route zuidelijk langs De Dusse – welke weg thans voor een deel ten prooi is gevallen aan de ruilverkaveling en de aanleg van de N283 - of het traject langs de noordoever te vervolgen. De provincie koos er voor bij de Halve Maan van herbergier Jan Huigen De Dusse over te steken, waarbij de weg langs de noordzijde van het riviertje dezelfde breedte bleef behouden. Aan het einde van de Baan, bij de Baansche wetering, was wederom een tolplaats. Op de Baan vond de provinciale weg tevens aansluiting op een andere provinciale grindweg van de streek, die van Capelle en het veer over de Oude Maas bij Dussen via de Diebrachtsche Straat en de Hilsche Steeg naar Andel liep. Deze grindweg vormde een belangrijke doorgaande noord-zuid route in de streek.

Participatiewetgeving avant la lettre (1857)

Behalve provinciale wegen vereisten ook lokale wegen uiteraard onderhoud. De krant schreef in december 1857 dat gemeente en polderbesturen in Dussen de handen ineengeslagen hadden om de lokale wegen te gaan bezanden. Flink wat werkvolk was inmiddels dagelijks met het werk bezig. Daarnaast was inzet van inwoners echter onontbeerlijk waarbij een vergelijking met de huidige participatiewetgeving zich onmiskenbaar opdringt. Zo werden in april 1858 voor de wegwerkzaamheden een viertal personen (Johannes en Antonius van der Pluijm 53 en 44 jaar, Lucas van Drunen 35 jaar en Govert Groeneveld 47 jaar) opgeroepen om zich met paard en wagen te melden bij de haven aan De Sluis voor het vervoeren van zand voor de gemeentewerken. De aangeschreven ‘vrijwilligers’ waren echter niet komen opdagen en hadden ook geen vervangers gestuurd, noch hadden zij een financiële compensatie in de gemeentekas gestort. Van een en ander was door de veldwachter proces-verbaal opgesteld. Ze werden alle vier door de rechtbank in Den Bosch veroordeelt tot betaling van vijf gulden boete aan de gemeente Dussen of één dag gevangenisstraf.

Huisnummering in bevolkingsregisters

Van de gemeente Dussen zijn drie bevolkingsregisters over de periodes 1890-1910-1920-1940 bewaard gebleven. Oudere registers zijn verloren gegaan toen het raadhuis aan de Sluis in 1892 afbrandde. In de geboorteregisters (periode 1859 tot 1892) werd bij benadering vermeld waar de aangegeven persoon ter wereld werd gebracht, later werd ook het wijkadresnummer vermeld. Het oostelijk deel van de gemeente Dussen behoorde tot wijk A. De nummering begon op de grens met Meeuwen met A1 en eindigde voor wat betreft de Baan op A38 met de Ponsenhoeve. Daarbij waren de eerste drie nummers bestemd voor huizen aan de Dussensche Ka. De nummering op de Baan met een voor- en achterstraat, en inclusief de Bosschen en Diebracht, begon bij A4 en eindigde bij A38. De nummering is niet identiek in alle drie de registers. Soms verschoven nummers wat omdat er woningen werden bijgebouwd of afgebroken. In het algemeen kan gesteld worden dat er aan de Baan in de periode vanaf 1890 tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940, zo'n 35 huizen stonden. De Baan was dus - ook in die tijd - redelijk dunbevolkt. Het aantal woningen vermenigvuldigt met het meerjarig gemiddelde van vijf bewoners per huis, levert een totaal aantal bewoners op van circa 175. Des te opmerkelijker om te mogen constateren dat deze dunbevolkte buurtschap bij nader onderzoek zoveel historische verhalen oplevert.

Onze verkenning van de bewoningsgeschiedenis aan de Baan doen we van west naar oost, dus vanaf de Dussensche Steeg tot aan de grens met Meeuwen. De beschrijving is verdeeld in twee periodes. Het eerste deel omvat grofweg de negentiende eeuw terwijl in het tweede deel de ontwikkelingen in de twintigste eeuw worden samengevat.

Deel 1: Negentiende eeuwse bewoning aan de Baan

Baansche Voorstraat (westelijk gedeelte) omstreeks 1820

Begin negentiende eeuw werd onder supervisie van ir. L.J. Kuijk van het kadaster de gemeente Dussen in kaart gebracht. Dat was nog in de tijd dat er op het platteland meer mensen woonden dan in de steden. Dat beeld zou pas vanaf 1870 gaan kenteren. Onderverdeeld in een tiental secties werd de gehele gemeente opgemeten en in detailkaarten uitgewerkt. In de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT) werd aanvullende informatie per perceel beschreven. Tevens werden hierin de eigenaren opgetekend. In de tabel hieronder worden van de afgebeelde kaartjes de percelen en bewoning beschreven langs het westelijk gedeelte van de Baansche Voorstraat te Dussen vanaf de Dussensche Steeg (thans Ruttensteeg). Niet alle beschreven percelen zijn op de kaartjes weergegeven. De afmetingen zijn weergegeven in Nederlandsche bunders, vierkante roeden en vierkante ellen.

1832baanvoorstraatdussteeg.jpgKadasterkaartje van de Baansche Voorstraat vanaf de Dussensche Steeg, waarbij we gemakshalve even aannemen dat hier Dussen Binnen eindigt en de Baan begint, al verschillen daarover de meningen omdat er ook stemmen opgaan dat de grens gelegen is in de bocht bij boerderij van Michels. Het betreft een uitsnede van de kadasterkaart van de gemeente Dussen, Sectie K, genaamd Eelhoeve, Eerste Blad, opgemeten door landmeter eerste klasse Van Driel.

Ponsenhoeve

Het eerste pand, linksboven op het kaartje, betreft de zogenaamde Ponsenhoeve in 1820 bewoond door Andries Eland maar in 1844 aangekocht door Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij. Die heeft er maar kort plezier van gehad want in hetzelfde jaar overleed hij. Zijn dochter Petronella was erfgenaam. Later woonden hier onder meer haar dochter Hendrika Penning van der Beek, tevens de moeder van schrijver Louw Penning, maar ook Nies Roubos met Mien Hoevenaren en 'den doven Dingeman' de Rooij. De boerderij van het type langgevel werd namelijk in 1883 overgenomen door Hijmen de Rooij Govertzoon en Wouterina Middelkoop, de ouders van Dingeman. Begin jaren zestig van de twintigste eeuw werd tijdens een onweer de boerderij door brand compleet verwoest, waarmee ook een belangrijk stuk tastbare historie van de ambachtsheerlijkheid Muilkerk verloren ging. De boerderij was oorspronkelijk het ‘huis met gezaat’ behorend bij de Ponsenhoeve een ‘goed’ dat sinds 1534 tot de domeinen van de ambachtsheer van Muilkerk behoorde. In 'Kleine geschiedenissen van Dussen' deel 2 wordt de historie van deze hoeve uitgebreid besproken.

Boerderij van Michels

Ter hoogte van de haakse bocht van Dussen Binnen naar de Baan staat thans (op perceel 32) de boerderij van Michels, zoals deze in de volksmond genoemd wordt. Een verbastering want dat behoort Michaël te zijn. Het pand was ten tijde van de eerste kadastrale opmeting (circa 1820) nog niet gebouwd. Het staat echter wel op de zogenaamde schattingskaart van het kadaster uit 1887. De boerderij werd in 1878 gerealiseerd in opdracht van Jacobus Wouterszoon Middelkoop (1838-1916), zoon van Wouter Middelkoop en Emmikhovense Janna Dekker. Jacob was een neef van Dionisius Middelkoop Dzn de vrijgezel en rentenier uit Dussen Binnen. Jacob trouwde maar liefst drie keer: In 1870 met Bastiaantje de Rooij (1843-1876) een dochter van Gerrit en Petronella de Rooij, in 1878 met Johanna Verhagen (1845-1887) uit 's-Gravenmoer en tenslotte in 1893 met Elizabeth 't Hooft uit Giessen (1843-????). De boerderij was dus gebouwd geworden in het jaar dat hij met Johanna Verhagen uit 's-Gravenmoer in het huwelijk trad. Na het overlijden (1916) van Jacobus ging zijn toenmalige echtgenote Elizabeth terug naar Giessen en kwam de boerderij in bezit van de kinderen Gerrit Johannes en Petronella Wouterina Middelkoop. Gerrit was ongehuwd en inwonend bij zijn zuster en haar man Gijsbert Roubos. Zij lieten de boerderij na aan hun enigst kind en nichtje Jenneke Roubos die trouwde met Dirk Michaël.

De Baan begint of zo u wilt eindigt eigenlijk bij de bocht, de percelen boven aan het detailkaartje, behoorden tot het Binnen. In dit westelijk deel van de Baan stonden in totaal slechts 7 panden. Dat zelfde aantal staat ook ingetekend op de kadasterkaart uit 1887 al was er wel wat veranderd. Het tolhuis in de bocht van de Baan was nog niet verdwenen maar werd kennelijk niet meer gebruikt of bewoond, andere panden waren verbouwd; baan 4 was bijvoorbeeld een dubbel-woonhuis geworden. Baan 6 was nieuw gebouwd. Maar dat was in 1887, hieronder een overzicht van de huiseigenaren (vetgedrukt) omstreeks 1820 een kleine driekwart eeuw eerder dus.

Percnr Eigenaar Omschrijving Grootte (b.r.e.)
1-2 Erve Arie de Bruin, Capelle 2 perc Weiland 2.63.60
3 Heijmen de Rooij Weiland 1.09.20
4 Erve Gerrit Verheijden, Capelle Bouwland 2.34.10
5 Mathijs Dekkers, landbouwer, Vrijhoeven-Capelle Weiland 2.92.60
6-8 Adriaan Eland, landbouwer, Dussen Tuin - Huis&Erf - Boomgaard 0.07.20 - 0.03.36 - 0.07.70
9 Cornelis Kivits, landbouwer Bouwland 1.29.70
10-13 Erve Gerrit Verheijden, Capelle 2 perc Weiland - 2 perc Bouwland 4.75.70 - 3.52.70
14-18 Dionisius Middelkoop, notaris 5 perc Weiland 3.95.80
19-20 A.J. Vermeulen, doctor, Waalwijk Weiland - Bouwland 2.41.10 - 0.69.10
21-23 Diaconie Armen Dussen Weiland - 2 perc Bouwland 2.49.50 - 1.73.40
24 Wed Jan Uithoven Weiland 2.68.30
25-26 Wed/Kind Peter Zwarts Bouwland - Weiland 1.18.20 - 2.11.50
27-28 Bastiaan de Rooij, landbouwer 2 perc Bouwland 2.00.60
29 Dionisius Middelkoop, notaris Bouwland 1.76.90
30-32 en 34 Huibert van Berkel, landbouwer, Dussen 3 perc Weiland - Hakhout 2.58.80 - 0.01.89
33 Wed Jan van de Steld Huis 0.00.45
35-36 Willem Kenniphaas, landbouwer Boomgaard - Huis&Erf 0.03.33 - 0.01.70
37-41 Adriaan Colijn, arbeider Tuin - Huis&Erf - 2perc Tuin 0.04.80 - 0.02.07 - 0.16.67
42-44 Erve Jacobus van de Brouck, wever Boomgaard - Huis&Erf - Tuin 0.11.10 - 0.01.80 - 0.05.40
45-46 (240) Cornelis Wijnen, Veen Huis&Erf - Tuin 0.02.08 - 0.08.10
47-48 Dirk van Klootwijk, arbeider Tuin - Huis&Erf 0.02.379 - 0.00.91
49-50 P.J. Stael, schout 2perc Bouwland 2.94.40
51 Cornelis & Gert van Kooten Bouwland 1.54.60
52 Erve P.J. Stael Weiland 1.51.30
53-56 Lijsbet van Giessen Huis&Erf - Boomg - Tuin - Weiland 0.06.20 - 0.09.50 - 0.13.30 - 0.44.00
57 Richardus van Herp, landbouwer Bouwland 2.93.00
58 Bastiaan de Rooij, landbouwer Bouwland 2.37.90
59 Nicolaas van de Heuvel, herbergier, Hil Bouwland 3.02.40
60-64 Abraham van der Beek, landbouwer 3 perc Weiland - 2 perc Bouwland 3.19.45 - 2.49.20
65 P.J. Stael, schout Bouwland 1.73.50
66-68 Gereformeerde kerk Dussen 2 perc Bouwland - Weiland 2.28.70 - 0.03.10
69-70 Dionisius Middelkoop, notaris Weiland - Bouwland 0.02.72 - 1.03.30
70a-70b Johannes Graaf, BBroek 2 perc Bouwland 2.89.50
71-74 Johannes van Dalen, landbouwer Bouwland - 3 perc Weiland 0.70.30 - 4.52.00
75-76 Wed Peter Pellikaan, Waspik 2 perc Bouwland 2.94.50

Tolhuis

Ter hoogte van de bocht in De Baan staan twee panden ingetekend. Het eerste betreft een huis met erf en tuin, boomgaard en weiland van Lijsbet van Giessen, waarschijnlijk een dochter van Peter van Giessen en Wouterke de Bok. Het werd later verbouwd of vernieuwd want op de kaart uit 1887 is het pand behoorlijk groter dan op de kaart uit 1820. Waarschijnlijk heeft hier Bastiaan de Rooij gewoond, die was sinds 1888 weduwnaar van Johanna van Drunen en had daarom een huishoudster, Hendrika van Haaften, in dienst. Het pand werd gehuurd van Cornelis Sagt uit Raamsdonk voor 85 gulden per jaar. Tevens pachtte hij weiland van de Diaconie Armen van Dussen en van de Christelijk Gereformeerde Gemeente uit Capelle Bastiaan overleed in 1897 en Hendrika was al eerder naar Giessen vertrokken. Mogelijk dat het pand ook nog onderdak verschaft heeft aan Adriaan van den Assem en Teuntje van der Nat en hun zeven kinderen die in 1892 uit Meeuwen naar Dussen verhuisd waren. Rond de eeuwwisseling zal het echter gesloopt zijn.
Het kleinere pand tussen de weg en het water van de Baansche Wetering is het huis van de weduwe Jan van der Steld, vermoedelijk was dit Anneke van Sitteren, haar man Jan van der Stelt was in 1808 overleden. Zij had een groot gezin en als weduwe waren de extra inkomsten als tolbeambte natuurlijk zeer welkom. Omdat volgens de kaart van J. Kuyper uit 1863 op deze plaats tol werd geheven, was dit vermoedelijk een tolhuisje. Koning Willem I had in 1816 opnieuw tolheffing ingevoerd om de voltooiing van het wegennet te bekostigen. De afstand tussen de tolhuizen was één uur gaans, ongeveer 5 kilometer. De eerstvolgende tol in westelijke richting ná De Baan was die bij herberg De Posthoorn (van Vermeulen-Toethuis) aan de Putten in Dussen. De tolheffing bedroeg 2½ cent voor een paard en 5 cent voor een diligence. Eind negentiende eeuw werd de tolheffing opgeheven. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat het pand op de kaart van 1887 nog wel staat ingetekend maar blijkbaar niet langer bewoond dan wel gebruikt werd.

baan_huisnr 6

Het pand Baan 6 vermoedelijk omstreeks 1883 gerealiseerd door Hèin Hoevenaren, de petroleumhandelaar; zijn ouders woonden twee huizen terug op Baan nummer 2.

Eerste Hoevenaren

Tegenover het tolhuisje staat de arbeiderswoning van Willem Kenniphaas en Maria de Bruijn getekend. Hun dochter Antonia trouwde in 1849 met Simon Hoevenaren, geboren 13-04-1825 te Waspik, aldaar wonende, dagloner van beroep en overleden op 18-01-1881 in Dussen. Simon was de eerste Hoevenaren die zich in Dussen vestigde en hij betrok later met zijn gezin het ouderlijk huis van zijn vrouw Antonia. Op de kadasterkaart van 1887 was de situatie van 1820 nog ongewijzigd en ook thans is het betreffende pand als Baan 2 nog steeds aanwezig in het straatbeeld van de Baan, al is het wel aanzienlijk verbouwd en vergroot. Simon Hoevenaren was dagloner, iemand die je per dag kon inhuren voor allerhande werkzaamheden, meestal op een boerderij. Een negentiende-eeuwse vorm van een zzp'er dus. Het is aannemelijk dat Simon ook voor De Rooij en Van der Beek gewerkt zal hebben. Die hadden immers veel land aan de Baan en waren gebaat bij betrouwbare knechten uit de buurt.
Omstreeks zijn trouwdatum (1883) werd door Simons zoon, Hendrik Hoevenaren, roepnaam Hèin, van beroep petroleumhandelaar, een nieuwe woning gebouwd, een huis voorbij zijn ouderlijk woning, thans Baan 6. Dat was voor die tijd best wel bijzonder want er werd maar zelden nieuwbouw gepleegd.

Jodenkerkhof en Steenbakker

In de bocht naast de woning van Kenniphaas en later van Hoevenaren lag nog een klein puntje land ter grootte van een kleine twee roeden waarop hakhout werd geteeld; een klein griendje dus. Het perceeltje was in 1820 eigendom van Huibert van Berkel, de landbouwer die in de bocht bij de oversteek naar de Diebracht woonde. Het heeft later in de volksmond de naam joden-kerkhof gekregen. Daarbij moeten we niet denken aan een begraafplaats voor joodse inwoners van Dussen maar meer aan een uitdrukking of gezegde in overdrachtelijke zin. Vermoedelijk was het hakhout op het perceeltje enigszins schots en scheef aangeplant en opgegroeid en dan was het vroeger niet ongebruikelijk om zoiets - enigszins denigrerend als een joden-kerkhof aan te duiden.

Aan de overkant van de straat, in het Noordeveld, lag het 1,5 bunder grote weiland 'de Steenbakker' genaamd. Het was eigendom van de erven van de overleden burgemeester P.J. Stael maar in december 1892 werd het door de erven Govert de Rooij in Hotel De Zwaan (inzet en ophoging) en in Hotel van Beurden (finale verkoop) publiek verkocht. Waarschijnlijk was kwekerij Het Oude Maasje uit de Voorste Hoek de koper want eind 1920 werd het perceel 'de Steenbakker' tegelijkertijd met villa Casa Cara en ander onroerend goed te koop gezet. Op het perceel werd later de nodige nieuwbouw gepleegd, met name door nakomelingen van Hoevenaren, maar dat was in de twintigste eeuw.

Andere bebouwing langs riviertje De Dusse

Naast Kenniphaas zien we op de kadasterkaart uit 1820 vervolgens de woningen van: Adriaan Colijn - arbeider, de erven Jacobus van de Brouck - wever, Cornelis Wijnen uit Veen en als laatste het pand - bij de oversteek over de Dusse naar de Achterstraat of de Diebracht - van Dirk van Klootwijk, arbeider van beroep.

Adriaan Colijn (1799-1877) werd geboren in Wijk maar trouwde in 1822 met Anna Raams (1801-1881), dochter van Kuijndert Raams uit Dussen. Colijn was de buurman van Willem Kenniphaas en Maria de Bruijn (haar moeder was ook 'n Colijn maar woonachtig in Besoijen) en later dus van Simon Hoevenaren, de stamvader van de Hoevenaren in Dussen. Adriaan en Anna hadden een groot gezin van tien kinderen en waren de ouders van onder meer: Aart, Teunis, Adriaan en Cornelis die later allemaal aan de Korn woonden en van Marinus aan de Buitenkade; andere kinderen verhuisden naar Almkerk of Emmikhoven. De woning aan de Baan was wat je noemt een echt familiehuis. Adriaan deelde het eigendom van de woning met zijn oudere broer Jan Colijn. Dit duidt erop dat zij het onroerend goed uit een erfenis verkregen hebben. Op de kaart van 1887 is het pand inmiddels verbouwd en vergroot tot een dubbel-woonhuis. Daarom bood het vanaf circa 1860-1870 huisvesting aan twee gezinnen, die van de broers Teunis en Willem Colijn; dat waren kinderen van Adriaans broer Jan Colijn, oorspronkelijk mede-eigenaar van het pand en die zelf ook in Dussen woonde. Bepaald onfortuinlijk was het toen in juli 1900 het huis tijdens een zwaar onweer door blikseminslag werd getroffen en tot de grond toe afbrandde. Het werd echter weer herbouwd waarvoor Willem Colijn - mede vanwege zijn ook al grote gezin - zelfs een financiële tegemoetkoming mocht ontvangen van Koningin Wilhelmina. Ook al was het slechts een bescheiden bedrag van honderd gulden, de gift was opmerkelijk genoeg om de kolommen van de regionale krant te halen.

Wat verderop stond een pand dat eigendom was van de erven van wever Jacobus van den Broeck, waarvan de geschiedenis wat verderop beschreven is. Later zou Hèin Hoevenaren tussen Colijn en Van den Broeck een geheel nieuw huis bouwen. Voorbij Van den Broeck woonde Cornelis Wijnen. Hij oefende wellicht het beroep schipper uit en was in 1797 getrouwd met Anna (van) Son. Volgens het bevolkingsregister van Dussen (periode 1890-1910) woonde er destijds het grote gezin van vleeschhouwer en koopman Philippus Wijnen Corneliszoon en zijn echtgenote Johanna Maria van Tilborg.

Het laatste pand dat bij de oversteek over de Dusse staat was van Dirk van Klootwijk, een zoon van Teunis van Klootwijk en Jenneken van der Plas, overleden in 1838 op 81-jarige leeftijd en vermoedelijk ongehuwd. Toen Dirk stierf had hij nog wel een neef, Teunis, een zogenaamd onecht kind van zijn overleden zus Janneke. Deze Teunis was in 1820 getrouwd met werkster Maaijke Rogge uit Meeuwen, waarbij door de echtelieden voor schout en schepenen van Dussen Muilkerk een verklaring werd afgelegd omtrent Teunis' afkomst.

"Eenparig hebben verklaard; bij eigen verklaring en bij overlevering zoals welke weten dat Janneke van Klodewijk des verzoekers moeder den een en derstigsten December van den jare achtien honderd tien te Dussen is overleden. Dat Teunis van Klodewijk in den jare zeventien honderd drie en zeventig den derden september en janneke van der Plas den negenden maart achtien honderd tien grootouders van moeders zijde van den verzoeker beide te Dussen zijn gestorven. Dat dit hunlieden ....... daar geene formele extracten uit de registers van overlijden en bewijzen is aangezien in de Gemeente Dussen geene dusdanige registers van dien tijd te secretarij aanwezig zijn. Waarvan acte door de comparanten benedend ons en onzen ..... van gedane voorleezing geteekend. T v Kloodewijk, G van Kooten, Arnoldus van Turnhout, A v Krimpen, Jan Bruys"
Teunis stierf enkele jaren ná oom Dirk, op 4-10-1841, terwijl zijn vrouw Maaijke in 1844 het leven liet. Hun 18-jarige dochter Jenneke verbleef daarvoor al bij haar oma, Maria Groenenberg, in Meeuwen. In 1843 keerden zij beiden terug in Dussen, zeer waarschijnlijk in de woning aan de Baan van de overleden oudoom Dirk Klootwijk.

Hoewel de informatie al bij al redelijk beperkt is, blijkt wel dat het de gewoonte was om een huis binnen de familie door te geven. Er kwam slechts zelden een een woning beschikbaar voor de vrije verkoop. Aan makelaars was nog geen behoefte, wel aan notarissen, want zo'n overschrijving van een pand, ook al was dat dan binnen de familie, moest natuurlijk wel deugdelijk geregistreerd worden, terwijl er normaliter ook wel een prijskaartje aanhing. Deze handelswijze laat echter weinig sporen na in het archief maar uitzonderingen bevestigen ook in dit geval de regel, want over de handel en wandel van bewoner Jacobus van den Broek geeft het archief beduidend meer prijs.

Van den Broeck, wevers aan de Baan

Jacobus van de Broeck, geboren [±1750-1827], was wever van beroep. Dit beroep was in Dussen vrij zeldzaam en daarmee een aanwijzing dat hij oorspronkelijk niet uit Dussen afkomstig was maar uit een regio waar het beroep van wever meer in zwang was. Jacobus trouwde in Dussen Muilkerk op 4-11-1773 met Antonet/Antonia van der Vloet [1753-1819]. Zij was geboren in Dussen zijnde een dochter uit het grote gezin van Johannus (Jan) Jacobs van der Vloet en Lucia Fliegenbos (=Sijke/Zijke Tegenbos/ Tegelenbos/ Tekenbos). Blijkens de borgbrief, afgegeven op 28-9-1752 door de gemeente Zeelst in Oost-Brabant, was haar vader Jan Jacobs van der Vloet in 1752 van Zeelst naar Dussen verhuisd om er te trouwen met Sijken Tegenbos. Borgbrieven waren schriftelijke getuigenissen die tot begin negentiende eeuw werden afgegeven door de bestuurders van een dorp of stad, waarin ze verklaarden dat zij een bepaald persoon, afkomstig uit die plaats, zouden onderhouden als hij of zij armlastig werd. Het was dus een soort garantie dat de gemeente Dussen eventuele verleende armenzorg aan Jan Jacobs van der Vloet kon verhalen op zijn oorspronkelijke woonplaats. Ook van Jacobus van den Broeck bestaat zo'n borgbrief, afgegeven op 24-1-1774 door de gemeente Helvoirt omdat hij naar Dussen was vertrokken om er met Anthonnet van der Vloet in ondertrouw te gaan, met de bedoeling zich ook blijvend in Dussen te vestigen.

Zowel Jacobus als Antonet woonden toen ze trouwden in Dussen Muijlkerk en waren blijkens de trouwakte onvermogend. Ze gingen aan de Baan wonen waar ze aan het riviertje De Dusse een huis met tuin en boomgaard (kadastraal nummer K42-44) in eigendom hadden. Het vak van wever zal Jacobus thuis hebben beoefend en gezien het feit dat ze een eigen woning met wat land hadden, mogen we aannemen dat het hun later relatief gezien economisch goed gegaan zal zijn.
Jacobus en Antonet kregen meerdere kinderen, maar slechts van hun zoon Johannes (Jan) van den Broeck, [1774-1833] zijn gegevens teruggevonden. Jan was beroep wever, gelijk zijn vader. Hij trouwde te Dussen Muilkerk op 4-2-1797 met Johanna Janse Rijken (Rijcke) [1774-1840], dochter van Jan Rijken/Johannis Rijcke en Anna van Dongen. De ouders van Johanna Rijken woonde net als die van Jan ook aan de Baan, in de bocht bij de Diebracht; hij trouwde dus met een buurmeisje. Na hun trouwen gingen zij aan de Korn wonen en hadden een weiland in eigendom van ruim een bunder in de Rentmeester bij de Kornse Boezem. De woning aan de Korn met erf, boomgaard en tuin, kadastraal nummer I82, I83 en I578, werd in 1875 voor f. 600,- door hun dochter de weduwe Anna van Boxel-van den Broek verkocht aan haar schoonzoon Arnoldus van Gennip, de klompenmaker. Uit de kadastergegevens blijkt dat haar overleden vader Johannes van den Broek, de wever, de oorspronkelijke eigenaar van de woning was geweest, terwijl ook het huis aan de overkant van de Kornsedijk omstreeks 1820 tot zijn eigendommen behoorde. Dit duidt op een zekere mate van welstand.

Baansche Voorstraat vanaf de oversteek naar Diebracht richting Meeuwen

Onderstaand een kadasterkaartje van de Baansche Voorstraat, maar dan van het vervolgdeel richting Meeuwen. Ook hier zijn een aantal beschreven percelen niet op het kaartje weergegeven. Het betreft een uitsnede van de kadasterkaart van de Gemeente Dussen, Sectie K, genaamd Eelhoeve, Eerste Blad, opgemeten door landmeter eerste klasse Van Driel.

1832baanvoorstraat1.jpg

Percnr Eigenaar Omschrijving Grootte (b.r.e.)
77-85 en 93-94 Cornelis & Gerrit van Kooten, landbouwer Huis, Schuur&Erf - Weil - Tuin - Weil -3perc Bouwl - Weil - Bouwl - 2perc Weiland 0.19.70 - 0.17.60 - 0.10.20 - 0.43.40 - 2.08.40 - 1.35.30 - 1.95.30 - 2.44.20
86-87 en 89 Bastiaan de Rooij, landbouwer Bouwland - Weiland - Bouwland 2.72.50 - 1.74.70 - 0.51.20
88 Dionisius Middelkoop, notaris Bouwland 0.19.00
90 Diaconie Armen Meeuwen Bouwland 1.79.80
91 H. Geest Armen Dussen Bouwland 1.85.20
92 Erve Antonie Verschoor, Heeswijk Bouwland 1.82.10
95-96 Piet Vermeulen, landbouwer, Loon op Zand 2perc Weiland 3.04.10
97 Johannes van Dalen, landbouwer Bouwland 1.14.80
98-100 Huibert van Berkel, landbouwer Weiland - Huis, Schuur&Erf - Tuin 0.46.10 - 0.22.30 - 0.19.60
101-103 Erve Jan Rijke Bouwland - Huis - Bouwland 0.17.30 - 0.01.40 - 0.10.10
104-107 Jenneke Snoek, geh.met Dirk Dalm, arbeider</TD> Bouwland - Boomgaard - Huis - Bouwland 0.02.72 - 0.35.10 - 0.01.80 - 0.28.10
108-119 Bastiaan de Rooij, landbouwer Zwingelkoren - Huis, Schuur&Erf - Tuin - Wel - 2perc Bouwl - 3perc Weil - 3perc Bouwl 0.00.75 - 0.12.70 - 0.10.00 - 1.03.50 - 1.34.70 - 5.60.30 - 3.31.50
120 Diaconie Armen van Dussen Bouwland 1.30.00
121-122 Petronella den Jongh, geh.met Dirk Pullen, BBroek 2perc Bouwland 2.00.80
123 en 124a Abraham van de Beek, Hil Bouwland 4.29.50 - 1.44.60
124 Wouter Uithoven, landbouwer, Hil Bouwland 1.69.60
125 Wed Govert van Wijk Bouwland 1.39.10
126 Adriana Biesia, wed David Poeljen van Nuland, Dordrecht Bouwland 3.31.00
127-128 Jacobus de Rooij, landbouwer, Hil 2 perc Bouwland 2.71.40
129 (241-242) Petronella den Jongh, wed Dirk Pullen, landbouwer, BBroek Bouwland 2.03.10
130 Dionisius Middelkoop, notaris Bouwland 0.70.40
131 Nicolaas van de Heuvel, herbergier, Hil Bouwland 1.32.70
132-133 Diaconie Armen BBroek Bouwland - Weiland 0.91.40 - 1.79.40
134 Bastiaan de Rooij, landbouwer Bouwland 2.00.60
136-139 Wed. Dionisius Middelkoop 2 perc Weiland - 2 perc Bouwland 3.32.40 - 1.17.80
140-147 Bastiaan de Rooij, landbouwer Huis, Schuur&Erf - 2 perc Boomgaard - 4 perc Weiland - Bouwland 0.22.60 - 0.29.00 - 6.27.40 - 2.77.90
148-151 en 155/156 Wouter Uijthoven, landbouwer, Hill 2 perc Weiland - 3 perc Bouwland 1.20.90 - 2.43.70 - 1.10.50 - 0.17.90 - 3.27.00
152-154 Jan Vos, landbouwer Bouwland - Boomgaard - Huis&Erf 0.29.20 - 0.13.30 - 0.13.20

Van Kooten aan de Baan

Het eerste gebouw langs de zuidzijde van de Baan, was de boerderij van Cornelis en Gerrit van Kooten. De oudste vermelding van deze geslachtsnaam in Dussen is die van Jasper Claassen van Koten gehuwd met Peeterken Jansz van Hees en dateert van eind zeventiende eeuw. In dezelfde akte wordt ook een zuster van Jasper vernoemd: Anneken van Koten. De naam werd al eerder vernoemd in Heusden waar een uit Utrecht afkomstige soldaat gelegerd was die te Veen zijn bruid vond. Wat later zijn er vermeldingen van de naam in Drongelen en Babyloniënbroek. Of dat deze vermeldingen alsmede die in Dussen verband houden met de soldaat uit Utrecht staat niet vast en is hachelijk om te veronderstellen.

Hendrick de tweede zoon van Jasper Claassen trouwde in 1709 met een Dussens meisje Margarita de Roij en zij krijgen een hele kinderschaar. Margarita was een dochter van Bastiaen Adriaenszoon de Roij, schepen (1698) en borgemeester (1700) van Muilkerk, zeg maar de stamvader van het geslacht De Rooij in Dussen. Blijkbaar moet het de Van Kootens vrij spoedig daarna al redelijk voor de wind gegaan zijn want een zoon van Hendrick, Jasper genoemd naar zijn opa en getrouwd met Pieternella de Gast, bekleedde in 1782 de positie van schepen van Muilkerk. Dergelijke functies werden over het algemeen slechts toebedeeld aan invloedrijke personen met meestal behoorlijk wat grond in eigendom. Ook een kleinzoon van Hendrick, ook Hendrik geheten, vervulde in 1806 de rol van schepen van Muilkerk. Die veronderstelde gegoedheid blijkt eveneens uit de huwelijken van enkele dochters van Hendrick en Margarita met zonen van geslachten van aanzien. Zo trouwde Klassina met Cornelis van der Beek uit Broek en vond Elisabeth haar huwelijkpartner in Hermen Verschoor uit De Werken. Bij haar overlijden werd voor Elisabeth een impost geheven van f. 30,-- zijnde 1e classis.

De geslachtslijn Van Kooten in Dussen zette zich voornamelijk voort via Bastiaan, de oudste zoon van Hendrick en Margarita. Bastiaan huwde met Megcheltje Peters van Waarthuijzen (?-1783). Uit dit huwelijk werden in ieder geval drie kinderen geboren: Hendrik (de schepen van Muilkerk in 1806), Antony en Grietje. De oudste zoon, Hendrik, trouwde in Dussen in 1775 met Lena Elisabeth Ouwerkerk ook een vooraanstaand geslacht in Dussen. Ze krijgen een uitgebreide kinderschaar, maar nogal wat kinderen komen vroegtijdig te overlijden. Daarbij is het opvallend dat de kinderen van het mannelijk geslacht in de kerk van Muilkerk in Dussen Binnen begraven worden, dit in tegenstelling tot hun jong overleden dochters.

Hun ongehuwde zoons Cornelis en Gerrit van Kooten bewoonden ten tijde van de eerste kadastrale opmeting omstreeks 1820 een boerderij aan de Baan, tussen de Voor- en Achterstraat, ter hoogte van de aansluiting met de Diebracht. Gerrit vervulde maar liefst 30 jaar lang (1821-1851) veelvuldig de rol van getuige bij de registratie van doop, trouw en begrafenissen in Dussen.

Boerderij doorgegeven binnen familie

Omstreeks 1855 hebben Elizabeth van Kooten en haar echtgenoot Meeuwis van Daalen de boerderij aan de Baan van Gerrit en Cornelis van Kooten overgenomen. Elizabeth was een zuster van de broers en voormalige eigenaars van de boerderij ter hoogte van de oversteek over de Dusse naar de Diebracht. Wanneer de overdracht heeft plaatsgevonden is niet bekend maar dat zal vermoedelijk gebeurd zijn nadat Gerrit van Kooten was overleden (1855); Cornelis was al eerder, in 1842, gestorven.
Door vererving is de boerderij nadien eigendom geworden van hun kinderen: Bastiaan en Hendrika van Daalen. Bastiaan was een ongehuwde zoon. Hun dochter Hendrika was korte tijd getrouwd met Dirk Millenaar, zoon van veehouder en gemeenteontvanger Adriaan Millenaar en Davina Branderhorst uit Drongelen en tevens een broer van geneesheer Gerdinus Hendrikus Millenaar die enkele jaren eerder in Dussen als huisarts benoemd was. In maart 1894 trouwden zij, anderhalf jaar later overleed Dirk.
Bastiaan en Hendrika van Daalen hebben op hun beurt de boerderij weer doorgegeven aan Meeuwis Millenaar, enigst kind van Hendrika. De kleine Meeuwis was in 1895 samen met zijn moeder ook erfgenaam van de nalatenschap van zijn vader Dirk Millenaar. De boerderij was ten tijde van Dirks overlijden nog in bezit van zijn vrouw en haar broer. Dirks nalatenschap werd geschat op ruim 16.500 gulden, bestaande uit 5 percelen bouw- en weiland in het Noordeveld te Dussen en 3 percelen in Meeuwen in het Zuiderbroek en 1 perceel in de Hengmeng, tesamen groot bijna 11 hectaren. Daarnaast werd de waarde van zijn roerende goederen verminderd met uitstaande schulden geschat op circa vier duizend gulden.

Een nieuwe boerderij

Boerderij van Van Daalen

De boerderij uit 1870 van de ongehuwde Bastiaan van Daalen en zijn zuster Hendrika, weduwe van Dirk Millenaar en haar zoon Meeuwis Millenaar. Deze zou later de boerderij overnemen. Foto is afkomstig uit Uilkema's historische boerderijonderzoek in Nederland. Hoewel de afbeelding dateert van 1923 was de boerderij destijds nog volledig authentiek.

De boerderij werd vóór 1887 vernieuwd en ook vergroot, dat is duidelijk waarneembaar op de schattingskaart van het kadaster uit 1887 als we deze vergelijken met de oorspronkelijke kaart van de eerste kadastrale opmeting in 1820. Vermoedelijk was er zelfs een geheel nieuwe boerderij voor in de plaats gekomen.
In Klaas 'Uilkema's historische-boerderijonderzoek in Nederland' wordt dat bevestigd. Hij beschouwde deze boerderij als een goed voorbeeld van het meest recente plaatselijke streektype. Hoewel het hier een vrij recent gebouw betrof (uit 1870) zou de gehele opzet destijds (1923) nog volkomen traditioneel zijn. Het voornaamste verschil tussen deze en oudere boerderijen lag volgens Uilkema in de draagconstructie. Het grotendeels houten bedrijfsgedeelte had opgelegde balken, terwijl vroeger algemeen ankerbalkgebinten zouden zijn toegepast. Het woongedeelte had in de muren opgelegde balken en hoge zijgevels. De indeling van de woning was uitgesproken modern, met een symmetrische voorgevel en centrale gang. De zolderverdieping diende echter nog als vanouds als korenzolder (uitsluitend voor gedorst graan).
Uilkema tekende op het veldwerk een grof schetsje van de indeling van de voorgevel en noteerde daarbij dat alle drie de bovenramen bij de korenzolder hoorden. Het tweebeukige bedrijfsgedeelte had een indeling met dwarsdeel. De koestal was een grupstal en lag in de zijbeuk. Uilkema schreef dat de in 1923 geheel stenen koestand hier vroeger de volgende opbouw had gehad: ‘..onder de voorpoten steen, onder de buik modder, onder de achterpoten een plank..’. Achter het vee, langs de zijgevel, liep een mestgang die uitkwam op de mestvaalt. Deze sloot pal achter het gebouw aan en was daarvan dus niet, zoals elders gebruikelijk is, gescheiden door een straatje: ‘..hierachter geen gang; de diepte begint direct bij den muur..’. Voor de stal langs was een smalle voergang afgescheiden van de binnenstijlruimte. Van de vier brede gebintvakken waren er twee als tasvakken in gebruik, aan weerszijden van de dwarsdeel. Het vierde vak, dat het dichtst bij de woning lag, diende als werkruimte. Hier was een vertrek afgescheiden voor de zuivelproduktie, waar onder meer de karn stond, die middels een tredmolen werd aangedreven door hondekracht. Buiten op het erf bevond zich tenslotte nog een kleine tweebeukige schuur, die als wagenberging in gebruik was. Deze schuur had, in tegenstelling tot het hoofdgebouw, nog de oude ankerbalkconstructie en wanden van hout boven een lage grondmuur.
In de voortuin pronkten cipressen, ook wel ceders genoemd, omdat deze altijd groen blijven en ook heel oud worden, een symbool van (bijna) onsterfelijkheid. Destijds ook een uitting van de welgesteldheid van de betreffende heerboer.

De buren

Naast de boerderij van Van Kooten stond in 1820 de boerderij van de in Sprang geboren Huijbert van Berkel (1756-1835, zijn moeder was een Colijn). Die boerderij op die plek, dat was geen toeval. Huijbert was in 1787 namelijk getrouwd met Pieternella de Gast uit Muilkerk, dochter van schepen Frans de Gast en Pieternella van Kooten. Daarmee was hij niet alleen aangetrouwde familie van Van Kooten geworden maar ook een zwager van Bastiaan Bastiaanse de Rooij die met een zus van Pieternella getrouwd was. Van Berkel had ook nog weilanden aan het begin van de Baan, daar waar later de boerderij van Michaël werd gebouwd. Huibert en Pieternella kregen een groot gezin; hun oudste dochter Pietronella trouwde op stand met Jan de Rooij, min of meer een buurjongen, zoon van Bastiaan de Rooij en Geertrui Burghout.

Op dezelfde kadasterkaart uit 1820 is ten oosten naast Van Berkel de woning van de erven Jan Rijke weergegeven. Een van die erven was Johanna Jans Rijke die in het huwelijk trad met wever Jan van den Broeck, ook wonend aan de Baan. De mobiliteit van de negentiende eeuwers was beperkt, reden waarom trouwlustige jongeren hun geliefde destijds nog vrij dicht bij huis zochten. We zullen daar nog meer voorbeelden van tegenkomen.

Aan de overkant van de weg woonde Jenneke/Janneke Snoek (1787-1859) in een tamelijk groot huis, zij was dochter van Cornelus Snoek en Sijke Ouwerkerk. Dat grote huis of wellicht was het wel een boerderij, stond in de bocht van de Baan, waar veel later Drik de Rooij zijn klompenmakerij had. Janneke was sinds 1815 getrouwd met Dirk Dalm geboren te Giessen maar wonende in Almkerk, arbeider van professie. Zij overleed in 1859, haar man was haar al twintig jaar eerder ontvallen. Mogelijk dat het echtpaar Huimen en Heiltje de Rooij eind negentiende eeuw (BR 1890-1910) samen met Huimens vader, Gerrit de Rooij, en hun broer Dingeman hier woonden (op nummer A23) en vanaf 1902 het gezin van klompenmaker Cornelis Roubos en Dingena Hagoort, die in november dat jaar teruggekomen waren uit Alblasserdam.
Op de schattingskaart van het kadaster uit 1887 is de situatie van deze drie panden onveranderd weergegeven. Wel waren er op de noordoever van de Dusse enkele kleine arbeiderswoningen gebouwd. Voorts is het opvallend dat in dit gebied van de Baan de armenfondsen (diaconie en H. Geest) van zowel Dussen als Meeuwen en Broek er allen landbezit hadden.

Andere bewoners aan de Baan in de periode 1859-1892

Natuurlijk woonden er gedurende de negentiende eeuw nog tal van andere mensen aan de Baan, waarvan in de archieven maar weinig meer is terug te vinden. In de geboorteregisters (1859-1892) wordt echter vermeld in welke straat en later zelfs op welk adres een boreling ter wereld kwam, waaruit enige bewoning aan de Baan te reconstrueren valt.
In 1860 werd Johanna Compareeren aan de Baan geboren. Zij was een dochter van Bernardus Compareeren - zijn moeder was Elisabeth van der Beek - en Dingena van der Pluijm. Het gezin is later naar Haarlemmermeer vertrokken. Pieter Uithoeven, zoon van Corstiaan Uithoeven en Hendrika Zwart, zag in 1861 aan de Baan het levenslicht, net als Johanna van Emden, dochter van Jacobus van Emden en Petronella van Honk. In 1862 was Cornelis Koops met zijn echtgenote Teuntje van Helden er woonachtig. Hij was een broer van Gerrit Koops de stamvader van alle Koopsen in Dussen. Cornelis is later naar Sloten verhuisd.
Andere vermeldingen in chronologische volgorde van gezinnen aan de Baan: Maarten van den Koppel x Anna Maria Netten in 1864 en 1867, Antonie Koekkoek x Elisabeth Nieuwkoop, Willem van den Assem x Adriana Baas en Dirk Wijnen x Johanna Combe, allen in 1866. Een jaar later, in 1867, Willem Bax x Maaike van Kloodewijk, Cornelis van de Koppel x Adriana in 't Veld en Theodorus van den Biggelaar, grof en hoefsmid x Cornelia van Helden.
In 1868 werd Antonia geboren, dochter van de ongehuwde Johanna van der Pluijm, maar later erkend door Johannes Eijkhout. Als aangever fungeerde haar vader Gerrit van der Pluijm die met zijn vrouw Antonia Cornelia van Gils aan de Baan woonde 'aan het moleneind' wat zoveel betekende dat zij in de buurt van korenmolen De Gunst hun woning hadden.
Ook gehuisvest aan de Baan: In 1869 Willem Ouwerkerk x Wilhelmina Baks, Willem Kenniphaas, zoon van Cornelia Kenniphaas x Maaike van Klootwijk, dochter van Jenneke van Kootwijk (1870), Gerrit Bouman x Pieternella van Wijnen, weliswaar op nummer A2 maar toch, en Christiaan van Dongen x Adriana Wijnen, beiden in 1870 aan de Achterstraat van de Baan. In 1871 Willem Kenniphaas, zoon van Cornelia Kenniphaas x Maaike van Klootwijk, dochter van Jenneke van Klootwijk. in 1872 Willem Kenniphaas x Teuntje van Kootwijk. In 1873 Bastiaan Pieter de Rover x Cornelia van den Biggelaar, Gerit van Nordennen x Johanna van Sinttruije, wonend aan Voorstraat op nummer A9, en Willem Smits x Paulina Willemse. Teunis van de Steenhoven op nummer A4 met zijn ongehuwde dochter Maria Margaretha die er in 1877 beviel van een zoon. In 1877 Heijmen de Rooij x Wouterina Middelkoop op nummer A28 en Philippus Wijnen x Johanna Maria van Tilborg op nummer A23. Abraham van Hoven en Sijke Wansleven woonden in 1878 aan de Achterstraat op nummer A2. In 1880 Cornelis Bouman x Hilleke Bouman op nr A22 en in 1882 op nr A31. In 1881 Adriaan van den Assem x Teuntje van der Nat op nummer A6. In 1882 Willem Lankhaar x Jenneke Colijn op nummer A22 en kort daarna Lammert Borstlap x Teuntje Bax ook op nummer A22 en Gerrit Bouman x Petronella van den Wijngaard op nummer A31.
Best wel een lange rij met namen die obovendien verre van compleet is maar wel aangeeft dat er ondanks de eerder genoemde honkvastheid toch ook wel sprake was van enig verloop van bewoners.

Heerboer De Rooij

De door de landmeter van het kadaster op de kaart ingetekende opstallen langs de noordkant van de Baan, ten oosten naast die van Jenneke Snoek, een Zwingeltschuur en twee boerderijen, waren allen eigendom van landbouwer Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij. Hij was de vijfde generatie, sinds eind zeventiende eeuw de eerste De Rooij vanuit Capelle in Muilkerk en vermoedelijk ook aan de Baan was neergestreken. Hij had er maar liefst vijf boerderijen en een Zwingeltschuur voor vlasverwerking in eigendom. We noemden eerder al de Ponsenhoeve die hij in 1844 aankocht, al stond die feitelijk in Dussen Binnen. Wel aan de Baan, de eerste of meest westelijke boerderij op het perceel K109 met ten westen daarvan en achter het pand van Snoek op perceel K108 een Zwingeltschuur, dit was een werkruimte voor de opslag en verwerking van vlas. De tweede boerderij, zeg maar de middelste, stond een beetje verderop richting Meeuwen op perceel K140 en was vermoedelijk de boerderij die later ook een tijdje tot verblijf van de marechaussees zou dienen.
De derde en meest oostelijke boerderij (K190), die is weergegeven op het volgende detailkaartje, bevond zich ten oosten naast een perceel bouwland (K177) van Peter van Buuren genaamd Het Heuveltje. Een vierde boerderij werd later gebouwd in opdracht van zijn dochter op perceel K143.

Zijn vader, Bastiaen de Rooij (1747-1804) met als toevoeging 'de Jongen', die in 1771 in Meeuwen trouwde met Geertruij Burghout (1745-1823) uit dat dorp, zal vast en zeker in een van deze boerderijen gewoond hebben, net als Bastiaan Biastiaanszoon zelf en zijn broer Jan de Rooij die een buurmeisje, Pietronella van Berkel, als bruid verkoos. Hun zoontje werd namelijk in 1817 in Dussen geboren met als getuigen de buurtbewoners Cornelus Snoek en Dirk Dalm. Later is Jan met zijn gezin naar Meeuwen verhuisd. Er was ook nog een derde zoon, Willem de Rooij, die in 1823 op 48-jarige leeftijd overleed. Van hem zijn verder geen gegevens gevonden.

Onderkoning

De oudste zoon Bastiaan Bastiaanse de Rooij (1771-1844) breidde na het overlijden van zijn vader in 1804 het landbouwbedrijf aan de Baan uit tot een flinke onderneming, een beleid dat nadien ook door zijn dochter werd voortgezet. Zo werd de relatief kleine boerderij op perceel K109 in 1841 afgebroken en daarvoor in de plaats kwam een aanzienlijk grotere hoeve, het kadasternummer veranderde mee van K109 in K243. De middelste boerderij op K140 werd verkocht aan Gerrit Rombout maar ook deze boerderij werd afgebroken en vervangen door een nieuwe. De derde boerderij gelegen naast het perceel Het Heuveltje onderging in 1850 een belangrijke verbouwing, waarbij tevens het kadasternummer van K190 gewijzigd werd in K247 en later in K283. Kennelijk paste al deze veranderingen bij de schaalgrootte van het landbouwbedrijf met 60 hectaren eigen land, deels aangekocht van de voormalig verpachter, de heer van Muilkerk, plus nog zo'n 20 hectaren in Meeuwen, Drongelen en Genderen, terwijl het aannemelijk is dat er ook nog land gepacht werd. Het eigen land lag hoofdzakelijk achter de boerderijen aan de Baan, in het gebied van de zogenaamde Eel- of Edelhoeve, en voor een klein deel in het Groot Zuideveld.

Vlasteelt en -verwerking

Ploegende boer Anton  Mauve 1885

Ploegende boer van Anton Mauve circa 1885, collectie Rijksmuseum

Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij had aan de Baan ook een Zwingeltschuur in eigendom. Dat was een schuur voor de verwerking van vlas. Hij was dus zowel vlasboer als vlasverwerker. Het in Dussen geteelde vlas werd overigens niet allemaal in het dorp verwerkt. Het werd ook (per steen) verkocht aan kleine opkopers die het thuis verwerkten tot eindprodukt. Barend en Bastiaan Rijke uit Dussen handelden in vlas dat zij ondermeer in Oost-Brabant verkochten waar veel thuiswevers actief waren. Zo verkocht Barend Rijke, landbouwer te Dussen, in 1813 ten huize van Leonard van der Heijden, burgemeester te Nistelrode, een grote partij vlas voor in totaal 294 francs en 6 centimes. Het vlas werd in 39 kleinere partijen aan verschillende kopers verkocht. Zijn naamgenoot Bastiaan Rijke, bouwman te Dussen, verkocht in 1820 via notaris Van der Meulen in Oss een partij van 21 steen vlas voor een totaal bedrag van f 46,20. De verkoop vond plaats in de herberg van Lamberteijn van den Hoven in Oss aan zeven verschillende kopers.

Er werd destijds flink wat vlas verbouwd in Dussen, vooral in de periode 1815-1835 was het kennelijk een populair gewas. Dat valt af te leiden uit het vrij grote aantal personen dat zich in de burgelijke stand van de gemeente in die periode liet optekenen als vlasboer (57) met daarnaast nog zo'n 12 aanverwante beroepen zoals vlasbewerker, -handelaar en -koper. Dat aantal vlasboeren was ongeveer vergelijkbaar met het aantal collega's in Almkerk en in Emmikoven, wat meer dan in Drongelen en weer wat minder dan in Andel. Overigens is in deze aantallen wel een zekere mate van dubbeltelling opgesloten. De vlasverwerking kwam pas wat later op gang. In Dussen zal deze in eerste instantie als nevenactiviteit begonnen zijn, in de winter als het werkaanbod bij de boer terugliep. Later begon men zich meer te specialiseren.

In het allereerste (1851) gemeenteverslag van Dussen gericht aan het provinciaal bestuur in Den Bosch schreef het gemeentebestuur dat de verbouw van vlas jaarlijks terugliep. Steeds minder werd het product geteeld. Slechte oogst en misgewassen waren de oorzaak waardoor bouwlieden (boeren) huiverig waren. In het gemeenteverslag van 1857 werd opgetekend dat de vlasserijen (dan 26 stuks met 89 werknemers) die het vlas verwerkten alleen in de winter actief waren. Vlasverwerkers verdienden 40-70 cent per dag. In 1860 hielden 30 bedrijfjes zich bezig met de vlasbereiding die aan 118 arbeiders werk verschaften.

Bekende familienamen van bewoners aan de Baan verdienden hun dagelijks brood in de vlasserij, zoals: De Rooij, Colijn, Roubos, Rijken, Eland, Rombout en Van Dijk. In 1864 was Jan Vos, getrouwd met Aagje Roubos en eveneens wonende aan de Baan, in ieder geval vlasboer, althans dat beroep liet hij optekenen bij de geboorte van zijn dochter. In 1868 was de 28-jarige Dirk Roubos vlasboer van beroep volgens een geboorteaangifte waarbij hij als getuige optrad. In 1869 liet de 37 jarige Teunis den Hoed zich bij de geboorteaangifte van zijn dochter als vlasboer registreren. Om dezelfde reden werd de 28-jarige Johannes Wijtvliet in 1870 als vlasboer geregistreerd. Vooral binnen de familie Colijn waren nogal waT vlasboeren. Zo was Teunis Colijn - een oudere broer van Adriaan Colijn die aan de Baan woonde - en die met Heeltje van den Assem getrouwd was, een vlasboer maar ook zijn generatiegenoot Leendert Colijn, getrouwd met Johanna Boll, oefende dat vak uit evenals later drie van zijn jongens: Jan, Johannis en Willem.

Door zijn landbezit, meerdere boerenhoeves en als vlasverwerker zal De Rooij niet alleen een belangrijk lokaal werkgever geweest zijn maar ook een soort van onderkoning van De Baan met een navenante sociaal-maatschappelijke invloed. Toch was hij geen persoon waaraan bij wijze van spreken het bestuurderspluche aan de broek kleefde. Waar zijn grootvader Bastiaan en zijn oom Gerrit de Rooij nog publieke functies bekleedden zoals: kerkmeester, schepen van Muilkerk en gemeenteraadslid, zijn van zijn vader noch van Bastiaan zelf dergelijke aanstellingen bekend. Zij hielden zich vooral bezig met het boerenbedrijf en staken daar al hun energie in.

Petronella de Rooij's jeugdjaren

Bastiaan was getrouwd met Hendrika of Hendrina de Gast een dochter van Frans de Gast, schepen van Munsterkerk en Petronella van Kooten. Hun eerste kindje, een dochter overleed na tien maanden. Hun tweede kind Bastiaan werd geboren in 1802 maar die wilde blijkbaar niet in de voetsporen van zijn vader treden want hij koos voor het beroep van koopman. Van hem wordt behalve een aanklacht in 1835 voor het afleggen van een valse verklaring - met vrijspraak wegens gebrek aan bewijs - door de archieven verder niets prijsgeven. Dit in tegenstelling tot hun derde kind, dochter Petronella de Rooij (1809-1871), die net als haar ouders maatschappelijk aanzien genoot en de geslachtsnaam nog meer status gaf.

Petronella werd geboren aan het begin van de negentiende eeuw toen kinderen nog gezien werden als kleine volwassenen. Dat was weliswaar aan het veranderen, ze hoefden bijvoorbeeld niet langer zo snel mogelijk aan het werk maar kregen wat meer tijd en ruimte voor hun eigen ontwikkeling, doch dat proces vorderde slechts moeizaam. Toch zal Petronella vermoedelijk wel de openbare school in Dussen Binnen bezocht hebben waar ze les kreeg van de zeer goed bekend staande onderwijzer Adam van Bergeijk en hulpmeester Cornelis van Zon; er was zelfs Franse les mogelijk. Hoewel een openbare school was de invloed van de hervormde kerk er wel nadrukkelijk aanwezig. Het is overigens niet ondenkbaar dat meester Van Bergeijk door Petronella's vader persoonlijk is aangezocht om als hoofdonderwijzer te gaan fungeren op de school die zijn dochtertje binnenkort zou gaan bezoeken. Meester van Bergeijk genoot aanzien als onderwijzer omdat hij heel goed met de kinderen kon omgaan, zonder daarbij de plak te hanteren zoals zijn voorganger Jacobus Hagoort placht te doen. Vader De Rooij kende meester Van Bergeijk omdat deze afkomstig was uit Meeuwen en zal zodoende ook over diens kwaliteiten vernomen hebben.
Als enige dochter en omdat haar ouders zich dat ook konden veroorloven, zal Petronella na de lagere school vast wel vervolgonderwijs genoten hebben van een leraar of gouvernante aan huis. Daarbij waren de vakken omgangsvormen en Frans belangrijk en daarnaast enige kennis van de mythologie der Grieken en Romeinen en van de belangrijkste stromingen in de letterkunde. Veel aandacht werd besteed aan handwerken, vooral het borduren en aan muzikale ontwikkeling.

Eigenzinnige dochter

Zoals iedere ouder wilden ook Bastiaan en Hendrika de Rooij alleen het beste voor hun kind. Toen zij op huwbare leeftijd kwam, werd er dan ook uitgekeken naar een geschikte partner die paste bij hun status van welgestelde landbouwers. Een flinke boerenzoon met behoorlijk wat land zou natuurlijk ideaal zijn. Maar hun dochter besliste anders. Niks boerenzoon met veel land maar een paleiswachter bij de marechaussees, in een prachtig uniform, dat wel. In 1830 trouwde ze, 21 lentes jong, met Gerrit van der Beek, geboren in Waalwijk, zoon van Govert van der Beek en Aletta Branderhorst. Zijn ouders behoorden beiden tot Genderense-tak, woonden tijdelijk in Waalwijk maar vestigden zich in 1812 in Emmikhoven-Waarthuizen. Gerrits jongere zus Johanna huwde in 1837 met ds. George Frans Gezelle Meerburg, die op voorspraak van zijn orthodoxe vriend ds. H.P. Scholte uit Genderen in 1833 predikant van de grote hervormde gemeente te Almkerk was geworden maar er twee jaar later de Christelijke Afgescheidene Gemeente stichtte. Het huwelijk was overigens wel 'een moetje'. Petronella liep, zoals dat heet 'op het laatst', een paar weken na hun trouwdag werd hun oudste zoon Goverd geboren.

Afscheidingsbeweging

De Afscheiding van 1835 in Dussen zorgde ook aan de Baan voor de nodige reuring. Enkele decennia nadat met de katholieken in Dussen overeenstemming was bereikt over een vergoeding voor het confisqueren van het kerkgebouw in Dussen Binnen, kreeg men te maken met een afscheding binnen de eigen gelederen. Dertien personen - andere bronnen spreken van twintig - scheidden zich af van de hervormde kerk. Maria Rombout, arbeider G. Roubos en Meggeltje van Bergeijk tekenden bij ds. Scholte. Op 11 november 1835 bevestigde hij een afgescheiden kerkenraad in Dussen. Ouderling waren Adriaan Koekkoek en Gerrit Rombout en diaken Hendrik Teuling en Matthys Kamp. De 'Scholtiaanse factie' werden ze door het classisbestuur genoemd. Volgens de classis stonden Gerrit G. van der Beek en eerdergenoemde Gerrit Rombout, nachtwaker, klepperman en voormalig remplacant in 'schutterlijke dienst' aan het hoofd van de factie in Dussen. Gerrit G. van der Beek was landbouwer en had enige tijd een graanhandel gehad. Zijn naam stond bovenaan de lijst van dertien personen die zich afscheidden. Ook Kasper Haspels, timmerman en molenbouwer van beroep en getrouwd met Cornelia van der Beek uit Broek, stond op die lijst. Kasper probeerde in 1862 ook een Christelijke Nationaal School te stichten, maar dat was destijds nog tevergeefs. Zelfs Meggeltje van Bergeyk had zich aangesloten bij de afgescheidenen terwijl haar man onderwijzer was van de openbare school in Dussen Binnen, notabene naast het kerkgebouw van de hervormde gemeente, maar tevens voorlezer en voorzanger in die kerk en dus daarvan financieel afhankelijk was. Doch meester Van Bergeijk had onder dwang van het classisbestuur een verklaring getekend dat hij solidair was met de hervormde kerk, al sloot hij zich later alsnog aan bij de afgescheidenen. Oefeningen van de afgescheidenen uit Dussen werden gehouden bij polderopzichter Pieter Keller op Jannezand in de Biesbosch. Burgemeester Stael stelde zich daarbij welwillend op en greep niet in, maar meldde de oefeningen wel bij de autoriteiten.
Een van de initiatiefnemers van de afscheiding was dus Gerrit G. van der Beek, de echtgenoot van Petronella de Rooij, wonende aan de Baan. Na zijn huwelijk had hij zijn gala-uniform uitgetrokken en zijn baan bij de marechaussees opgezegd. Hij was, geheel in trant met de familietraditie van zijn echtgenote, landbouwer geworden. Omdat hij zich echter niet zo snel met de mestkar zag uitrijden, noch achter paard en ploeg zag zwoegen, was hij een graanhandel begonnen. Kennelijk met niet al te veel resultaat want deze had hij dus al vóór 1835 weer beëindigd. Gerrits sympathie en inzet voor de afscheidingsbeweging van ds. Scholte uit Genderen zal hem vermoedelijk zijn ingefluisterd door zijn zwager George Frans Gezelle Meerburg die datzelfde jaar de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Almkerk had gesticht.

Scheiding

Ondanks dat er drie kinderen werden geboren: Govert, Hendrika en Bastiaan van der Beek, was het huwelijk van Petronella en Gerrit geen lang leven beschoren. Kennelijk klikte het toch niet tussen hun twee. We kunnen er van alles bij bedenken maar de feitelijke redenen voor de scheiding zijn niet overgeleverd. Het kan natuurlijk zijn dat Petronella spontaan was gevallen voor het mooie uniform van de charmante paleiswachter maar dat het goede gevoel bij haar naar verloop van tijd was weggeëbd. Gerrits partnerkeuze zal wellicht ook wat berekend geweest zijn. Als 'keurige jongeman van goede huize - vader een Van der Beek en moeder een Branderhorst - met uitstekende vooruitzichten', waren zijn ouders voor hem op zoek gegaan naar een 'welgestelde jongedochter van gelijke komaf'. Dat was destijds immers heel gebruikelijk binnen deze kringen. Afkomst, geld en bezittingen telde, wederzijdse liefde was van ondergeschikt belang. Op termijn leidde de verbintenis toch schipbreuk. Het is het niet al te driest om te veronderstellen dat Gerrit als voormalig marechaussee geen aard had binnen het boerenmilieu aan de Baan, ook al probeerde hij zich aan te passen door landbouwer te worden en een graanhandel op te zetten.
Het ligt echter meer voor de hand dat er binnen het gezin Van der Beek-de Rooij een ernstig geloofsgeschil was gerezen. Dat Gerrit een van de initiatiefnemers was van de afscheidingsbeweging in Dussen zal hem niet in dank zijn afgenomen. Integendeel, Petronella, maar vrijwel zeker zijn schoonvader Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij en de rest van zijn schoonfamilie, waren faliekant tegen. Het aloude gezegde van 'twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen' miste ook in dit geval zijn uitwerking niet. De onenigheid tussen Gerrit en Petronella nam dusdanige vormen aan dat na enkele jaren van kommer kwel besloten werd om na acht jaar huwelijk uit elkaar te gaan; het huwelijk werd ontbonden voor de Arrondissementsrechtbank in Den Bosch. Petronella en Gerrit gingen in 1838 uit elkaar; de kinderen bleven bij moeder.

Gerrit had ondertussen een nieuwe liefde gevonden want na hun scheiding hertrouwde hij vrij snel en verwekte nog eens acht kinderen bij zijn nieuwe echtgenote. Gerrits eerste kind bij zijn nieuwe echtgenote werd in 1839 nog in Dussen geboren, via Zevenhuizen en Nieuwerkerk aan de IJssel is hij met zijn gezin omstreeks 1844 in Emmikhoven aan de Kornschen - en Verlaatschen Dijk op nummer 101 gaan wonen (BR 1849). Merkwaardig is wel dat gezien de voorgeschiedenis Gerrit en zijn gezin in het bevolkingsregister 1850-1861 van Emmikhoven werden ingeschreven met als godsdienst Nederlands Hervormd. Was hij tot inkeer gekomen en nadien op zijn schreden teruggekeerd? Hun oudste dochter Celia stond echter wel als Christelijk Afgescheiden geregistreerd, terwijl hun zoon Jan in november 1892 met zijn volledige gezin emigreerde. Ze maakten deel uit van de stroom emigranten (derde emigratiegolf) naar Amerika naar Pella in de staat IOWA waar ds. Scholte zich in 1847 met 800 volgelingen gevestigd had om er de prairiegronden te ontginnen en een nieuw bestaan op te bouwen.

Landbouwcrises en landverhuizing

Na de gouden eeuw verarmde Nederland in de achttiende eeuw zienderogen, terwijl het tijdens de Franse bezetting ook nog eens werd leeggeroofd. Na de val van Napoleon, vond Koning Willem I een lege schatkist, een enorme schuldenlast en een ontregelde rentedienst. De eerste helft van de negentiende eeuw gaf nog weinig verbetering te zien ook al vanwege de onafhankelijkheidoorlog met België. De landbouw, de economische motor, wisselde betere periodes af met meerdere fikse crises. In 1845 was er weer eens zo dieptepunt met de aardappelziekte, toen in heel West-Europa de aardappeloogst mislukte wat leidde tot hongersnood en veel armoede. De voedselprijzen begonnen te stijgen waardoor steeds meer mensen afhankelijk werden van steun van de armenkassen. Om eventuele onlusten en diefstallen te voorkomen, werd in opdracht van de commissaris der koning in elk dorp een nachtwacht ingesteld. Een van de aangestelde nachtwakers was Gerrit Rombout, die ook bij de afscheidingsbeweging betrokken was. Wellicht was hij een zoon van Peter Rombout en Dingena van der Beek. Het feit dat hij tijdens de Belgische opstand in 1830 als remplacant bij de mobiele schutterij gediend had, was voor zijn benoeming natuurlijk wel een pré.

Uit N.R.C. van 11 juni 1846: 'DUSSEN, 8 Junij 1846. Omtrent de veldgewassen kan men uit onze omstreken berigten, dat de rogge veelal door den roest is aangedaan, hoezeer enkele velden tot nog toe vrij zijn gebleven. Op sommige stukken is de aar slechts van onderen, op anderen bijna geheel aangetast; van diegenen, welke het meest zijn aangedaan, bevat de korrel geene melk, maar is verdroogd. In de tarwe bespeurt men van dit verschijnsel nog geene onheilen; dezelve belooft over het algemeen een middelmatig gewas, ten minste, indien de hoop wordt verwezenlijkt, dat de muizen, die zich hier en daar in grooter aantal beginnen te vertoonen, zich niet verder vermenigvuldigen. Het koolzaad slaat uitmuntend en doet eenen goeden oogst verwachten.
Het is niet bekend, dat de aardappelen in deze streken de treurige verschijnselen van het vorige jaar vertoonen. Wel heeft het blad eenige geneigdheid tot omkrullen, en worden van de vroege soorten zelfs de onderste bladen aan den stengel geel; maar ervarene landbouwers willen dit verschijnsel, ook vroeger door hen waargenomen, aan de langdurige, scherpe droogte toeschrijven.

Affiche scheepvaart op Amerika

Affiche van de wekelijkse vaart vanuit Rotterdam/Amsterdam naar New York van de N.A.S.M. die de Holland-Amerika lijn exploiteerde.

Als gevolg van de slechte economische omstandigheden maar ook vanwege religieuze spanningen kwam in de jaren veertig van de negentiende eeuw in Nederland de emigratie, of zoals het destijds heette de landverhuizing, op gang. Emigratiepieken waren er van 1845 tot 1855, van 1865 tot 1874, in de jaren tachtig van de negentiende eeuw maar ook nog in de twintigste eeuw, na de Tweede Wereldoorlog. Na de aardappelziekte van 1845 die voor veel gezinnen armoede en hongersnood betekende, was de uittocht zo groot dat de periode tussen 1846 en 1857 bekend staat als 'de eerste emigratiegolf'. In het jaar 1879 begon de derde landbouwcrisis en die zou tot ongeveer 1895 duren. De binnenlandse markt werd overstroomd met goedkope tarwe, rogge en gerst uit Amerika. Het gevolg hiervan was dat de prijzen van dezelfde hier geoogste producten drastisch daalden. De uitvoer van boter naar Engeland stagneerde, waardoor ook de melk veel minder waard werd. De boeren kregen dus niet genoeg geld voor de opbrengsten en moesten sterk bezuinigen op hun eigen uitgaven maar ook op de loonkosten van de arbeiders. In veel gevallen werden deze arbeiders dan ook ontslagen of kregen verlaging van hun loon. Uit pure armoede en om een betere toekomst voor de kinderen werd opnieuw voor vertrek naar Noord-Amerika gekozen. Het is bekend dat vanuit deze regio tenminste 315 mensen vertrokken, vooral afkomstig uit Almkerk en Genderen maar ook 12 personen uit de gemeente Dussen.

Van tenminste één bewoner van de Baan is bekend dat die naar Amerika is geëmigreerd. Wilhelmus Antonie van Helden in 1896 getrouwd met Louisa Davina Gerarda Pruissers, woonden aanvankelijk op nummer A22 maar verbleven later op A7. Zij was een dochter van Arie Pruissen - die we verderop in ons verhaal nog zullen tegenkomen - en diens tweede echtgenote Johanna Monhemius. Willem is in eerste instantie in zijn eentje naar Noord-Amerika gegaan om daar alvast kwartier te maken, Louisa bleef achter in Dussen. Dat werd wel meer gedaan door emigranten. Of het ooit de bedoeling is geweest dat Louisa zich nadien bij Willem zou voegen, is maar zeer de vraag, want in juni 1899 werd hun huwelijk op uitdrukkelijk verzoek van Louisa voor de rechtbank in Den Bosch door echtscheiding ontbonden. Een paar maanden later is zij naar Kesteren vertrokken waar haar moeder woonde.

Doch ook andere bestemmingen waren in trek. In 1909 trokken Abraham Combee, vrachtrijder van professie, en zijn vrouw Johanna de Rooij en hun drie kinderen de deur van hun woning aan de Baan A5/A7 achter zich dicht en scheepten zich in met als bestemming Brazilië, op zoek naar werk en een betere toekomst voor zichzelf en voor hun kinderen. Zij waren niet de enigen. In 1908 en 1909 vertrokken respectievelijk 1037 en 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Het merendeel van de landverhuizers was dit keer afkomstig uit Zuid-Holland. Hieronder bevonden zich veel bootwerkers die waren ontslagen tijdens een staking in 1907 in de Rotterdamse haven. Of zij daar een beter bestaan gevonden hebben, mag op z'n minst twijfelachtig heten. De berichtgeving over de kolonies aldaar was voor het thuisfront in ieder geval niet bijster bemoedigend.

Het is niet bekend of er nog andere bewoners van de Baan geëmigreerd zijn.

Vermaak in negentiende eeuw

Vermaak in 19de eeuw

Ideële reclame 19de eeuw: "Aan Jongens wilde pret, aan Meisjes zachte vreugd / Dat is zoo als het hoort en eigen aan de jeugd"

Voor vermaak had de negentiende eeuwse mens nog maar weinig tijd, zelfs de gegoede burgerij en welgestelde boeren moesten zes dagen in de week werken en op zondag naar de kerk. Dat wil niet zeggen dat mensen nooit iets deden om zich te verpozen. Kermissen, jaarmarkten en (christelijke) feesten zorgden periodiek voor vertier en zo nu en dan werd het dorp aangedaan door een rondreizend toneelgezelschap of een circus. Berucht waren de zogenaamde schuurfeesten in de oogsttijd, die vooral door jongeren bezocht werden en tot menig ongewenste zwangerschap leidde. De periodieke paarden- en veekeuringen zorgden voor enig vermaak en een bezoekje aan de botermijn of korenbeurs bij Hotel Van Beurden in de Dorpsstraat gold ook als een uitje. Behalve aan schaatsenrijden in de winter en zwemmen in de zomer, werd er niet aan sport gedaan. Wel werden er spellen en wedstrijdjes georganiseerd door de plaatselijke herbergier. Ook kwam het fietsen in zwang, eerst nog aarzelend maar allengs steeds meer waardoor de mensen mobieler werden. Dussen kende ook een Schuttersvereniging (sinds 1869), de Soos bij Van Beurden en later bij De Zwaan en een Liederentafel (sinds 1880), zeg maar een koor. In 1897 werd de fanfare opgericht en hield toneelvereniging Polyhymnia zijn eerste voorstelling. Deze verenigingen hadden echter vooral roomsen als lid. De Baansen moesten wachten tot 1899 alvorens het mannenkoor Volharding werd opgericht, met twaalf leden en onder leiding van meester Van Binsbergen, terwijl pas in 1906 de eerste stappen werden gezet tot oprichting van een gemengd zangkoor. Volharding organiseerde ook zogenaamde Transvaalavonden met lichtbeelden of lezingen over de Zuid-Afrikaanse Boerenkrijg waarbij het kerkgebouw tot de laatste plaats bezet was. Die belangstelling werd nog extra gestimuleerd door de populaire boeken van Louw Penning, die nog een deel van zijn jeugd in Dussen had doorgebracht.

Bewoning op de noordoever van de Dusse

Tussen 1820 en 1887 werden er in het oostelijk deel van de Baanse Voorstraat acht, voornamelijk kleinere arbeiderswoningen gebouwd op de noordoever van het riviertje de Dussen. Vermoedelijk was het adresnummer A18 een van deze woningen. In 1859 woonde aan de Baanse Voorstraat op nummer A18, arbeider Willem van Dijk met zijn tweede echtgenote Seijke van Krimpen. Tot 1892 dan want toen verhuisde Seijke met de kinderen naar Meeuwen. Willem was eerder getrouwd geweest met Anna van de Koppel uit Almkerk maar Anna was in het kraambed van haar derde kind overleden. Haar tweede kind, een dochter Justina van Dijk geheten, trouwde in oktober 1886 in Dussen met een zekere Gerrit de Koning uit Genderen. Een kleinzoon van Gerrit en Justina, die net als zijn opa ook Gerrit de Koning werd genoemd, zou in de naoorlogse wederopbouwperiode bekendheid genieten als aannemer van grondwerken, en daar ook fortuin mee maken, met dank aan de Grontmij en de ruilverkaveling. Maar Gert de Koning, de aannemer, verschafte aan veel arbeiders werk, ook uit Dussen, het dorp waar hij een speciale band mee had. Niet alleen door het lucratieve werkaanbod door de ruilverkaveling waaronder ook werkzaamheden aan de Baan en in het Noordeveld, maar met name vanwege de herkomst van zijn oma Justina, die kwam immers van de Baan uit Dussen.

Geslacht Van der Beek in Dussen

Het geslacht Van der Beek - van oorsprong uit Babyloniënbroek - behoorde in de negentiende eeuw tot de toonaangevende families in deze regio. Met name in het zuidelijk deel van het Land van Heusden en Altena maar ook in de Langstraat waren zij invloedrijk. Ze hadden veel grond in eigendom en waren bestuurlijk erg actief, met name in Genderen (gemeente Eethen), Babyloniënbroek (gemeente Meeuwen) en in Emmikhoven en Almkerk. In Dussen waren ze aanvankelijk bescheiden vertegenwoordigt, zowel in aantal als qua invloed, maar daar kwam verandering in met de drie kinderen van Petronella de Rooij uit haar eerste huwelijk met Gerrit van der Beek, de paleiswachter. Hij was afkomstig van de Genderense-tak. Zijn overgrootvader Cornelis Wijnandszoon van der Beek kwam weliwaar uit Broek maar trouwde in het eerste kwart van de achttiende eeuw met een meisje uit Genderen en ging daar ook wonen. Al hun kinderen werden in Genderen geboren.

[Eind achttiende eeuw woonde het gezin (7 kinderen) van Abraham van der Beek en Elisabeth Pellicaan in Dussen maar rond de eeuwwisseling zijn zij naar Bergschenhoek verhuisd. Kasper Haspels en zijn zoon Cornelis uit Dussen waren beiden met een Van der Beek uit Broek getrouwd. Hermanus van der Beek, een oudere broer van Gerrit, de paleiswachter, trouwde twee maal een Dussense bruid en woonde met zijn gezin ook zo'n twintig jaar (1833-1853) in het dorp. Hij was er bakker en ze hadden er ook een winkel maar besloten hun geluk in de Haarlemmermeerpolder te gaan beproeven. Dat geluk bleek betrekkelijk want het gezin kende een uitzonderlijke hoge kindersterfte. Van de zeventien kinderen vonden er maar liefst twaalf ! een vroegtijdige dood. De hoofdonderwijzer aan de openbare lagere school in Dussen Binnen, de heer J. van der Beek, had weliwaar dezelfde achternaam maar had geen familiebanden met het geslacht Van der Beek in Dussen.]
Het aanzien dat hun moeder had opgebouwd, straalde ook af op Petronella's kinderen die bovendien profijt hadden van haar aanzienlijke nalatenschap, vooral van het grondbezit dat door haar en daarvoor door hun grootvader Bastiaan de Rooij was opgebouwd. De openbare functies van de oudste zoon Govert en Petronella's kleinzoon Gerrit Govertzoon waren hierop ook gestoeld. De twee andere kinderen, Bastiaan en Hendrika, traden wat minder op de voorgrond. Of er contacten bestonden met hun halfbroers en -zusters - de kinderen uit Gerrits' tweede huwelijk - die aan de andere kant van Dussen aan de dijk voorbij de Kornsche Sluis in Almkerk woonden, valt uit de archieven nergens af te leiden.
Het geslacht Van der Beek deed slechts tijdelijk van zich spreken in Dussen. Met de verhuizing van Petronella's kleinzoon Gerrit naar zijn dochter in Andel en de daaraan voorafgaande uitverkoop van het onroerend goed, verdween de familie Van der Beek aan de Baan in Dussen in een relatieve anonimiteit.

Bron: Stamboom Van der Beek

Bastiaan van der Beek

Bastiaan van der Beek

Hester Millenaar

De jongste van Petronella's drie Van der Beek kinderen was Bastiaan van der Beek, (foto links) geboren in Dussen op 20 juni 1835 en overleden aldaar op 29 april 1916. Hij trouwde te Drongelen op 29 oktober 1857 met Hester Millenaar, (foto rechts) geboren te Drongelen, Doeveren, Gansoijen en Hagoort op 10 januari 1835 en overleden in 1899, dochter van Nicolaas Millenaar en Catharina Millenaar. Naast landbouwer was Bastiaan in 1881 ouderling van de hervormde kerk in Dussen Binnen. In 1905 was hij verkozen als lid van de commissie die het gemeentebestuur moest adviseren over de door het Rijk voorgestelde grenswijzigingen als gevolg van het graven van de Bergsche Maas. Bastiaan en zijn gezin woonden in de meest westelijke De Rooij boerderij, genummerd A20, later gecorrigeerd in A17.

In 1888 sloegen protestant Bastiaan van der Beek en voormalig Dussenaar J.A. van der Pluijm, een katholiek van den Hill die tevens gemeenteraadslid in Meeuwen was, de handen ineen. Zij vochten bij de Raad van State een besluit aan van de Gemeente Dussen tot wijziging van de legger der voetpaden en wegen in de gemeente. Dit bezwaar was aangespannen omdat de gemeente besloten had tot opheffing van het zogenaamde Hillsche Pad, een voetpad vanaf de kapel op den Hill, dwars door de landerijen, naar de bocht in de Baan bij de boerderij van Michels (eertijds nog van Middelkoop), welk pad oorspronkelijk bedoeld was om de voettocht voor katholieken van den Hill naar de kerk aan de Sluis in Dussen te verkorten. Uiteindelijk zou de katholieke parochie van Dussen de lasten voor het onderhoud van dit voetpad op zich nemen waardoor deze kortere weg voor voetgangers tussen den Hill en de Baan alsnog behouden bleef. Een mooi voorbeeld van pragmatische samenwerking tussen de verschillende gezindten in het dorp. Van der Beek had natuurlijk weinig of geen affiniteit met het argument 'kortere voettocht voor katholieken' maar onderkende wel het praktisch nut van een kortere weg tussen de Baan en den Hill.

De boerderij van Bastiaan van der Beek had in augustus 1891 te maken met een blikseminslag maar bleef redelijk onbeschadigd. 'De bliksem kwam binnen door het raam en veroorzaakte binnen en buitenshuis nogal eenige schade doch er ontstond geen brand. Iets verderop werden twee paarden in de weide door den bliksem gedood', schreef de krant.

Bij het overlijden in 1899 van Hester Millenaar, de vrouw van Bastiaan, waren haar man en zeven kinderen de erfgenamen. Hester had ruim 26 hectaren land in volle eigendom voornamelijk in het Noordenveld in Dussen maar ook enkele percelen in Meeuwen, Eethen en Drongelen. De waarde van deze landerijen vermeerderd haar roerende goederen en verminderd met de uitstaande schulden waarvan de helft van een hypotheek van 15 mille bij P.J. Stael uit Breda de belangrijkste was, werd geschat op ruim 10.700 gulden.

Ooievaars op vrijervoeten

In 1908 werd een reeds bestaand ooievaarsnest bij de boerderij van Bastiaan van der Beek aan de Baan betrokken door een nieuw paartje. De eerste weken waren ze druk met het herstellen van hun 'behuizing' maar weldra werden er een drietal jonge ooievaartjes geboren. Die klepperden er lustig op los en alles leek koek en ei. Totdat de opgroeiende jeugd het kennelijk wat te bont maakte en door hun ouders plompverloren uit het nest gekieperd werden. Zoveel emotie kon vader ooievaar kennelijk niet verwerken want hij gaf de geest, een weduwe achterlatend. Doch weldra meldden zich maar liefst een zestal nieuwe vrijers bij het nest die natuurlijk al snel onderling ruzie kregen. Er bleven uiteindelijk twee 'dieharts' over die onderling een duel van het kaliber - Tod oder Gladiolen - beslechtten, en dat allemaal om de begeerde vleugel van hun bevallige geliefde. Het nieuwe paar leefde daarna nog lang en gelukkig.
In 1910 - hij was inmiddels 75 jaar - besloot Bastiaan kennelijk zijn boerenbedrijf op een wat lager pitje voort te zetten, of hij moet anderszins met financiële tegenslag te maken gehad hebben. Hoe dan ook hij nam notaris Rietra in de arm om zijn land in Drongelen en Eethen van de hand te doen. Vijfeneenhalf hectaren land met een jaarlijkse huurwaarde van ongeveer vijfhonderd gulden werd bij Piet Nieuwkoop (inzet) en in het rechthuis van Dirk Nieuwkoop (toeslag) in Drongelen geveild. Hieronder ook het puike weiland de 14 Hont Slotsenbosch.
Zijn zoon Gerrit Nicolaas van der Beek was in 1900 getrouwd met de 13 jaar jongere Agatha Vos een dochter van Maaike van der Beek. Zij woonden met hun twee kinderen volgens het bevolkingsregister 1910-1920 aan de Baan op nummer A4 maar dat was feitelijk op den Hill. Daarom was Gerrit waarschijnlijk ook lidmaat van de hervormde gemeente in Babyloniënbroek, waarvoor hij in 1937 als ouderling werd gekozen. Maar hij had eerder al meer bestuurlijke aspiraties. In 1901 stelde hij zich voor Wijk A kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen in Dussen. Hij behaalde 51 stemmen, net genoeg om ook nog aan de tweede ronde te mogen meedoen maar uiteindelijk genoot Bastiaan van Daalen, de overbuurman van zijn ouders aan de Baan, meer vertrouwen van de kiesgerechtigden.
Nadat hun ouders waren overleden - moeder in 1899 en vader in 1916 - bleven twee vrijgezelle dochters in de boerderij achter. Vermoedelijk heeft landbouwer Jan Adriaan van Suylekom in 1920 de boerderij tijdelijk gehuurd, vermits hij met zijn gezin de nieuwe hoofbewoner werd; de dochters Van der Beek bleven overigens wel inwonend tot zij in 1933 naar Zoelen vertrokken zijn. Jan Adriaan afkomstig uit Capelle en dat jaar getrouwd met Jacoba Verhoeven uit die plaats, liet zich enkele jaren later een nieuwe boerderij bouwen in het westelijk deel van de Baan. Toen de boerderij in 1933 weer leeg kwam te staan is deze enige tijd bewoond geweest door het gezin van Marius Noorloos en Antonia Colijn. Zijn vrouw overleed al snel en twee kinderen gingen het huis uit. Marius en zijn jongste dochter verruilde toen de grote boerderij voor een kleine woning op het adres Baan A7.

Hendrika van der Beek

Hendrika van der Beek

Petronella de Rooij's dochter uit haar eerste huwelijk, Hendrika van der Beek (foto links), was aanvankelijk getrouwd met predikant Franz Penning. Toen deze in 1869 overleed keerde Hendrika met haar kinderen terug naar haar geboortedorp Dussen en betrok ze de Ponsenhoeve. Op dat moment nog eigendom van haar moeder maar die zij drie jaar later uit de nalatenschap van haar moeder kreeg toebedeeld. Ze begon er een kruidenierswinkel om in haar onderhoud te kunnen voorzien. Hendrika's oudste zoon, Louwrens (1854-1927) de latere schrijver, diende zijn bijdrage te leveren aan het gezinsbudget en ging daartoe met de hondenkar kruidenierswaren bezorgen en bestellingen opnemen. Louwrens had echter op het Hasselman Instituut in Nieuwendijk gestudeerd zodat hij binnen de dorpsgemeenschap als een geletterde werd beschouwd. Werd er bijvoorbeeld een dominee beroepen dan werd Louwrens namens een aantal gemeenteleden verzocht Zijne Eerwaarde een brief te schrijven om het beroep aan te nemen. In deze periode deed hij al enige pogingen tot publiceren, maar zijn doorbraak kwam pas later toen hij Dussen al verlaten had (1877).

In 1883 hertrouwde Hendrika met Dirk Verhagen uit Capelle waarmee ze aanvankelijk in de Baansche Achterstraat woonde. De Ponsenhoeve werd aan een familielid verkocht, Hijmen de Rooij Govertzn (ca.1839-1902). Na enige tijd verhuisde Hendrika en Dirk naar een van de drie boerderijen De Rooij in de Baanse Voorstraat, genummerd A15 later gecorrigeerd tot A12, respectievelijk A13. Nadat Dirk in 1890 was overleden, is Hendrika in januari 1891 weer uit Dussen weggetrokken. De boerderij werd verhuurd aan de nieuw opgerichte brigade marechaussees in Dussen.

baan-_1936_marechausseekazerne

Schilderij van de hand van Cor Bouman Corneliszoon, klompenmaker met schrijf- en tekentalent, uit 1936 van de boerderij aan de Baan die korte tijd dienst deed als marechausseekazerne.

Marechausseekazerne

Maar daar ging wel het een en ander aan vooraf. De boerderij werd namelijk al in 1889 tijdelijk en waarschijnlijk in opdracht van Hendrika door haar neef Gerrit Govertzoon verhuurd. Het krantenbericht dienaangaande luidde als volgt: 'DUSSEN 20 Februari 1889. Met zekerheid kunnen wij thans mededeelen dat te Dussen is gehuurd G van der Beek Gz voor den tijd van vier jaren om te worden betrokken door de aldaar reeds lang verwachte marechaussees hetgeen vermoedelijk niet vóór de laatste helft der maand April zal plaats hebben.' Anders dan dat het bericht suggereert was Gerrit niet de eigenaar van de hoeve maar handelde uit naam van de kinderen Van der Beek. Of dat het feit dat zijn grootvader paleiswachter bij de marechaussees was geweest nog een rol heeft gespeeld dat de nieuwe brigade van Dussen deze hoeve als vestigingsplaats koos, is niet bekend. Hoe dan ook, lang heeft de verhuur aan de marechaussees niet geduurd want de boerderij werd enkele jaren later door brand verwoest, waardoor de brigade naar Dussen Binnen verhuisde. Het pand werd echter na de brand weer herbouwd. Buurtbewoner Cor Bouman, de klompenmaker met tekentalent, heeft van dit herbouwde pand in 1936 nog een fraaie impressie geschilderd waarvan een foto opgenomen is in het eerste fotoboekje van Dussen dat door kapper Jan van Dortmont-de Wijs werd uitgegeven. Volgens het bijschrift bij de foto stond de boerderij op de plaats waar later Frans Frijters een nieuwe boerderij gerealiseerd heeft.

Marechaussees aan de Baan

Bij het graven van het Bergsche Maas traject onder Dussen was vanaf 1889 tot voorjaar 1892 langs de Loswal een stapelplaats gevestigd; een ketendorp opgetrokken van hout of riet voor arbeiders en in hout met steen beklampt voor leidinggevenden met hun gezinnen. Het bestond onder anderen uit een ruime woning voor de aannemer met een twintigtal grotere - en kleinere kamers, met een bloementuin aan de voorzijde en een veranda aan de achterkant. Woningen voor de ingenieur, hoofdopzichter, gezamenlijke opzichters en chef-machinist. Zes opzichtersketen, een grote werkplaats met twee afdelingen, achttien dubbele - en drie enkele werkmansketen. Een smederijwerkplaats waar 65 medewerkers twaalf smidsovens bedienden en waar men ijzeren kiepkarren maakte.
De kinderen gingen in Dussen naar school, reden waarom het aantal kinderen op zowel de meisjes - als jongensschool drastisch toenam. De werklieden veroorzaakten nogal wat overlast in het dorp, met name op zon- en feestdagen tijdens hun cafébezoek. Voor de ordehandhaving kreeg de plaatselijke veldwachter in eerste instantie nog assistentie van zijn collega's uit Almkerk, en op kermisdagen werd de hulp ingeroepen van marechaussees.
In mei 1890 waren aan de Maasmondwerken bij Dussen ongeveer 1.100 mensen werkzaam. De ordehandhaving werd een steeds groter probleem reden waarom door het gemeentebestuur meerdere keren verzocht werd om in het dorp een brigade marechaussees te stationeren. In november 1888 bracht de Majoor en divisiecommandant marechaussees NB-Zeeland een bezoek aan Dussen om zich persoonlijk ter plaatse van situatie op de hoogte te stellen. Enkele maanden later, in april 1889 kwam commandant brigadier Hendrik Louwerse uit West-Kapelle, van de brigade Helmond met twee manschappen: Jan Rudolf van Vollenhoven uit Rotterdam en Johan der Weduwen uit Dreischor. In totaal zouden zo'n 12 verschillende commandanten de brigade in Dussen leidden. In juli 1890 werd de brigade te voet vervangen door een brigade te paard. Door brand in de boerderij in augustus 1891 verkaste de marechaussees naar een nieuwe kazerne naast de Hervormde Kerk in Dussen Binnen.
Hoewel de vorige eigenaar Dionisius Dzn Middelkoop al in 1891 was overleden, werd het pand door de marechaussees toch pas in 1896 door hen betrokken. In 1897 werd de verbouwing van het huis tot kazerne aanbesteed welke voor ƒ 871,- aan de laagste inschrijver G. Remmers uit Meeuwen werd gegund. Lokale aannemers als de Gebroeders Van der Pluijm, Haspels en Van Daal hadden het nakijken. De brigade is uiteindelijk tot 1924 in Dussen gebleven.

Govert van der Beek (1830-1883)

In 1866 werd in opdracht van Petronella een vierde hoeve aan de Baan bijgebouwd, op het oorspronkelijke perceel weiland K143 dat bij die gelegenheid werd hernummerd tot K268. Vermoedelijk was deze bestemd voor haar oudste zoon uit haar eerste huwelijk, Govert van der Beek, die ondertussen getrouwd was met Neeltje Uithoven, geboren in Meeuwen maar destijds woonachtig in Wijk en Aalburg. Govert van der Beek werd geboren te Dussen op 26 april 1830 en was naast landbouwer ook raadslid. Hij overleed in Dussen op 3 juli 1883, slechts 53 jaar oud. Hij was getrouwd in Wijk en Aalburg op 20 oktober 1864 met de dertien jaar jongere Neeltje Uithoven, geboren te Meeuwen, Hill en Babylonienbroek op 16 november 1843 en overleden op 11-06-1888, dochter van Jan Uithoven en Jacoba Gijsberdina van Bergeijk. Hun oudste zoon werd voor hun huwelijk geboren in Wijk maar kwam jong te overlijden. De vier overige kinderen zagen allen in Dussen het levenslicht.
Kreeg hij in de startfase nog de steun van zijn moeder, later bouwde hij zijn landbouwbedrijf op eigen kracht verder uit. Om de bedrijfsvoering rendabeler te maken was schaalvergroting noodzakelijk. Hiervoor leende hij geld bij dorpsgenoten en familie voor het aankopen van meer land. Hij was bestuurlijk gezien ook een zwaargewicht. Zo was hij dijkgraaf van den Ouden Zeedijk onder Dussen, wethouder van de gemeente Dussen, lid van de schattingscommissie van de onbebouwde eigendommen en president van het waterschap het Noordeveld. In 1881 behoorde hij met H. Danker uit Almkerk en Johannes Millenaar uit Drongelen tot het driemanschap dat werd voorgedragen voor de benoeming van een voorzitter-gedeputeerde van het waterschap de hulpgaten in de landen van Heusden en Altena. Hij werd als zodanig benoemd voor het waterschap Bleek en Oostkil. Na zijn overlijden werd hem in een korte necrologie in de regionale krant de nodige lof toegezwaaid. 'De gemeente en waterschappen verliezen in hem een flink, werkzaam en ijverig vertegenwoordiger die zich steeds daar liet vinden waar de hem toevertrouwden belangen dit vorderden. Als man en vader was hij niet minder te waardeeren. Voor zijn ondergeschikten was hij een goed meester die zich steeds hunne belangen aantrok waar het mocht noodig zijn. Niet alleen dus gade en kroost maar velen met hen voelen zich bij zijn heengaan met weemoed gestemd.'

Bewoning aan de Dussensche Ka

Het laatste pand in de OAT-perceelsbeschrijving is dat van landbouwer Jan Vos. Het wordt echter niet op het detailkaartje getoond. Zijn huis met erf, boomgaard en bouwland stond aan de Dussensche Ka. De originele kadasterkaart loopt namelijk door tot deze meer noordelijk gelegen gemeentegrens van Dussen.
In 1870 woonden Christiaan van Dongen en Adriana Wijnen ook aan de Ka en vier jaar later, in 1874, Gerrit Bouman en Pieternella van Wijnen. Vanaf circa 1885 was het gezin van Huimen de Rooij (Wouter Heistek zoon) en Johanna Maria Donkersloot er woonachtig maar toen had het pand ook een herbergfunctie. Daarnaast had Bertha van der Lee, de weduwe van Antonie de Wit, aan de Ka huisvesting gevonden met haar kinderen waarvan Leonardus en Cornelis het klompenmakersambacht uitoefenden. Waar de Ka overging in de Hillsche Straat, maar nog wel behorend tot de gemeente Dussen, woonde Maaike van der Beek, weduwe van Corstiaan Vos. Zij was van de Broekse Van der Beek-tak. Haar dochter trouwde met Gerrit Nicolaas van der Beek, Bastiaanzoon uit Dussen.

Aansluitende oostelijk deel Baansche Voorstraat en de Bosschen

In de tabel hieronder worden van het afgebeelde kaartje van links naar rechts de percelen en bewoning beschreven gelegen aan het resterende oostelijk deel van de Baansche Voorstraat en van de aansluitende Bosschen, gelegen op de noordelijke oever van het riviertje De Dusse tot aan Kasteel Meeuwen. Een flink deel van de beschreven percelen zijn niet weergegeven op het detailkaartje. De originele kadasterkaart loopt hier namelijk door tot aan de meer noordelijk gelegen Dussensche Ka.

1832baanbosschen2.jpg

Kadasterkaartje van de Baansche Voorstraat en de aansluitende Bosschen. Het betreft een uitsnede van de kadasterkaart van de Gemeente Dussen, Sectie K, genaamd Eelhoeve, Tweede Blad, opgemeten door landmeter eerste klasse Van Driel.

Percnr Eigenaar Omschrijving Grootte (b.r.e.)
157-159 en 172 Piet Vermeulen, landbouwer, Loon op Zand 4 perc Weiland 1.00.90 - 1.30.20 - 1.01.50 - 3.12.50
160-162 Jan Buijs, arbeider, Dussen Boomgaard - Huis, Erf - Tuin 0.08.66
163-166 Bastiaan de Rooij, landbouwer, Dussen Hakhout - Bouwland - 2 perc Weiland 0.07.20 - 1.11.20 - 1.70.00 - 0.58.30
167 Diaconie Armen van Dussen Hakhout 0.22.30
168 Arie Straver, Babylonienbroek Weiland 3.37.20
169 Adriaan Vermeulen, Waspik Weiland 3.52.90
170-171 en 181-182 en 193-194 Adriana Cuna?/Wed David van Poeljen/Nuland, Dordrecht Bouwland en Weiland, Bouwland en Kapboomen, 2 perc Bouwland 1.28.70 - 1.28.60 - 3.27.70 - 0.06.10 - 1.80.60
173 Huibert van Berkel, landbouwer Bouwland 1.62.30
174 Wed Jan Kastelijn Hakhout 0.16.20
175-176 Wed Jasper van Turnhout, landbouwer, Meeuwen Boomgaard - Huis en Erf 0.09.54
177-180 Peter van Buuren, landbouwer, Meeuwen 2 perc Bouwland en Weiland 0.60.10 - 1.00.10 - 1.63.40
183 Erve Gijsbert van Zuijlekom, Oosterhout Weiland 1.91.30
184-186 Adriaan Anton Hendriks, Hill Bouwland en 2 perc Weiland 0.67.30 - 2.66.90 - 1.62.20
187-192 Bastiaan de Rooij, landbouwer, Dussen 3 perc Weiland - Boomgaard - Huis, Erf en Tuin 1.45.10 - 0.91.50 - 0.28.84 - 2.55.60
195-197 Wed Jasper van Turenhout, landbouwer, Meeuwen Hakhout, Zwingelt, Boomgaard 0.21.96
198-199 Peter van Buuren, landbouwer, Meeuwen Tuin - Huis&Erf 0.12.50
200-201 Jan Vos, landbouwer, Dussen en Adriaan en Adriana Vos, Hill Boomgaard - Weiland 1.26.00 - 1.60.70
202-203 Gereformeerde kerk van Dussen Weiland - Bouwland 1.59.40 - 1.23.10
204-205 Wed Willem Struik, Uitwijk Hakhout - Bouwland 0.08.50 - 2.35.50
206-211 en 222 Kinderen Josephus Kievits, Babylonienbroek Bouwland - Hakhout - 2 perc Weiland 6.55.70 - 3.10.70
212 en 214-215 Bastiaan de Rooij 2 perc Weiland - Hakhout 1.08.50 - 1.66.70 - 0.06.40
213 Paulus de Wint, landbouwer, Meeuwen Weiland 1.79.80
216-216a Philip Dirk de Wijnen, arbeider, Dussen Tuin - Huis en Erf 0.05.90
217-220 Leendert Boor, landbouwer, Dussen Hakhout - Bouwland - Hakhout - Weiland 0.09.00 - 0.83.80 - 0.83.40 - 2.02.30
221 Wed. Hendrik Cornelis Adriaan Weel, Oosterhout Weiland 3.00.60
223-225 Jacobus van Dinteren, landbouwer, Dussen 3 perc Weiland 4.27.40
226-228 H.J. Sprangers, pastoor, Made - De Erve Ram - Nic.v.d.Heuvel, herbergier, Hill Weiland - Bouwland - Weiland 2.68.80 - 2.00.70 - 1.32.30
233 Wed Wouter E. Rombout, landbouwer, Meeuwen Bouwland 0.05.50
229-232 en 234-237 Wed van Bleijswijk, Meeuwen Weiland - Bouwland - Opgaande boomen - Hakhout 10.34.40

Grutterwinkeltje

Het eerste pand op dit detailkaartje betreft de woning van arbeider Jan Buis (1761-1838), zoon van Hendrik Buis en Sophia Veen, en zijn vrouw Hendrijntje Sorie die er een winkeltje uitbaatte. Zo was er in de negentiende eeuw dus nog een tweede winkeltje aan de Baan waar de bewoners voor hun aanvullende boodschappen terecht konden.

Dorpsbewoners, ook die aan de Baan, waren namelijk voor het grootste deel zelfvoorzienend. Vrijwel iedereen beschikte over een moestuin met wat fruitbomen en over wat klein vee zoals kippen, konijnen en soms een geit. Voor het spekrantsoen werd jaarlijk een varken vetgemest en in november geslacht. Hoewel dat niet helemaal van risico ontbloot was want in 1857 maakte de Noord-Brabantsche Courant melding van veel varkens- en geitensterfte in Dussen. Sommigen bakten zelf hun brood in een bakhuisje met oven, bij anderen kwam de bakker aan de deur. Melk, boter en kaas haalde men bij de boer. De twee winkeltjes leverden aanvullende grutterswaren: suiker, zout, azijn, zeep, stijfsel, soda, kaarsen en koloniale waren: koffie, thee, cacao, specerijen en tabak en daarnaast wat huishoudelijk gerei. Petroleum werd geleverd door de olieboer. Aan de Baan was dat in de negentiende eeuw Hendrik Simon Hoevenaren, al kregen de Hoevenaren op termijn wel wat concurrentie te dulden van Lammert Bouman uit Meeuwen. In 1910 werd door de Maatschappij tot Detailverkoop van Petroleum De Automaat te Rotterdam bij de woning van Hèin Hoevenaren een benzinebergplaats gerealiseerd. Aanvankelijk werd de kachel gestookt met hout of turf. Na de ingebruikname van de Limburgse mijnen kwamen kolen in zwang die in Dussen vanuit kolenschuren aan de Sluis en Loswal gedistribueerd werden door kolenboeren. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden er ook verbruikscoöperaties van consumenten. In Dussen gebeurde dat pas later, in 1919 met coöperatie 'Strijd om hulp'.

Stoeterij Arie Pruisers

Petronella vond na haar scheiding pas wat later een nieuwe liefde in de persoon van de acht jaar jongere landbouwer Arie Pruisers (1817-1876) uit Capelle, waarmee zij in november 1847 in het huwelijk trad. Haar nieuwe echtgenoot paste beter bij de De Rooij familie aan de Baan. In meerdere opzichten zelfs want naast landbouwer behoorde Arie in negentiende eeuw samen met Dionysius Middelkoop ook tot de hoogstaangeslagenen in Dussen voor rijksbelastingen. Ten oosten naast het blokperceel K177 Het Heuveltje - de naam spreekt voor zich - was een boerenhofstede van Bastiaan de Rooij gebouwd (K190). Er zijn aanwijzingen dat Arie en Petronella in deze boerderij woonden die door hen in 1850 grondig werd verbouwd en waarbij het perceel door het kadaster werd hernummerd in K247 en later in K283; in het bevolkingsregister had het pand nummer A5. Daar zullen ongetwijfeld de nodige paarden rondgelopen hebben, om niet te spreken van een stoeterij want Arie was een fervent paardenliefhebber. Met zijn hengsten behaalde hij verschillende prijzen tijdens tentoonstellingen en deze bleken dan ook zeer gewild om er mee te fokken. Daarnaast was hij ook nog dijkgraaf van het waterschap De Oude Zeedijk. Ze kregen samen twee dochters waarvan de jongste op jonge leeftijd overleed en de oudste, Johanna, op stand trouwde met Nicolaas van Buuren, zoon van Thomas van Buuren en Magrietha Donker uit Meeuwen. Ook de drie kinderen uit haar eerste huwelijk gedijden uitstekend in het samengestelde gezin en konden prima overweg met hun stiefvader.

Ondanks haar huwelijk met Arie Pruisers zal Petronella toch het beleid van hun landbouwbedrijf zijn blijven bepalen. Neem maar gerust aan dat zij - en zij alleen - bepaalde of er nieuwe investeringen in land of boerderijen werden gedaan. Via haar uitgebreide netwerk werd de inkoop van goederen geregeld en voor de aankoop van graan en andere landbouwproducten wisten de handelaren dat ze met Petronella moesten onderhandelen. Een rentmeester hadden ze bij De Rooij niet nodig, dat kon Petronella zelf wel. Alles in goed overleg met haar echtgenoot, zeg maar de chief executive officer, al was het maar omdat de wettelijke positie van de vrouw in de negentiende eeuw afhankelijk was van haar echtgenoot. Een getrouwde vrouw werd destijds gezien als handelingsonbekwaam. Manlief had de formele zeggenschap over de kinderen, het inkomen dat de vrouw verdiende en haar rechtshandelingen, en moest voor al haar handelingen toestemming verlenen. Dat stak Petronella, uiteraard, maar ook het feit dat zij geen publieke functies mocht bekleden zoals haar voorvaderen die lid waren van de gemeenteraad of in het bestuur van het waterschap zitting hadden en in de kerkenraad vertegenwoordigd waren. Wat overigens niet wil zeggen dat Petronella geen invloed uitoefende, integendeel, daar was ze juist zeer bedreven in maar wel met gevoel voor haar naasten en haar omgeving. Haar stem klonk door in de verschillende instituties via haar echtgenoot en haar oudste zoon Govert die beiden zeer actief waren op bestuurlijk gebied.

Het blijft in de familie

Waar in de negentiende eeuw het geslacht De Rooij het bij wijze van spreken zo'n beetje voor 't zeggen had aan de Baan, met Petronella de Rooij en haar gemaal Arie Pruisers als apotheose, was die rol daarna min of meer weggelegd voor Petronella's kinderen uit haar eerste huwelijk, de familie Van der Beek. Volgens overlevering behoorde de familie tot de categorie grootgrondbezitters. Jan Verschure, een latere bewoner aan de Baan, vertelde eens dat de familie Van der Beek zoveel land in eigendom had in de regio dat zij 'zonder een voet op andermans land te zetten, van de Baan in Dussen naar de vesting Woudrichem konden wandelen.' Deze bewering is overigens niet verder onderzocht.

Flinke erfenis voor de kinderen

Begin december 1871 was er groot feest in huize Pruisers-de Rooij; dochter Johanna trouwde met Nicolaas van Buuren. Hopelijk heeft Petronella de feestelijkheden nog in redelijke gezondheid mogen meebeleven maar enkele weken later stierf zij, notabene op Kerstavond, 62 jaar oud, als de oma van de in protestantse kringen zeer bekende schrijver Lourens Penning maar meer nog als een zeer vermogende dame. Zij was met Arie op huwelijkse voorwaarden getrouwd en dat was niet zonder redenen gebeurd. Haar totale landbezit omvatte zo'n 80 hectaren voornamelijk in het Noordeveld in Dussen maar ook wel wat in het Zuideveld en in Meeuwen en Drongelen. Daarnaast was ze eigenaar van flink wat onroerend goed: de De Rooij-hoeves aan de Baan, kadastraal genummerd: K243, K268 en K283 met een kleiner huis daar tegenover op K176, voorts de Ponsenhoeve in Dussen Binnen en een boerderij in Meeuwen noordwestelijk naast de kerk kadastraal bekent onder nummer C56/7. Erfgenamen waren Arie en haar vier kinderen: hun gezamenlijke dochter Johanna en de drie kinderen uit haar eerste huwelijk met Gerrit van der Beek. De meeste westelijke boerderij ging naar haar zoon Bastiaan van der Beek, Govert van der Beek kreeg de hoeve toebedeeld waarin hij al woonde en werkte. Arie werd eigenaar van hun boerderij en het tegenover staande huis (A5 en A6 in bevolkingsregister) aan de Baan en Hendrika van der Beek kreeg de Ponsenhoeve toebedeeld. Het land werd verdeeld over Arie en de kinderen. Die scheiding en deling gebeurde in goed overleg en werd notarieel vastgelegd bij de notaris in juni 1872 in een akte van maar liefst dertig handgeschreven folio's; de notarisklerk zal er meer dan een dagtaak aan gehad hebben en wellicht ook blauwe vingers aan overgehouden hebben.
Na Petronella's overlijden, in 1871, hertrouwde Arie, 55 jaar oud, op 21-11-1872 in Brakel met de nog jeugdige Johanna Catharina Monhemius, 24 jaar oud, geboren omstreeks 1848 in Brakel, dochter van Stephanus Franciscus Monhemius en Louise Henriette Antoinette van Leeuwen. Veertien maanden later, in februari 1874, werd door notaris Verberne 'de kapitale bouwhoeve met ruim 13 hectare land' openbaar verkocht in de herberg van de gebroeders Huigen. Toch werd volgens de geboorteakte hun eerste kind in november 1874 nog aan de Baan geboren. De geboorteaangifte werd gedaan door geneesheer Van Kempen omdat vader Arie Pruissers 'door ziekte verhinderd was'. Arie overleed in januari 1876 in Dussen.

Gerrit van der Beek Govertzoon (1870-1949)

Toen Petronella's oudste zoon Govert uit haar eerste huwelijk stierf (1883) bleef zijn vrouw achter met een minderjarige zoon, Gerrit, en twee minderjarige dochters. Govert had best een behoorlijke nalatenschap: naast de boerderij kadastraal genummerd K268 met toebehoren, ruim 22 hectaren land aan de Baan en ruim 9 hectaren in Meeuwen. De oogsten waren de laatste jaren overvloedig geweest en de prijzen redelijk, aardappelen deden bijvoorbeeld 3,50 gulden per mud (70 kg). Inclusief overige onroerende goederen en vorderingen werd het kindsdeel, de helft van de totale nalatenschap, geschat op een waarde van 28.500 gulden. Dit bedrag diende gereduceerd te worden met de helft van de uitstaande schulden, voornamelijk geleend geld van: Kasper Haspels, P.J. en J.H. Stael, schoonfamilie Zweer van Bergeijk, Roeland Middelkoop uit Capelle, Arie Dekker en nog wat anderen, zodat er uiteindelijk per saldo een kleine 15.000 gulden overbleef voor de drie kinderen, vijf mille per kind. Dat bedrag per kind verdubbelde toen hun moeder vijf jaar later (1888) stierf.
Hoewel nog maar 18 jaar en destijds nog minderjarig, zal Gerrit junior met toestemming van zijn zwager, de echtgenoot van zijn oudste zuster die als toeziend voogd benoemd was, het landbouwbedrijf van zijn overleden vader met op dat moment zo'n 33 hectaren eigen land hebben voortgezet. Wel werden in 1889 door de erfgenamen een veulen, landbouw- en melkgereedschap en enig meubilair verkocht. Gerrits beide zusters woonden na hun trouwen in Capelle; vermoedelijk heeft hij het hun toekomende kindsdeel afgekocht en verwierf hij zo het volledige eigendom.

Pachters in het geweer

In 1904 kwam in Dussen een beweging op gang van pachters van landerijen. Ze wilden eendrachtig een front vormen tegen enkele misstanden bij de jaarlijkse verhuur van land door grondeigenaren. Zo wilden ze onder meer af van de tien procent opcenten die de toch al hoge pachtprijs nog verder deed oplopen. In plaats daarvan waren de huurders wel bereid een tiende deel van de overeengekomen pachtsom onmiddellijk als voorschot te voldoen. Ook diende het zogenaamde strijkgeld - een premie voor degene die bij het opbieden het hoogste bod doet, meestal één procent van de inzet - afgeschaft te worden daar dit aanleiding was voor misbruik. Voortaan zou alleen nog bij opbod verpacht moeten worden en niet langer bij opbod en afslag. Potentiële pachters konden intekenen op een lijst met eissen tot vernieuwing van de verpachtingsprocedure.
De verwachtingen waren hooggespannen en de revolte was het gesprek van de dag. Er werd dan ook met belangstelling uitgezien naar de eerste verpachtingsveilingen. Daarbij bleek echter maar weer eens hoe weinig eensgezindheid er onder de pachters heerste omdat toen het op 'schapen scheren aankwam' de combine als een zeepbel uiteenspatte. 'Een teleurstellende ontwikkeling', merkte de verslaggever van de regionale krant op. De grondeigenaren zullen besmuikt in hun vuistje gelachen hebben.

Boerderij Van der Beek

Dit is de boerderij van Van der Beek aan de Baan. Tussen 1883 en 1891 werd deze bewoond door Hendrika van der Beek, weduwe van Penning, maar intussen hertrouwd met Dirk Verhagen uit Capelle. Daarna heeft de boerderij kortstondig dienst gedaan als marechausseekazerne maar door blikseminslag brandde deze enkele jaren later af. Ze werd echter weer herbouwd zoals deze foto uit 1927 aantoont. Dezelfde boerderij werd door Cor Bouman junior ook als schilderij vereeuwigd.

Landbouwer en bestuurder

Gerrit van der Beek Govertzoon werd geboren in Dussen op 24 maart 1870, bij de geboorteaangifte door vader Govert fungeerden de 45 jarige karreman Adriaan Lensvelt en de 43 jarige metselaar Leonerdus van der Pluijm als getuigen. Gerrit werd landbouwer van beroep en overleed op 79 jarige leeftijd te Andel op 18 augustus 1949. Hij trouwde te Meeuwen op 13 april 1894 met Geertrui Susanne Vos geboren te Meeuwen 27-10-1868. Het gezin telde vier dochters, die op termijn allen uit Dussen vertrokken. Net als zijn vader was Gerrit ook bestuurlijk aktief in de gemeente. In 1903 trad hij als woordvoerder op bij de inhuldiging van de nieuwe hoofdonderwijzer Godschalk aan de openbare lagere school in Dussen Binnen; kennelijk had hij een functie in het schoolbestuur. Dat was vermoedelijk ook de reden dat hij in 1905 benoemd werd in een commissie die werd geacht op 31 augustus van dat jaar een Koninginnedagfeest te doen organiseren. In 1908 werd hij herkozen als diaken van de hervormde kerk in Dussen Binnen. In die hoedanigheid was hij in 1909 samen met C. Rombout verantwoordelijk voor de aanbesteding van de verbouw van een armenhuis in opdracht van de diaconie van de hervormde kerk. Vanzelfsprekend greep Gerrit ook wel eens mis als hij zich weer eens voor een publieke functie kandidaat stelde. Zo deed hij in 1903 een vergeefse poging om in de gemeenteraad verkozen te worden. Er waren vier kandidaten voor twee beschikbare zetels. De katholieken J. Leemans en H. Verhoeven haalden echter de meeste stemmen. De protestanten Gerrit van der Beek en Antoon van Krimpen hadden het nakijken. In 1927 werden er verkiezingen gehouden voor een nieuwe president of voorzitter van het waterschap Het Noordeveld, dit als opvolger van de overleden A.H. van Honsewijk, de oud-burgemeester van Dussen. Naast Johannes van Dijk uit de Voorste Hoek, stelde ook Gerrit zich verkiesbaar. Er werden 215 stemmen uitgebracht waarbij Van Dijk zegge en schrijve één stem meer kreeg dan zijn opponent. Dat moet een teleurstelling geweest zijn, vooral omdat het verlies zo nipt was. Uiteindelijk werd hij in 1934 toch benoemd tot bestuurslid van waterschap het Noordeveld.

Overigens bleef er voor hem anderszins nog genoeg te doen want al zijn nevenfuncties ten spijt, bleef het werk op de boerderij ook gewoon doorgaan. In de herfst van 1903 kreeg hij bij het ploegen van het land een trap tegen zijn hoofd van een schichtig paard. Omdat het zich in eerste instantie vrij ernstig liet aanzien, werd geneeskundige hulp van dokter Millenaar ingeroepen maar de aard van zijn verwonding viel mee en leverde gelukkig geen blijvend letsel op. Desondanks was Gerrit best wel een paardenman. Zo bezocht hij paardenkeuringen en -wedstrijden. In Meeuwen viel hij in de prijzen met zijn 3-jarige zwarte witvoet Manatha V Friedel die een jaar later ook nog eens het Militaire Certificaat behaalde. In Waalwijk was hij succesvol met de éénjarige merrie Pitronella van Itourist uit zijn stal. Van een geheel andere orde was zijn rol als tussenpersoon bij de verhuur van bouwland van zijn zwager A. Vos Gz. uit Babylonienbroek.

Vermoedelijk in 1928 na hun huwelijk, werden zijn dochter Gerdina van der Beek en haar kersverse echtgenoot Ewout de Grijze van Buuren hoofdbewoner van de boerderij en waren haar ouders voortaan inwonend; hun drie andere dochters waren inmiddels getrouwd en hadden het ouderlijk huis al eerder verlaten. Kennelijk was het de bedoeling dat Gerdina en haar man de boerderij in Dussen zouden overnemen. Om onbekende redenen besloten zij echter in 1930 om het voorbeeld van Gerdina's zussen te volgen en verhuisden zij naar Eethen. Gerrits vrouw overleed twee jaar later, in 1932, waarna Gerrit besloot om een dienstbode aan te nemen. Een beetje de trend dienaangaande volgend, werd dat een meisje uit Duitsland, uit Wattenscheid. In de jaren twintig en dertig staken ongehuwde Duitse meisjes en vrouwen massaal de Nederlandse grens over, op zoek naar een betrekking in de huishouding bij een Nederlandse familie. Vaak met de gedachte in Nederland 'het paradijs' te vinden, zoals hen door vriendinnen, die de stap al eerder hadden gewaagd, in brieven werd voorgespiegeld. Er verbleven destijds nog meer meisjes uit Duitsland in Dussen. Het was kennelijk geen succes want ze bleef slechts enkele maanden (van november 1933 tot half januari 1934).

Executieverkoop

Tot overmaat van ramp was er de economische crisis die aan Gerrit van der Beek Govertzoon niet ongemerkt voorbij ging. Mogelijk als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote, werden in augustus 1932 door notaris Van Gendt maar liefst 9 percelen land in Emmikhoven, Meeuwen en Eethen, met een gezamenlijke waarde (inzet) van 22.275 gulden, publiek verkocht. Dat was natuurlijk al een enorme aderlating maar kennelijk verslechterde zijn financiële positie daarna verder want blijkens een advertentie in de regionale krant zou ook de kapitale hofstede aan de Baan met 36 hectare land in februari 1934 geveild worden krachtens artikel 1223 van het Burgerlijk Wetboek; een executieverkoop dus. Het water was hem dus danig aan de lippen gestegen. De prijzen voor landbouwproducten waren dan ook belabberd. De prijsindexcijfers voor akkerbouw en veehouderijproducten waren gedaald tot respectievelijk 64 en 72 ten opzichte van de periode 1910-1914 = 100, terwijl de kosten voor levensonderhoud met veertig procent gestegen waren. Grondeigenaren dienden noodgedwongen in 1932 en 1933 fikse kortingen op de pachtprijs toe te staan om hun pachters tegemoet te komen. En Gerrit was echt niet enige die destijds in moeilijkheden verkeerde. De crisis eenmaal wat verder gevorderd eiste die ook zijn tol van andere grondeigenaren uit Dussen zoals Van Honsewijk en Staal. Anderszins bracht de verkoop van zitplaatsen in de hervormde kerk in Dussen Binnen dan weer wel vijf honderd gulden meer op dan het jaar daarvoor. Met de Landbouwcrisiswet die in juli 1934 van kracht werd, kreeg de overheid verregaande bevoegdheden tot regeling van productie, prijzen, kwaliteit, handel en verwerking. Of dat op korte termijn soelaas bood voor Gerrits problemen lijkt twijfelachtig, waarschijnlijk heeft hij bij familie aangeklopt om zijn schuldeisers te kunnen voldoen. Het geslacht Van der Beek stond immers als welgesteld en notabel bekend. Hoe dan ook op 31 januari 1934, twee weken voor de geplande verkoop, werd opnieuw een advertentie geplaatst maar nu met de mededeling dat de aangekondigde veiling van zijn onroerend goed niet doorging.

Het bleek slechts uitstel. Later dat jaar werd bij café D. Smits in Meeuwen alsnog ongeveer 22 hectaren land van Gerrit geveild; zij het niet als executieverkoop. De inzet voor deze landerijen bedroeg in totaal 24.175 gulden. Het betrof vooral percelen wei- en bouwland buiten Dussen: in Eethen in de Korten Bruggert, in de Hillschen Polder, aan de Midgraaf, in den Duijl en in Babyloniënbroek in het Oud - en Nieuwland de percelen genaamd 'de Bakker', 'de Hoef' en 'de Koekepan' en wat later nog het 1,5 hectare grote weiland 'de Dijk'. De expliciet voor haar oudste zoon Govert in 1880 door Petronella de Rooij gerealiseerde boerderij aan de Baan werd in 1936 met het resterende omliggende land alsnog verkocht.
Nadat de boerderij was verkocht, is Gerrit in september 1937 uit Dussen vertrokken en naar Rotterdam verhuisd naar het adres Toesteiger 2. Vermoedelijk is hij op latere leeftijd alsnog bij zijn dochter Adriana in Andel gaan inwonen. Zij was getrouwd met landbouwer en gemeenteontvanger Fien van Eeten en woonde er in een mooie, monumentale boerderij met de naam ‘In den doorn’ op de hoek van de Neer Andelse weg en de Hoofdgraaf. Hier is Gerrit in 1949 op 79-jarige leeftijd overleden.

Nieuwe eigenaren

Koper van de boerderij van Gerrit van der Beek was Toon Brenders uit Made die zich in het voorjaar van 1937 met zijn gezin en zijn vaste boerenknecht Pauw Diepstraten aan de Baan vestigde. En passant kwam Toons zwager Hein van Schendel ook mee naar Dussen die zijn intrek nam in boerderij Het Kooike aan de Dussensche Ka. Na de Tweede Wereldoorlog was er opnieuw sprake van een emigratiegolf, de derde golf. In zijn nieuwjaarstoespraak van 1950 zei premier Drees: 'Een deel van ons volk moet het aandurven zijn toekomst te zoeken in grotere gebieden dan eigen land'. De premier liet koningin Juliana in de troonrede van 1950 vervolgens melden: 'De snelle bevolkingsgroei en de beperkte oppervlakte beschikbare grond vereisen een krachtdadige bevordering van de emigratie'. Vooral landverhuizing naar Canada werd gepromoot. Zo werden er onder meer voorlichtingsbijeenkomsten gegeven in café Leemans aan de Sluis. Toon Brenders zag ook een betere toekomst weggelegd voor zijn grote gezin in Canada en is in 1951 vertrokken. In januari 1951 werden in zijn boerderij door notaris Affourtit 'enige Landbouw-inventaris en Inboedel' publiek geveild. Hij was niet de enige. Meer dan een half miljoen Nederlanders gingen destijds naar landen als Canada, Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland, voor een beter leven. Ook andere Dussenaren volgden Toons voorbeeld zoals: Sjef Radings en Bas Nieuwesteeg die naar Australië verkasten en Cor van Olst die net als Toon naar Canada ging. De boerderij aan de Baan werd verkocht aan Adriaan Verschure uit Waspik en later overgenomen door zijn zoon Jan.

Bosschen

Meer bebouwing was destijds langs deze zijde van de Baansche Voorstraat en de Bosschen niet aanwezig. Tussen de oever van het riviertje De Dusse en de straat stonden nog wel enkele huizen en kleine boerderijtjes. Toch was de bewoning in het meest oostelijke deel van Dussen slechts sporadisch. De percelen langs De Dusse waren hier veelal beplant met hakhout (grient). Ook bij de kruising van de Bosschen met de Meeuwense Steeg lagen grienden of wilgenbossen, net als wat verderop in het Noordeveld. De geografische naam de Bosschen zal zeer waarschijnlijk zijn herkomst vinden in het feit dat dit gebied zo boom- en bosrijk was. De weduwe Jasper van Turenhout was er eigenaar van een arbeiderswoning maar ook Peter van Buuren uit Meeuwen en Philip Dirk Wijnen. De oversteek naar de linkeroever van De Dusse was tussen perceel 215 van Bastiaan de Rooij en 216a, het huis en erf van Philip Dirk de Wijnen. De herberg de Halve Maan van Huigen werd pas later gerealiseerd maar in ieder geval vóór 1845. Voorts is het opmerkelijk dat de loop van de afgegraven Mostertdijk nog steeds uit de perceelsindeling af te leiden valt.

Herberg de Halve Maan

Nog niet ten tijde van de eerste kadastrale opmeting in 1820 maar wel in 1845, bij de reconstructie van de provinciale weg, stond herberg de Halve Maan van Jan Huigen en Godefrida Strijp ter hoogte van de oversteek over De Dusse van de Baansche Achterstraat naar de Voorstraat, daar waar de Bosschen aansluit op de Baanse Voorstraat. Vermoedelijk was dit op perceel K216 en K216a waarop een huis staat ingetekend dat vermoedelijk nog in aanbouw was of op de nominatie stond om te worden afgebroken; er is op de kaart van 1820 namelijk alleen een kader getekend. In de bijgevoegde beschrijving staat aangegeven dat de tuin en het huis en erf eigendom waren van arbeider Philip Dirk Wijnen te Dussen. Het was de enige uitspanning die de Baan rijk was en men zal er dus over klandizie niet te klagen gehad hebben. Bovendien, in de negentiende - en twintigste eeuw was de herberg regelmatig toneel voor publieke verkopingen van onroerend goed dat aan de Baan, Bosschen of in het Noordenveld gelegen was maar ook in Meeuwen of den Hill. Zo kwam bijvoorbeeld in 1912 het latere café Het Bruin Paard nabij het Capelsche Veer onder de hamer in de Halve Maan. Daarnaast vonden er jaarlijks openbare verpachtingen plaats van flink wat hectaren bouw - en weiland. Belangrijkste principalen voor deze verpachtingen waren: Dhr. Allard uit Geertruidenberg, de families Van Honsewijk en Stael uit Dussen, H. Vergunst, Weduwe D. Verhagen in casu Hendrika van der Beek, Weduwe G. Vermeulen-Koopman, Mr. Scholten, familie Van Etten, maar ook anderen. Overigens werden de zes hectaren land in het Noordeveld van de weduwe Vermeulen-Koopman door haar erfgenamen in juni 1910 in Waalwijk geveild.

Na het overlijden van hun ouders - beiden overleden vóór 1875 - namen hun twee zoons Cornelis en Adriaan Huigen in eerste instantie de honneurs waar. Adriaan opende echter een eigen winkel in de Dorpsstraat in de nabijheid van de Sluis waarna zijn broer Cees de bedrijfsvoering van de Halve Maan voortzette. Omdat Cees ongehuwd was, kreeg hij hulp van een huishoudster, Johanna de Wit, een nicht van Cees, zijnde een dochter van Francijna Huigen en Jacobus de Wit. Toen Cees in 1891 overleed en geen nakomelingen had werd de herberg beheerd door Johanna daarbij geassisteerd door haar neef Bastiaan de Wit Wouterzoon. Johanna overleed in 1909 en Bastiaan die ondertussen getrouwd was met Johanna Muskens deed er samen met zijn echtgenote het café bij, naast zijn eigen landbouwbedrijf. In augustus 1928 vertrok Bastiaan met zijn gezin echter naar Mierlo.
De herberg werd toen overgenomen door Lambertus Justinus de Witt uit Hank (C245) die getrouwd was met Adriana Berdina Leemans. Bertus' vader was een neef van Bastiaan de Wit Wouterzoon, de vorige herbergier, en samen met Adriana heeft hij het café tot in lengte van jaren beheerd. De jonge Bertus was best ondernemend want hij reed al in 1923 - hij was nog maar 20 jaar - een motor of automobiel onder kentekennummer N11612 wat voor die tijd toch wel uitzonderlijk genoemd mag worden. Hij nam ook het initiatief om voetbalclub Dussensche Boys naar de Baan te halen. Die zochten in 1944 een speelveld omdat ze van de Duitse bezetters hun veld in het Rommegat niet langer mochten gebruiken. Omdat voetballer nu eenmaal de naam hebben, dorstige lieden te zijn, regelde hij een weiland tegenover zijn uitspanning waarop de voetballers van Dussen een aantal vriendschappelijke wedstrijden speelden en waaraan zelfs onderduikers als speler deelnamen. Na de oorlog besloot de clubleiding om toch weer terug te gaan naar het veld in het Rommegat.
Het pand was in de nadagen van de oorlog flink beschadigd en werd gesloopt. In het kader van de wederopbouw werd echter in mei 1949 een geheel nieuwe boerderij met café en woonhuis aanbesteed onder architectuur van het bureau M. Oostlander uit Gorinchem. In 1949 was ook een L.J. de Wit lid van de gemeenteraad van Dussen en deed zelfs een vergeefse poging om tot wethouder gekozen te worden. Het is echter twijfelachtig of dat het hier L.J. de Wit de caféhouder betreft of een naamgenoot uit Hank.

Situatie in Verlengde Diebracht of Baansche Achterstraat omstreeks 1820

In de twee tabellen hieronder worden van de afgebeelde kaartjes de percelen en bewoning beschreven langs de Baansche Achterstraat; zowel onder Dussen als onder de gemeente Meeuwen. Het deel onder de gemeente Dussen werd ook wel aangeduid (Verlengde) Diebracht. De afmetingen zijn weergegeven in Nederlandsche bunders, vierkante roeden en vierkante ellen.

1832baanachterstraat.jpgKadasterkaartje van de Verlengde Diebracht of Baansche Achterstraat onder de gemeente Dussen. Het betreft een detail van de kadasterkaart van de Gemeente Dussen, Sectie H, genaamd Zuideveld, Tweede Blad, opgemeten door landmeter eerste klasse Van Driel.

Percnr Eigenaar Omschrijving Grootte (b.r.e.)
555-557 Nicolaas van de Heuvel, tapper, Hil 3perc Weiland 2.46.10
558 Cornelis Vermeulen, Capelle Weiland 1.14.40
560 Wouter Janse Rombout, landbouwer, Meeuwen Weiland 1.35.80
561-564 Matheus Ophorst, landbouwer, Loon op Zand 3perc Weiland - Bouwland 5.16.20 - 1.13.60
565-566 Gasthuis Geertruidenberg Weiland - Bouwland 2.82.20 - 3.81.10
568 Bastiaan van Kooten, landbouwer, Meeuwen Bouwland 1.29.70
568 Wed Peter Pellikaan, Waspik Bouwland 1.47.40
569 Philip Wijnen, arbeider Bouwland 0.24.30
570 Wed/Kind Reinier Janse vd Pluijm, landbouwer Bouwland 0.79.20
571 Diaconie Armen Dussen Weiland 1.30.30
572 Wed Jan van de Hoek, Capelle Weiland 1.30.50
573-574 Wed Heijmen de Rooij Weiland - Bouwland 1.19.90 - 1.22.00
575-577 Jan Eland, tapper, 'sBosch Bouwland - Tuin - Huis&Erf 2.19.90 - 0.10.90 - 0.44.80
579 en 581 Andriaan Eland Weiland - Bouwland 0.32.40 - 1.22.30
580 Peter Joseph Sprangers Bouwland 1.21.60
581a-582 H.P. Sprangers, landbouwer 2perc Bouwland 1.12.30
583 C.L.M. de Croix, Parijs Bouwland 1.72.00

Deze verlengde Diebracht of Baansche Achterstraat was destijds onderdeel van de provinciale grindweg vanaf Capelle naar Andel en liep over het Capelsche Veer, via de oversteek over De Dusse bij korenmolen De Gunst, verder naar het noorden via de Dussensche - of Ruttensteeg, naar Andel.

Familiehoeve aan Baansche Achterstraat

baan_19de-eeuw_Elandshoeve

Slechts een enkel pand stond er aan dit deel van de Baansche Achterstraat en dat behoorde toe aan Jan Eland uit Den Bosch, van beroep tapper, koopman, landbouwer. Eigenaar Jan Eland/Elants woonde destijds dan wel in Den Bosch, hij was wel in de familiehoeve in Dussen opgegroeid. Hij zal in zijn jeugdjaren de dorpsschool in Dussen Binnen bezocht hebben, waar meester Jacobus Hagoort de plak hanteerde. Tot zijn klasgenoten behoorden onder meer: Pieter Meijers, Jan Bol en Jan Roubos. Of de jongens allemaal regelmatig naar school gingen is overigens twijfelachtig. Er moest destijds door de kinderen ook gewerkt worden, zeker in de oogsttijd. Van Pieter Meijers is bijvoorbeeld bekend dat hij de schrijfkunst niet machtig was.
Naast school en werk zullen ze als jongens van dezelfde leeftijd ongetwijfeld meer contact met elkaar gehad hebben. Jan Elants en Jan Bol woonden bij elkaar in de buurt. Elants op de familiehoeve aan de Baan en Jan Bol naast de hoeve van Jan Kastelijn in de Voorstraat van het Binnen. Jan Roubos zijn ouderlijk huis stond vermoedelijk eveneens aan de oever van de Dusse. De vier schoolvrienden hadden echter nog iets met elkaar gemeen, ze dienden alle vier in het leger van Keizer Napoleon.

Jan Eland zijn afkomst voert terug naar Andries Elants (ca.1660-1727), zijn overgrootvader en een achtenswaardig persoon in Dussen. Die was van 1694 tot 1726 schout van Munsterkerk en Heeraartswaarde maar fungeerde daarnaast ook als ‘stedehouder der leenen’ - een soort rentmeester over het land - van de kasteelheer Jan Louis van der Schueren de Hagoort. Bovendien was hij getrouwd met een dochter van Van Son, een vooraanstaand geslacht uit Dongen en later met een dochter van Cornelis de Bot. Cornelis was begin zeventiende eeuw een aantal jaren schepen van Muilkerk geweest en van hem was in de kerk in Dussen Binnen nog de grafzerk te zien. Schout Andries woonde op de stamhoeve van de familie Elants in Dussen-Munsterkerk, op een terp gebouwd aan de Baanse-Achterstraat (kadastraal nummer H576/7) waar later de boerderij van Roel Middelkoop gehuwd met H.T. van Andel, werd gebouwd. Het was een hoog boerenhuis met de lange zijde als voorgevel en de voordeur in het midden (zie afgebeelde tekening). Daarachter was een grote en ook hogere schuur haaks tegenaan gebouwd. Zowel het huis als de schuur waren voorzien van een rieten wolfsdak. Het omliggende land was deels nog in zijn bezit maar ook wel doorverkocht.

Roeland Middelkoop

In het laatste kwart van de negentiende eeuw is de oorspronkelijke boerderij in bezit gekomen van Roeland Middelkoop en zijn vrouw Lucia Hagoort. Roeland was een broer van Jacobus Middelkoop die de zogenaamde boerderij van Michels liet bouwen in Dussen Binnen en was dus ook een neef van Dionisius Dzn de vrijgezel en rentenier in Dussen Binnen. Roeland was al eigenaar van de boerderij aan de Baansche Achterstraat volgens het bevolkingsregister van Dussen 1890-1910, Baan nummer A33. Gedurende de Tweede Wereldoorlog raakte het pand - dat inmiddels in bezit van hun zoon Leendert Zegerinus Middelkoop en zijn vrouw Catharina Hartgers was gekomen - zwaar beschadigd, zodanig zelfs dat het moest worden gesloopt. In de wederopbouwperiode werd met subsidie van de overheid een compleet nieuwe boerderij gerealiseerd op dezelfde plek.

Achterstraat of Diebracht

De Diebracht of Baanse Achterstraat hier gezien vanaf de oversteek over De Dusse bij het winkeltje. Oorspronkelijk sloot deze weg aan op de Achterstraat van het Binnen en in de negentiende eeuw maakte deze zelfs deel uit van een doogaande route 'de provinciale weg van Capelle naar Andel'. Met de ruilverkaveling is een deel van de weg geruimd. De kromming ter hoogte van het perceel 'Het Schuringe' beginnende achter de woning van Colijn aan de Voorstraat van de Baan en doorlopend naar korenmolen De Gunst, werd geruimd. Wat bleef was een doodlopende landbouwweg omzoomd door hoge populieren waarvan het hout in trek was voor de klompenmakers.

Romeinse legerplaats

Niet op het kaartje weergegeven, was er aan de Baansche Achterstraat ter hoogte van de wel afgebeelde familieboerderij van Elants, sprake van een rechthoekig perceel met opvallend afgeronde hoeken aan de westzijde, een perceelsvorm die op een Romeinse legerplaats zou kunnen duiden. Dit perceel bouwland, kadastraal aangeduid met nummer H566, bijna 4 bunder groot en omstreeks 1820 eigendom van het Gasthuis in Geertruidenberg, lag in de buurt van de hoeve van Elants, ten westen van de Baan, beter gezegd aan de Diebracht of Baansche Achterstraat die hier parallel aan de Baan langs De Dusse loopt; thans loopt hier nog een landbouwweg.

Cichoreifabriek van Cornelis Timmermans in de Diebracht

In 1881 trouwde Cornelis Timmermans uit Waspik, zoon van Johannes Timmermans en Cornelia Rombout met Catharina Honcoop uit Eethen, dochter van Louwerens Honcoop en Maria Millenaar. Om welke reden het jonge paar zich in Dussen vestigde is niet bekend, maar Cornelis en Catharina betrokken in ieder geval een woonboerderij aan de Diebracht (A23) ter hoogte van de aansluiting met de Baansche Achterstraat. De boerderij is pas na de eerste kadastrale opmetingen gebouwd geworden en staat ingetekend op de kadasterkaart van 1887. Omstreeks 1820 was de grond aldaar eigendom van Cornelis Janse Schoenmakers uit Waspik (H553). Het pand was verdeeld in een woongedeelte en achterhuis waarin 'n stalling en schuur. Rondom het pand lag een erf, tuin en een boomgaard. Een weiland erachter completeerde het geheel van ruim 1,5 hectare.
Er zal op bescheiden schaal geboerd zijn met wat melkvee, 'n geit en wat kippen. Voor het werk op het land had men een aftandse merrie als trekpaard ter beschikking en zelfs een hondenkar met hond ontbrak niet. Weldra werd het gezin uitgebreid met 'n vijftal kinderen: Marius Jan (1881), Maria Cornelia (1883), Cornelia Johanna (1884), Louisa Wilhelmina (1886) en Dirk Cornelis (1890). Dat betekende dat er extra monden gevoed moesten worden, terwijl de inkomsten uit het eigen bedrijf slechts schamel waren. Bovendien diende ook het inwonend personeel, 'n knecht en 'n dienstbode, betaald te worden.

Cornelis en Catharina besloten daarom hun geluk elders te gaan beproeven. Vader Jan Timmermans kwam met z'n vrouw in de woonboerderij in Dussen wonen, en een paar maanden later vertrokken Cornelis en Catharina met het gezin naar Rotterdam. Dochter Cornelia Johanna keerde twee jaar later terug om bij haar opa en oma als dienstbode te gaan werken. De jongste zoon Dirk was ondertussen overleden, maar in 1894 werd het gezin opnieuw verblijd met 'n jongen, Dirk Cornelis Laurentius genaamd.
Eind 1896 overleed Cornelia Rombouts, de vrouw van Jan Timmermans, wat Jan deed besluiten tijdelijk bij zijn zoon Cornelis in te trekken, die inmiddels woonachtig was in De Werken/Sleeuwijk. Doch in oktober 1898 keerde men gezamenlijk weer terug in Dussen. Toen zal het pand ook verbouwd zijn geworden tot een dubbele woning; een voor vader Jan en een voor Cornelis met z'n gezin.

Cornelis had tijdens zijn omzwervingen zijn ogen goed de kost gegeven en was tot de conclusie gekomen dat er met alleen boeren de kost niet te verdienen viel. Industrialisatie was het toverwoord en zodoende werd besloten op de wei achter hun woonboerderij een schuur op te trekken waarin een cichoreifabriek gestart werd. In maart 1905 werd vergunning verleend voor het "oprichten eener werkplaats tot het bereiden van gebrande siroop". Samen met de kinderen en Simon Sagt, de knecht, werd enthousiast de productie opgestart.
De benodigde cichoreiwortels werden waarschijnlijk niet zelf verbouwd, omdat de grond in het Zuiderbroek zich niet leent voor verbouw er van. Vermoedelijk vond aanvoer plaats uit Friesland waar dit product in grote hoeveelheden geteeld werd. In de fabriek werden de wortels gebrand en vermalen tot siroop om vervolgens verpakt te worden in busjes van 200 gram. Om de verkoop te stimuleren werd uitgebreid geadverteerd in de regionale kranten. Het uitventen zal door de kinderen gedaan zijn met behulp van de hondenkar.
In 1911 werd het gezin echter getroffen door groot persoonlijk leed toen moeder Catharina op 58-jarige leeftijd kwam te overlijden, haar man en kinderen ontredderd achterlatend. Kennelijk viel met het overlijden van Catharina ook de drive achter de cichoreifabriek weg. De als gunstig bekend staande fabriek werd begin 1913 verkocht en ook de woonboerderij werd voor ƒ 4.200,- (inzet) te koop aangeboden. Een drietal kinderen waren voordien al uithuizig en na het overlijden van zijn moeder emigreerde de jongste zoon, Dirk Cornelius Laurentius, naar Amerika. Na de verkoop van huis en fabriek vertrokken Cornelis en z'n dochter Louisa Wilhemina uit Dussen en lieten hun complete boedel van have tot goed veilen.

Volgens de advertentie in het Heusdens Nieuwsblad werd de cichoreifabriek verkocht, maar aan wie en of dat de productie van koffiesiroop daarna nog is voortgezet, is niet bekend. De woonboerderij kwam in handen van Lambertus Hoevenaren en z'n vrouw Wouterina Pruisen en later van hun zoon Cornelis (Knellis) Hoevenaren die getrouwd was met Arnolda Verhagen uit Sprang-Capelle. Het pand staat thans aan de Diebracht nabij de provinciale weg en is door de huidige eigenaar compleet vernieuwd, waarbij de dubbele woning weer is samengevoegd tot één.

Baansche Achterstraat onder gemeente Meeuwen

Percnr Eigenaar Omschrijving Grootte (b.r.e.)
4-5 Antonie van Krimpen, arbeider, Capelle Tuin - Huis&Erf 0.01.75 - 0.02.38
19-20 Jacobus Kroeskop, arbeider, Meeuwen Tuin - Huis&Erf 0.07.20 - 0.01.95
44-46 Wed Jasper van Turnhout, Meeuwen Boomgaard - Huis&Erf - Tuin 0.05.40 - 0.09.70 - 0.10.10

Onderstaand een kadasterkaartje van de Baansche Achterstraat onder de gemeente Meeuwen. Het betreft een detail van de kadasterkaart van de Gemeente Meeuwen, Sectie D, genaamd Hoog Meeuwen, Eerste Blad, opgemeten door landmeter eerste klasse J.A. Knaap. Enkel de bebouwde percelen zijn beschreven.

1832baanachterstraatmeeuwen.jpg

Volgens de kadasterkaart uit 1820 begon de Baansche Straat bij Het Schoor in Meeuwen en liep in noordwestelijke richting naar de aansluiting met de Meeuwense Steeg en vandaar ten zuiden van het water van De Dusse verder in westelijke richting naar de oversteek over het riviertje waarna de Baansche Straat langs de noordoever van de Dusse verder liep. De weg langs de zuidoever liep door tot aan de T-kruising met de Diebracht; dit gedeelte werd als de Baansche Achterstraat aangeduid. Aan de Baansche (Achter)straat die onder de gemeente Meeuwen viel, stonden begin negentiende eeuw slechts een tweetal arbeiderswoningen plus het grote huis of boerderij van Jasper van Turenhout. Hij was in 1788 getrouwd met Rokusce Adriaanze de Rooij uit Dussen Munsterkerk, een kleindochter van Bastiaan de Rooij de Oude. Van het echtpaar zijn drie kinderen bekend, die alledrie in Babyloniënbroek gedoopt werden. Jasper was in 1820 al overleden maar zijn weduwe Rocuske bleek aan beide zijden van De Dusse bezittingen te hebben.
De oversteek van de linker- naar de rechteroever van de Dusse is ongeveer halverwege op het kaartje weergegeven, van Meeuwen komend, net voorbij het grote huis van Van Turenhout. Bij de reconstructie van de grintweg tussen Heusden en Dussen, in 1843, had Jan Huigen hier op de noordoever van De Dussen aan de Baanse Voorstraat een herberg. Het land in het Groot Zuideveld grenzend aan de Baansche Achterstraat onder Dussen was voor een behoorlijk deel eigendom van niet-Dussensche ingezetenen. Aan de Baansche Achterstraat kwam later meer bebouwing te staan. De weg zelf is thans deels verdwenen of niet meer als zodanig in gebruik als gevolg van de ruilverkaveling en de aanleg van provinciale weg van Aalburg naar Hank.

Deel 2: De Baan in beweging (twintigste eeuw)

In de twintigste eeuw veranderde het een en ander aan de Baan. Er kwamen nieuwe - maar ook meer bewoners en er werden een aantal huizen en bedrijfsgebouwen bijgebouwd. Ook vond er vernieuwing plaats. Ging de Eerste Wereldoorlog nog aan Nederland voorbij omdat ons land 'buiten schot' bleef, de Tweede Wereldoorlog liet diepe sporen na maar daarna werd energiek de wederopbouw ter hand genomen. Daarnaast was de ruilverkaveling die een aanvang nam in jaren zestig voor een gemeenschap waar het boerenbedrijf een hoofdrol vervulde behoorlijk ingrijpend.

Weerwolf

Een bericht in de regionale krant in 1908 zorgde voor de enige opschudding. Op donkere winteravonden zou er namelijk aan de Baan een bovennatuurlijk wezen rondwaren. Volgens de beschrijving van diegenen die een ontmoeting met het wezen gehad hadden, 'een gedaante als een geit met wolfspooten, bliksemende oogen en een staart waarvan de lengte niet te meten valt'. Het beest zou zich vooral 's-avonds en 's-morgensvroeg hebben vertoond, wat er de oorzaak van was dat mensen tijdens die uren niet meer onbegeleid over straat durfden. De verslaggever deed een beroep op de verstandelijke vermogens van bewoners 'opdat heksen e.d. geheel naar het rijk der verbeelding verbannen zouden worden.'

Openbare school in Dussen Binnen

baan_1925_school-binnen

Klassenfoto uit circa 1925 van de openbare lagere school in Dussen Binnen met zittend links vooraan Herman de Rooij, zoon van Ot de Rooij van de graanmaalderij aan de Molenkade. Vrijwel alle kinderen van de Baan hebben deze school destijds bezocht. Simon Hoevenaren, de expediteur, deed minimaal tot twee keer toe een poging om in het schoolbestuur gekozen te worden, maar tevergeefs, P. Sterkenburg en J. Achterberg staken hem daarbij de loef af. Toen de school werd opgeheven gingen nogal wat leerlingen van de Baan naar Meeuwen voor onderwijs. Op de foto zien we onder meer: Maar Boogaart tweede rij rechts op de hoek, met naast hem Nies Roubos. Onder Maar zit Henk Hoevenaren met daar weer naast Jasper Michael, de zoon van de hoofdonderwijzer.

Traditioneel gingen veel kinderen van de Baan destijds naar school in Dussen Binnen. Echter, door de stichting (1906) van de Christelijke Nationaalschool in de Muilkerk verloor de openbare school in Dussen Binnen (Wijk A) op termijn veel leerlingen. De school had eerder al qua aantal leerlingen ingeboet door de oprichting van klossterschool voor meisjes in het Rommegat in 1861 en een openbare jongensschool aan de dijk in 1867. In 1934 moest de school daardoor op last van het provinciaal bestuur noodgedwongen haar deuren sluiten. De resterende kinderen konden naar de openbare school in Meeuwen tegen een jaarlijkse bijdrage van 15 gulden per leerling. De bezwaren van gemeentebestuur en van dominee Van de Berg samen met 19 ouders tegen dit besluit aangetekend, werden door de Kroon verworpen. De school van Dussen-Muilkerk waaraan een historie van meer dan drie eeuwen ten grondslag lag, werd zodoende in 1934 opgeheven en het hoofd Petrus Adrianus Michaël die sedert 1911 het ambt bekleed had, en onderwijzeres mej. C.M. van der Pluijm, kregen eervol ontslag, een afscheidsreceptie en een bescheiden gratificatie.

Het westelijk deel van de Baan was in de negentiende eeuw nog maar spaarzaam bebouwd met woningen en boerderijen. Die bebouwing stond voornamelijk langs de oever van de Dusse zodat de bewoners achter hun huis water konden scheppen uit het riviertje - waterleiding kwam pas later - en door het voorraam vrij uitzicht hadden naar het oosten, over het Noordeveld. Het waren vooral nakomelingen van Simon Hoevenaren die hier verandering in aanbrachten. Zo heeft zijn zoon Hendrik Simon, roepnaam Hèin, de petroleumhandelaar, vermoedelijk rond zijn trouwdatum in 1883 een nieuwe woning aan de Baan gebouwd (thans Baan 6). Hij trouwde met Elizabeth Bax een dochter van Willem Bax, geboren in Aalburg en arbeider van beroep en Jenneke Klootwijk. Ze was een buurmeisje want Elizabeths' ouders woonden ook aan de Baan, op nummer A27, het pand ter hoogte van de oversteek over de Dusse naar de Diebracht. Hèin kon dus te voet gaan vrijen. Het pand van Bax was destijds nog enkel een woonhuis en had nog geen winkelfunctie en ook later nog niet toen het bewoond werd door Willem Donkersloot die getrouwd was met Elizabeths' zuster Aartje Bax.

In 1910 werd door de Maatschappij tot Detailverkoop van Petroleum De Automaat uit Rotterdam bij de woning van Hèin en Elizabeth een benzinebergplaats gerealiseerd. Hij zal echter daarvoor al brandstof hebben uitgevent.

'Hoe het Pijpje Drop vergaat, staat in de volgende Automaat'

Petroleum of petrolie zoals het in deze contreien heette, werd vooral gebruikt voor verlichting maar ook wel als brandstof in petroliestellen. Deze stellen waren er in verschillende uitvoeringen, van éénpitters tot stellen met vier pitten. Ze werden gebruikt om bijvoorbeeld de was te koken of bij het zogenaamde wecken, het conserveren van levensmiddelen in glazen potten, maar ook bij het kokkerellen van gerechten die een lange bereidingstijd vergden. Hèin zal in in eerste instantie de brandstof hebben opgehaald bij de groothandel om daarmee dagelijks - net als de melkboer en de bakker - een vaste route langs de deur bij klanten af te leggen. Met de introductie van motorfietsen en automobielen steeg de vraag naar benzine, een niche waarin Hèin gretig gesprongen zal zijn. De Automaat was zo'n groothandel, onderdeel van de American Petroleum Company opgericht in 1898, later bekend als Standard Oil (Esso). De olie werd vanuit de Verenigde Staten per boot naar Rotterdam vervoerd. De Automaat gaf ook een eigen krantje uit. Petroleumhandelaren van de Automaat gingen dagelijks met gele handkarren vol met olieblikken en een maatje de baan op om olie aan de deur te slijten. Zowel op de karren als op de petten die de verkopers droegen stond de firmanaam 'De Automaat' en ieder die een maatje olie kocht kreeg gratis zo'n krantje. Het krantje bevatte naast reclame ook een stripverhaaltje, dat ging over een zwart mannetje, Pijpje Drop geheten. Om het vervolgverhaal bij te houden was het zaak om wekelijks olie te kopen. Het populaire krantje is tijdens de Tweede Wereldoorlog een stille dood gestorven.

Hèin Hoevenaren, petroliehandelaar

Elisabeth Bax e.v. H.S. Hoevenaren

Links de oude Hèin Hoevenaren (1858-1920), petroliehandelaar van beroep en getrouwd met (rechts) Elisabeth Bax (1855-1935) dochter van Willem Bax, arbeider, geboren in Aalburg en Jenneke Klootwijk. Haar vader was op latere leeftijd en weduwnaar inwonend bij haar zuster Aartje en haar man Willem Donkersloot die in het ouderlijk woonden op nr. A27, maar die in 1901 uit Dussen vertrokken zijn.

Oliehandel en kruidenierswinkel

Toen Hèin in 1920 op 61 jarige leeftijd overleed, werd de handel in brandstoffen voortgezet door zijn zoon Willem Hoevenaren, hetgeen hem later nog de bijnaam 'den oliedop' opleverde. Mogelijk had Willem aan zijn broer, Simon, de vrachtrijder, een goede klant. De werkzaamheden voor de oliehandel lieten zich vermoedelijk goed combineren met een andere negotie, een kruidenierswinkel. Deze werd gevestigd in het pand Baan A27 (BR 1890-1910) bij de oversteek over de Dusse naar de Diebracht.
Na het overlijden van haar ouders hadden daar in 1843 Jenneke Klootwijk en haar oma hun intrek genomen. Jenneke trouwde kort daarop, in 1845, met Willem Bax geboren in Aalburg maar wonende in Emmikhoven maar of het toen ook al een winkelpand was, is twijfelachtig. Jenneke overleed in 1898 en de woning werd overgenomen door haar schoonzoon Willem Donkersloot die getrouwd was met haar dochter Aartje Bax. Die bleven er tot 1901 wonen, evenals (schoon)vader de oude Willem. Daarna bood het pand huisvesting aan het gezin van Martinus Verlee en Adriana Vos. Zij was een dochter van de weduwe Aagje Vos-Roubos die ook aan de Baan woonde, een paar huizen verderop op A19. Mogelijk is het pand daarna ook nog door andere gezinnen bewoond geweest. De buren van Jenneke en Willem Bax waren het grote gezin van Lammertje Borstlap en Teuntje Bax.
In 1920 trouwde koopman Willem Hoevenaren met Geertruida (Trui) Nieuwenhuizen uit Loon Op Zand (zie foto rechts). Wanneer zij de woning bij de oversteek over de Dusse verworven hebben is niet bekend, noch wanneer zij met de winkel gestart zijn. Tot aan haar overlijden in 1904 had Cornelia van Helden in deze buurt ook een kruidenierswinkeltje gehad op het adres Baan A19, zij was een buurvrouw van Bastiaan van der Beek. Door Trui Hoevenaren, later ook bijgestaan door haar dochter Antje, werden achter de toonbank de honneurs als winkeljuffrouw waargenomen. Willem moest zoals dat zo toepasselijk heet voor een bewoner aan de Baan 'de baan op' met zijn oliehandel maar ook om andere koopwaar te slijten. In 1957 werd het winkeltje voortgezet door Jont van den Assem.

Toen Willem en Trui uit de tijd raakten werd de brandstoffenhandel overgenomen door hun zoon Eland Hoevenaren die wat verderop woonde (thans Baan 26) in het huis op een terp. Dat had zo zijn voordelen want ten tijde van de watersnood in 1953 bleef het er droog, waar de omliggende woningen van de klompenmakers De Rooij wel onderliepen. Eland kocht het huis indertijd van zijn zwager Pieter van Noordennen die met Betje Hoevenaren getrouwd was. Die woonden er sinds 1945 maar zijn in de jaren vijftig uit Dussen vertrokken. Het was een prima locatie met de nodige ruimte voor de brandstofhandel. De olie werd overigens niet alleen aan huis verkocht maar ook uitgevent met een driewielige NEVA-motortruc van 10 p.k. met open laadbak en een laadvermogen van 600 kilogram en met het opschrift Esso. Kennelijk was men al die jaren aan de oorspronkelijke leverancier trouw gebleven. Dat transportmiddel werd overigens in 1962 te koop aangeboden, wat doet vermoeden dat men begin zestiger jaren gestopt is met de ambulante verkoop van petrolie en dat er daarna nog slechts aan huis werd verkocht.
Eland had blijkbaar ook een functie in de kerkenraad. want toen Ds. F. Wijnhorst in 1985 afscheid van Hank en Dussen, werd hij daarbij toegesproken door Eland H.S. Hoevenaren.

Afscheiding van 1892

Na de eerder besproken Afscheiding die in 1835 plaatsvond, was er eind negentiende eeuw opnieuw sprake van een kerkelijke afscheiding, al was de impact hiervan veel kleiner dan zestig jaar eerder. Maar toch, de stichting van de kleine - ongeveer tien gezinnen - zelfstandige Christelijk Gereformeerde Gemeente in Dussen, had relatief gezien nogal wat aanhangers aan de Baan. Zo behoorden de ongehuwde Bastiaan de Rooij, de broers Teunis en Willem Colijn met hun voltallige gezinnen en Jan Tameris een inwonende neef van Willem Colijn, allen tot de ondertekenaars van de brief die Cornelis van Dijk Jzn. in 1892 aan de kerkenraad waarin hij schreef 'niet te kunnen meegaan met de Vereeniging' (van dolerenden en afgescheidenen tot één Gereformeerde Kerk van Nederland) en wat uiteindelijk zou leiden tot de stichting van de Christelijk Gereformeerde Gemeente en de bouw van een eigen kerkje in de Muilkerk. De vier genoemde ondertekenaars woonden allen aan de Baan, sterker nog, ze waren elkanders buren, met Bastiaan de Rooij (Antoniuszoon) ontegenzeggelijk als de drijvende kracht; hij was volgens de notulen van de kerkenraad nogal eens in de oppositie. De ongehuwde Bastiaan woonde met zijn huishoudster, Elisabeth van Haaften, een paar huizen verderop ten opzichte van de gebroeders Colijn en hun neef Jan Tameris. Bastiaan heeft ongetwijfeld op verzoek van Cornelis van Dijk, de briefschrijver, naar medestanders gezocht voor hun bezwaren. Kennelijk wist hij zijn buren te overtuigen, reden waarom zij de brief aan de kerkenraad samen met nog een aantal andere Dussenaren ondertekenden.

Familieperikelen

De Dussense Colijn-tak is van oorsprong afkomstig uit Wijk. Er zijn in deze regio verschillende Colijn-takken, zoals in Drongelen, Eethen, Broek, Uitwijk en Almkerk. Daartoe behoort ook de bekende vooroorlogse minister-president Hendrikus Colijn die afstamt van de Colijn-tak uit Drongelen/Uitwijk maar die niet met Colijn in Dussen in verband gebracht kan worden. Ware het niet dat zijn overgrootmoeder uit Dussen afkomstig blijkt. Dat was Johanna de Gast, dochter van Frans de Garst en Pieternel van Koten en tevens een zus van Hendrina de Gast, de vrouw van Bastiaan Bastiaanszoon de Rooij, de heerboer aan de Baan. Deze Johanna trouwde in de kerk van Muilkerk op 26 maart 1788 met Jan Pieterszoon Colijn uit Drongelen. In dat licht bekeken mogen 'de Baansen' de standvastige premier die tijdens de economische crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw zo krampachtig vasthield aan de waarde van de gulden, best wel met een vleugje Baanse-afstamming duiden.

Nog maar nauwelijks bekomen van de opwinding over de afscheiding van de Christelijk Gereformeerde Gemeente, brandde in de zomer van 1900 het pand van Colijn af zodat Teunis en Willem Colijn met hun gezinnen tijdelijk een ander onderkomen moesten zoeken totdat het huis weer was herbouwd. Dat onderkomen werd gevonden in een leegstaande woning die te koop stond. De nieuwe bewoners constateerden echter dat er in hun tijdelijke woning een ondragelijke stank hing, met name bij warm weer. Ze maakten daarvan melding bij de eigenaar van de woning die een onderzoek liet instellen en waarbij tot ieders grote ontsteltenis een babylijkje werd gevonden. Naar later bleek een kind van de dienstbode die in de woning werkzaam was geweest en zich enige tijd daarvoor in het betreffende pand in opperste staat van gewetensnood met een pistoolschot van het leven had beroofd.

De dubbele woning van Colijn aan de Baan eenmaal herbouwd, werd later het ene gedeelte bewoond door vijf ongehuwde kinderen van Willem en het andere gedeelte door twee kinderen van Teunis en daarna weer door hun kinderen. Ook Willems zoon Arie Colijn en zijn vrouw Cornelia Bouman woonden met hun gezin in de buurt. Net als Aart Colijn die met Antonia Clasina Hoevenaren getrouwd was en in 1912 weer aan de Baan was komen wonen. Aart was echter een nazaat van de Broekse-tak van Colijn. Zijn vrouw daarentegen keerde terug op bekend terrein, zij was immers een dochter van Hèn Hoevenaren, de petroleumhandelaar.
Het pand Baan 4 kwam vrijwel onbeschadigd door de oorlogsjaren en werd in 1949 door Linus en Dirk Colijn verkocht. Ook hun inboedel, kafmolen, korenschop, drie graanzeven, een eiken kist, een tweewielige kar en kruiwagen werden door notaris Affoutit geveild. Het huis was al enkele jaren eerder verkocht aan Jan de Fijter, koopman van beroep, die op dat moment met zijn gezin in Tilburg verbleef. Dat was niet zomaar de eerste beste koper, hij was namelijk getrouwd met Hilleke Anna Colijn uit Dussen, een kleindochter van eerdergenoemde Willem Colijn. Het bleef dus in de familie!

In 1929 was de familie Colijn met een ander familiedrama geconfronteerd. Het leven van Johannes Colijn (1869-1930), roepnaam Jan, de oudste zoon van Teunis Colijn en Wouterina van de Nieuwengiessen, verliep op zijn zachts gezegd nogal tragisch. Hij groeide op aan de Baan en ging naar school en naar de kerk in Dussen Binnen, net als de meeste anderen kinderen uit de buurt. Aanvankelijk was hij in dienst en ook in de kost bij ongehuwde Adriaan Hagoort die in de boerderij van zijn ouders woonde aan de dijk in Dussen op de plek van de latere tuinderij van Adriaan van Moergestel maar vanaf 1890 was hij werkzaam in Sleeuwijk. Omstreeks 1892 kreeg Jan kennis aan Cornelia Geertruida Saakes, naaister van beroep en een dochter van een koopman uit Genderen, wiens man, klompenmaker Teunis Treffers, kort daarvoor was overleden. Hoe het Jan Cornelia heeft leren kennen is onbekend maar een beetje ongebruikelijk was het wel. Cornelia was namelijk 21 jaar ouder dan Jan en zelfs haar drie kinderen uit haar eerste huwelijk waren ouder dan moeders nieuwe vriend. Toch vormde dat leeftijdsverschil voor Jan blijkbaar geen beletsel voor een relatie, hoewel het ook denkbaar is dat Cornelia anderszins voor hem juist een aantrekkelijke partij was. Hoe dan ook, het paar trouwde in 1896 en Jan trok bij haar in, in Genderen, alwaar hij zijn beroep veranderde in 'paakman' wat dat dan ook moge zijn. Omstreeks 1918 kwam Cornelia te overlijden maar Jan - ondertussen goed ingeburgerd in Genderen - vond in Petronella van Koijck een nieuwe huwelijkspartner. Ze trouwden in 1919 en een jaar later kende Jan het geluk van de geboorte van hun eerste kind, een zoontje Jan junior. Om onbekende redenen keerde het gezin in 1922 terug naar Dussen en ging in Dussen Binnen A44 wonen, wat in de buurt van de korenmolen De Gunst was. Hier werden nog eens twee kinderen geboren. Doch het noodlot sloeg toe want Petronella stierf en Jan bleef achter met drie kleine kinderen. Voor de zorg van de kinderen en het huishouden werd een huishoudster aangenomen maar weldra werd van de nood een deugd gemaakt en vroeg Jan haar om met hem in het huwelijksbootje te stappen. Zodoende trouwde hij in 1929 voor de derde keer, nu met Gijsbertje Pellikaan uit Andel. Driemaal zou scheepsrecht moeten betekenen, echter niet voor Jan Colijn. Het was namelijk verre van een gelukkig huwelijk, wat overigens een publiek geheim was vanwege de regelmatig voorkomende huiselijke ruzies. Toen na de zoveelste echtelijke onenigheid Gijsbertje vrij onverwacht kwam te overlijden, deden al snel allerlei geruchten de ronde door het dorp. Gijsbertje's broer vertrouwde het niet en stelde de burgemeester in kennis. Op de dag van haar begrafenis werd het stoffelijk overschot door justitie opgeëist en werd sectie verricht op het lichaam; gedacht werd aan mogelijke vergiftiging. Veldwachter majoor De Kan deed een huiszoeking bij Colijn maar verder onderzoek werd bemoeilijk omdat twee dagen later het lijk van Jan in de buurt van zijn woning in het water van de Dusse werd aangetroffen. Hij bleek door verdrinking om het leven gekomen te zijn en verder onderzoek naar de dood van Gijsbertje werd geseponeerd. De drie weeskinderen Colijn werden opgevangen door hun oom Cornelis van Koijck in Genderen.

Overigens vonden er binnen de familie ook wel vreugdevolle gebeurtenissen plaats. Bij Cornelis Adriaeneke Colijn-de Jong, dagloner van beroep, zoon van Arie Colijn en Cornelia Bouman, en zijn vrouw Hendrika de Jong werd in hun woning Binnen 8 (in de Achterstraat naast Hendrik Culemborg) in maart 1943 een drieling geboren; de laatste keer dat zoiets in het dorp gebeurde was al bijna een eeuw geleden. De trotse vader mocht persoonlijk de gelukwensen van burgemeester Mol in ontvangst nemen toen hij op het raadhuis aan de Sluis aangifte kwam doen van de drieling, drie jongens elk vier pond wegende. Ook van veel andere personen mochten de ouders felicitaties en cadeaux in ontvangst nemen.

Sigarenmakers

De Baan heeft de naam dat er nogal wat sigarenmakers woonden en werkten; sigaren maken was namelijk een typische huisnijverheid hoewel er ook wel sigarenfabrieken waren. Zo brandde in 1888 de sigarenfabriek van Willem Antonie Hoffmans aan De Putte af en werd deze enige jaren later door eigenaar Anthonie Hoffmans alsnog gesloopt. Maar ook bij winkelierster Pieternella Lijnsvelt in de Dorpsstraat en haar zoon Jan Weterings waren een aantal sigarenmakers in dienst zodat het daar wel een kleinschalig sigarenfabriekje genoemd mocht worden. Sigarenmaker was een uitstervend beroep. Aart Marinus van den Assem, gehuwd met Sijke van Dijk, bleef het ambacht echter jarenlang trouw, zelfs na de Tweede Wereldoorlog nog. Hij deed dat in zijn woning aan de Baan A29, als buurman van Simon Hoevenaren, samen met zijn medewerker Adriaan Johannes Akkerman. In de jaren zestig van de vorige eeuw kocht Tonnie van Honsewijk Hzn. nog voor zijn grootvader Martinus Verbunt sigaren bij Van den Assem op de Baan. Verder werden er in het bevolkingsregister van Dussen gedurende de periode 1890-1940 geen sigarenmakers gevonden die domicilie hielden aan de Baan. Colijn-nakomelingen aan de Buitenkade waren het ambacht weliswaar machtig maar dat waren achterkleinzoons (Marinus en Willem Antonie) van Adriaan Colijn aan de Baan. De mythe dat er aan de Baan veel sigarenmakers woonden moet dus van voor die tijd dateren of moet op de helling door deze naar het rijk de fabelen te verwijzen.

Chevrolet Simon Hoevenaren

Simon Hoevenaren hier afgebeeld met zijn eerste vrachtwagen van het merk Chevrolet, vermoedelijk uit de populaire Superior klasse. Deze trucks werden vanwege hun succes jarenlang door Chevrolet geproduceerd. Pas in 1927 werden ze vervangen door het type Capitol. Het kenteken N-44133 werd echter pas afgegeven in 1936 maar toen was de truck al verkocht.

Expeditiebedrijf Hoevenaren

In 1920 overleed Hendrik Simon maar zijn vrouw Elisabeth Bax bleef niet alleen achter want twee jaar eerder was hun jongste zoon Simon getrouwd en bij zijn ouders ingetrokken; moeder kwam in 1935 te overlijden. In maart 1936 werd in het café van Koos Leemans aan de Sluis haar huisje met schuur en enig bouwland te grootte van 5,4 aren door de erven H. Hoevenaren - vermoedelijk de kinderen - verkocht. Het geheel werd ingezet voor 410 gulden. Koper was de inwonende zoon Simon Hoevenaren, koopman/vrachtrijder/expediteur van beroep die getrouwd was met de Zeeuwse Willemina (Mien) Marits uit Kruiningen die nog gekleed ging in haar traditionele Zeeuwse klederdracht. Dat was destijds niet helemaal ongebruikelijk want ook later nog liep de zus van de molenaar op de Gunst, De Baar die afkomstig was uit het Zeeuwse Ovezande, ook nog in klederdracht.

Simon Hoevenaren (1895-1967) was dus de eerste vrachtrijder binnen de familie. Eerder had Jan Baas (1833-1904) aan de Baan A30 het beroep van karreman uitgeoefend en kon men bij hem terecht voor allerlei vervoersklussen, al was dat destijds natuurlijk nog met paard en wagen. Karreman was in die tijd trouwens een populair beroep, ze waren dan ook verspreid door het hele dorp te vinden. Wanneer Simon met zijn expeditiebedrijf van start is gegaan is niet bekend, maar in december 1926 verscheen er in de de regionale krant Het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena en de Bommelerwaard voor het eerst een Nieuwjaarsannonce van Expediteur Hoevenaren uit Dussen waarin hij familie, vrienden en begunstigers 'veel heil en zegen' toewenste bij de intrede van het nieuwe jaar. Vermoedelijk zal hij echter al wat eerder begonnen zijn als vrachtrijder c.q. expediteur. En dat met flink wat concurrentie, want net als busondernemingen (NABO in Dussen) rezen in de jaren twintig de vervoersbedrijfjes als paddenstoelen uit de grond. De meestal éénmansbedrijfjes verdwenen echter somtijds weer net zo snel als ze verschenen waren. Het Nieuwsblad fulmineerde: 'Het is de tijd van natuurtalenten, Jongemannen, die dromen van een toekomst temidden van benzinedampen en oliegeur, chauffeurend met hun vehikels over de smalle dijken en door de nauwe stegen in het Land van Heusden en Altena, overal passagiers en vracht opnemend. Van enige samenwerking tussen deze gildebroeders is geen sprake. Men bevecht elkaar liever te vuur en te zwaard!'

Het is niet uitgesloten dat de olieleverancier uit Rotterdam Simon heeft gestimuleerd ook een transportbedrijfje te beginnen. Wellicht hebben ze hem zelfs financieel geholpen om een vrachtwagen aan te schaffen. Dat was tenslotte weer een extra klant voor hun brandstof. Simon had er uiteraard wel oren na want die zag het vrijgevochten leventje als chauffeur op de baan natuurlijk wel zitten. Daarbij was immers meer te beleven dan met het petrolieventen en bovendien viel het chauffeurswerk best te combineren met zijn koopmansactiviteiten. De vrachtwagen kwam er en Simon reed 'met de vlam in pijp door het ganse land' al zal hij in deze opstartfase vooral regionaal transport uitgevoerd hebben. In tegenstelling tot veel van zijn naaste concurrenten, bleek zijn bedrijf een blijvertje want zelfs ná de oorlog, in 1946, liet hij nog een identieke nieuwjaarsadvertentie plaatsen in De Sirene, de tijdelijke vervanger van het Nieuwsblad. Een bewijs dat Simon Hoevenaren nog steeds actief was in deze branche.

Wagenpark

Volgens kleinzoon Simon Verhagen was de eerste auto van zijn opa Simon Hoevenaren een Chevrolet - waarschijnlijk uit de populaire Superior klasse - met het kenteken N-44133 (zie foto boven). Echter, in 1923, toen Simon voor het eerst als expediteur adverteerde in de regionale krant, werd het kenteken N-11802 uitgegeven op zijn naam maar dat was het kenteken van een Desoto. Op foto's uit de collectie van Simon Verhagen staat deze Desoto meermalen afgebeeld. Deze DeSoto was van oorsprong een vrachtauto met het mansgat nog op het dak maar werd later omgebouwd tot trekker voor oplegger zonder mansgat. Tot Simons wagenpark behoorden ook: een Mack met het kenteken N-90391 en een andere Desoto met het kenteken N-84465.

Volgende generatie

baan_1945_hoevenaren

Na de Tweede Wereldoorlog zijn twee zoons, Henk en Co, ook in het bedrijf gaan werken als chauffeur maar investeerden zij ook onder eigen naam in het wagenpark. Zo werd in 1945 het kenteken N-67642 uitgegeven op naam van de Gebroeders Hoevenaren, transportbedrijf aan de Baan te Dussen. Zij hebben het expeditiebedrijf ook voortgezet totdat Co besloot eruit te stappen en een tuinderij te beginnen. Co trouwde in 1952 en kocht toen de woning Baan nr 3 tegenover zijn ouderlijk huis van de familie Broos. Deze familie zou drie kinderen hebben gehad, en het huis droeg de naam Joancar, een samenstelling van de voornamen van deze kinderen. Volgens René Hoevenaren, zoon van Co, herdoopten zijn ouders het huis met de naam 't Haveke, maar in de loop van de tijd sleten de letters weg. De naam stond op de latei boven de voordeur. Naast hun, op het adres Baan 1 woonden Co's oom en tante Gijsbert Boogaarts en Antonia Clasina Hoevenaren. Nadat Co uit het expeditiebedrijf gestapt was liet hij aldaar ook een aantal kassen of warenhuizen bouwen.
Henk was gedurende een aantal jaren in de oorlog gedwongen om in Duitsland te gaan werken en hoewel dat natuurlijk geen prettige tijd was, heeft hij er wel zijn vrouw leren kennen waarmee hij getrouwd is. In 1944 werd in Kassel, Duitsland hun eerste kind, een zoon George, geboren. Na de oorlog liet Henk naast de woning van Co een nieuw huis bouwen Baan nr 3a voor zijn gezin. Het was voor Henks vrouw natuurlijk een enorme opgave, die verhuizing uit het chaotische naoorlogse Duitsland naar het voor haar onbekende Nederland. Zij kende de taal niet en bovendien mochten Duitse burgers zo kort na de bevrijding op maar weinig sympathie rekenen van de Nederlanders, wat heet.... Henk stak veel energie in de opbouw van zijn transportbedrijf. Zo creëerde hij ruimte voor meerdere vrachtwagens van de merken: Desoto, Mack en Chevrolet (zie foto). Aan standaardisering deed men toen nog niet. Er werd voornamelijk gekeken wat er te koop en bruikbaar was en voor een redelijke prijs en dat was kort na de oorlog vooral Amerikaans rollend materieel dat soms nog van het leger was geweest.
Hij richtte zich na de oorlog voornamelijk op binnenlands transport maar allengs werd dat internationaler van aard, vooral door vervoer van en naar Duitsland. De nieuwe betonfabriek aan de Loswal, Schellevis Beton, maakte destijds unieke betonnen tuinkaselementen die gretig aftrek vonden tijdens de naoorlogse wederopbouw. En niet alleen bij tuinders in Nederland, ook bij onze oosterburen waren ze bijzonder in trek. Het bedrijf van Henk werd door Christ Schellevis aangezocht om het transport te verzorgen en om de wagens niet leeg te laten terugkomen uit Duitsland werd aldaar naar retourvracht gezocht. Zodoende werd het expeditiebedrijf steeds meer een internationale transportonderneming hetgeen ook trots op de de vrachtwagens werd aangeprezen.

Barre tocht naar Perzische Golf

baan_1969_perzie-tonnie-simon

De broers Frans, Piet en Tonnie Schelle zijn jarenlang als chauffeur bij het bedrijf van Henk in dienst geweest. Maar ook Sjaan Schalken Januszoon was acht jaar lang vrachtwagenchauffeur bij Hoevenaren Transport. Als teken van zijn vakbekwaamheid behaalde Frans Schelle diverse prijzen op wedstrijden voor vrachtwagenchauffeurs. Tonnie Schelle was wat avontuurlijker van aard en ondernam voor het bedrijf, samen met Henks oudste zoon de 20-jarige Simon, in 1969 een tocht vol uitdagingen en gevaren naar het exotische Perzië (zie afbeelding) wat destijds nog door de sjah geregeerd werd. Dat nam niet weg dat Tonnie tot de conclusie kwam 'dat ze daar reden als gekken'. Stelt u zich voor, een tocht van 15.000 km naar de Perzische Golf met een zesenhalf jaar oude Volvo met 650.000 km op de teller. Bijrijder Simon hield een dagboek bij van hun avontuurlijke reis naar het verre oosten, alwaar ze een waterzuiveringsinstallatie moesten afleveren. Zo hadden ze onderweg een oponthoud van vier dagen in Bulgarije omdat een steekas van de Volvo het begeven had en vervangen diende te worden. Uiteindelijk kregen ze dankzij de hulp van de Nederlandse ambassade in Belgrado vervangende onderdelen geleverd en konden ze de reparatie uitvoeren. Grootste uitdaging was wellicht de rit dwars door de woestijn maar ook de abominabel slechte wegen in Turkije leverden talrijke hachelijke situaties op. Vijf weken na hun vertrek uit Dussen arriveerden zij echter gezond en wel weer terug op de Baan in Dussen, een prachtige ervaring rijker.
De transportonderneming van Henk heeft decennia lang prima gerendeerd. Omdat er zich geen opvolger aandiende, werd het bedrijf uiteindelijk overgenomen door Van Wijk Logistics uit Genderen.

Tuinderij aan de Baan

Co voelde zich niet echt thuis in de wereld van expediteurs en vrachtrijders, hij had meer groene vingers en vestigde samen met zijn Zeeuwse echtgenote een tuinderij aan de Baan, naast het expeditiebedrijf van zijn broer Henk en naast de kwekerij-tuinderij van Volkering. Het bedrijf van Volkering werd later overgenomen door Heikant en daarna door Goudswaard.
In een krantenartikel verhaalt hun in 1960 geboren zoon René Hoevenaren over zijn kinderenjaren die hij in de tuinderij doorbracht. Volgens René moesten zijn ouders keihard werken, ook zijn moeder was werkzaam in de tuinderij en tijdens de oogsttijd van de aardbeien dienden de kinderen eveneens de handen uit de mouwen te steken. Voor dag en dauw, om 05:00 uur 's-morgens, werden hij en zijn twee zussen uit bed getrommeld om aardbeien te plukken, totdat het schooltijd werd. Ondanks hun harde werken en het feit dat ze ziel en zaligheid in hun tuinderij investeerden, kwam Co beginjaren zestig van de vorige eeuw kennelijk toch in de problemen met zijn tuinderij. Vermoedelijk waren die van financiële aard en werd hij op de huid gezeten door ongeduldige schuldeisers. Althans dat leidden we af uit een advertentie in de regionale krant in 1963. Daarin werd door Notaris Affourtit in Café de Koppelpaarden van Leemans aan de Sluis voor zijn principaal [lees: schuldeiser] conform artikel 1223 van het Burgerlijk Wetboek - een executieverkoop dus - de woning met schuur en tuinderij bestaande uit vier oliegestookte warenhuizen - waaronder één gloednieuw - te koop aangeboden.
De afloop omtrent dit onverkwikkelijke gebeuren is niet bekend maar de zaak zal in der minne geschikt zijn want Co ging door met zijn tuinderij tot medio zeventiger jaren. Toen werd deze gesaneerd. Co had ondertussen een leeftijd van circa 55 jaar bereikt.

De woning Baan 5 dateert volgens het kadaster uit 1925. Thans woont op dit adres, het gezin van Simon Hoevenaren, zoon van Henk en Perziëganger, en zijn echtgenote Betsie Noorloos. Simon heeft daar een totaal nieuwe uitdaging heeft gevonden. Hij bindt er regelmatig de strijd aan met een geliefde tegenstander: de schaakcomputer. Of hij maakt er op verzoek van zijn gade spruiten schoon voor hun warme maaltijd.

Johanneshof

Naast de voormalige tuinderij van Goudswaard staat het Johanneshof, in 2010 woonhuis van Riet van Rijswijk, dochter van Arie van Rijswijk en Elizabeth de Rooij. Haar moeder was tot haar trouwen in Waalwijk in betrekking geweest, vader Van Rijswijk was arbeider maar volgde - als oudste van het tien kinderen tellende grote gezin - zijn vader Jacob van Rijswijk op als watermolenaar van de molen langs de Straatweg midden in de Zuid-Hollandse polder. Ze woonden tijdelijk in Hank maar Riet en haar oudere broer Jaap werden op de Baan geboren waar ze op twee adressen woonden: A11 en A19, later zijn ze verhuisd naar Dussen Binnen. Vader Arie kwam al vroeg (1939) te overlijden zodat haar moeder op 28-jarige leeftijd weduwe werd. Riet's opa van moederskant was Drik de Rooij de klompenmaker aan de Baan. Riet kwam daar graag om zich te laten imponeren door het geloei van de de machines.
Johanneshof werd in 1925 oorspronkelijk als boerderij gebouwd. Vermoedelijk in opdracht van Jan Adriaan van Suijlekom - zijn moeder was een Colijn - die daarvoor in de voormalige boerderij van Bastiaan van der Beek geboerd had. Door de ruilverkaveling verhuisde Van Suijlekom echter naar de Midgraaf en kwam het pand leeg te staan. Riet en haar man, Jets Roza, kochten het pand in 1967 en begonnen het te verbouwen tot woonhuis. Toen ze er één jaar woonden, overleed haar man en werd Riet net als haar moeder op jonge leeftijd weduwe. Met twee kleine kinderen en een nog niet helemaal afgebouwd huis, was de ontredderdering groot maar ze werd heel goed opgevangen door de buurtbewoners en ging als rijinstructeur aan de slag bij autorijschool Ad Pols.
Via buurtbewoners Kuin en Cor Verhoeven leerde ze ook haar nieuwe echtgenoot kennen, Jo de Graaff, een lasser uit Werkendam. Jo stak niet alleen veel energie in zijn nieuwe liefde maar ook in hun nog niet geheel afgebouwde woning, reden waarom Riet besloot het huis naar Jo te vernoemen.

Van Dijk aan de Baan

Baan_woning GovertVanDijk

Op de foto links: Anna Pouli, weduwe van Dirk van Dijk met haar ongehuwde zoon Govert Johannes van Dijk. Op de foto rechts: hun woning aan de Baan met daarvoor onder andere Govert van Dijk en vrouw Michaël.

Anna Pouli en zoon Govert van Dijk

Ten zuiden van Johanneshof, aan de overkant van de weg, op nummer A26/27, thans Baan 16, woonde vanaf mei 1911 Dirk van Dijk Govertzoon (foto links) en zijn echtgenote Anna Pouli (1873-1959). Wie er voordien in het pand woonden, valt uit het bevolkingsregister (periode 1910-1920) niet goed op te maken. Dirks overgrootvader was Jan Goverts van Dijk uit 'den Hoek' maar opmerkelijker was die van zijn vrouw Anna. Haar overgrootvader werd namelijk omstreeks 1759 geboren 'op de kust van Guinee in West Afrika' ook wel de 'Slavenkust' genoemd. Hij werd tot slaaf gemaakt en - vermoedelijk door Hollandse slavenhandelaars - naar Suriname vervoerd, waar hij op een plantage terecht kwam. De zoon van de eigenaar nam hem als 10-jarig jongentje mee naar de Republiek, die binnen haar grenzen formeel geen slavernij kende. Hij werd er dienstknecht bij notaris en president-schepen Cornelis Bles in Tilburg en zijn vrouw Marthe Catherine Peneux Gebert. Zij was een dochter van de plantage-eigenaar in Suriname en zelf ook aandeelhoudster. Naar de mening van de jongen, die 'neger Adam' werd genoemd is zeker niet gevraagd. Zijn komst naar de Republiek zal ook te maken hebben gehad met het feit dat het daar in die tijd een statussymbool was om een zwarte knecht in dienst te hebben. In 1779 werd hij gedoopt waarbij hij een hollandse naam kreeg: Johannes Pauli. Dankzij zijn invloedrijke adoptiefamilie werd hij als ondervorster en nachtroeper aangesteld in Moergestel, welke heerlijkheid door een broer van notaris Bles was aangekocht, en trouwde hij met een meisje uit 's-Grevelduin-Capelle. Bij zijn overlijden in 1829 in Hivarenbeek - waar de notaris veel bezittingen had - was hij er veldwachter van beroep. Wat je noemt een succesvolle integratie en dat in de 18de/19de eeuw.

Dirk van Dijk Govertzoon overleed tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942. Zoon Govert van Dijk, werkte zijn leven lang als boerenknecht bij Dirk Millenaar aan de Baan, ongeveer zijn buurman. Nadat zijn moeder in 1959 was overleden en zijn broer en zusters inmiddels allen het ouderlijke huis uit waren, heeft Govert het pand overgenomen.

Vrouwelijke vrachtwagenchauffeur

Mien Roubos-Hoevenaren

Maar vader Simon en zoon Henk waren niet de enigen in de familie met vrachtrijdersbloed in de aderen. Henks zuster Mien werd - min of meer noodgedwongen - ook vrachtwagenchauffeur. Haar man Nies Roubos had ook een vrachtwagenbedrijfje en omdat Nies kampte met een oogkwaal had Mien haar groot rijbewijs gehaald zodat zij, als de nood aan de man kwam, als vervangster kon invallen. In het najaar, in de peeëntijd als de suikerbieten van het land naar de suikerfabriek getransporteerd moesten worden, was het altijd razend druk en weldra werd Mien volledig ingezet als chauffeur. Een unicum, zeker in die tijd omdat het destijds voor een vrouw nog een erg zwaar beroep was. Zo hadden vrachtwagens bijvoorbeeld nog geen stuur- en rembekrachtiging en moest men bij het schakelen 'dubbel klutsen' waarbij het ontkoppelingspedaal tweemaal moest worden ingetrapt. Tevens werd er van de chauffeur verwacht dat die een handje toestak bij het laden en lossen. Mien viel gedurende de bietencampagne doorgaans wel zo'n tien kilo af. Zo er die destijds uberhaupt al geweest mochten zijn, had Mien geen abonnement van een sportschool nodig om haar figuur te behouden. Al beweerden later haar kleinkinderen wel dat er een jongen op de foto stond bij de vrachtwagen, in plaats van hun oma.

Koster en grafdelver Gijs Boogaarts

Gijsbert Boogaarts

Een verhaal apart is Gijsbert Boogaarts (zie foto) afkomstig uit Giessen. Hij was aanvankelijk getrouwd met Anna Clasina Hoevenaren, een zus van Simon, de expediteur, en van Willem, de koopman. Hij kreeg ook een aantal kinderen met haar onder meer Maar en Hendrik Boogaarts. Zijn vrouw overleed echter in 1920 na de geboorte van Hendrik. Goede raad was duur, Gijsbert bleef achter met een baby en drie jonge kinderen. Hij maakte van de nood een deugd en hertrouwde een jaar later met zijn schoonzus Antonia Clasina Colijn-Hoevenaren die sinds een aantal jaren weduwe was van militair Aart Colijn en met haar vijf kinderen ook aan de Baan woonde. Gijs kreeg met haar nog een drietal kinderen en samen met de vijf koters van zijn tweede vrouw uit haar eerste huwelijk, was er sprake van een levendig - maar zeker ook harmonieus gezinsleven in de woning van Boogaarts-Hoevenaren. Gijs was van beroep veldarbeider maar dan wel op afroep; een soort zzp'r avant la lettre dus. In zijn vrije tijd fungeerde hij als koster-grafdelver van de hervormde gemeente, waarbij hij ook 'aangever en bekendmaker' was bij overlijdens. Samen met Lammertje Borstlap was hij ook regelmatig getuige bij huwelijken. In de kerk zorgde hij 's-winters - tegen een geringe vergoeding - voor warme stoven voor de kerkgangers zodat die ieder geval warme voeten konden houden tijdens de dienst. Gijs stond bekend als een hele rustige en beheerste man, die zich nooit over iemand slecht uitliet. Dat maakte dat hij heel goed gezien en gerespecteerd werd op de Baan en in Dussen, terwijl hij toch eigenlijk 'import' was vanuit Giessen.

Trouwen deed je met met iemand van eigen stand, rang en geloof, en uit je eigen dorp of buurt. Het 'soort zoekt soort' gold vooral de lokale soort. Een Brabantse 'wijsheid' of gezegde luidt: 'Ge moet nie verder gaon vrijen as dagguh de schoorsteen ziet roken'. Dit klinkt als advies, maar om het aantal huwbare meisjes en eventuele erfenissen voor de gemeenschap zeker te stellen, werd iedereen wel degelijk geacht in de eigen vijver te vissen. Wanneer een jongen uit een ander dorp om een meisje kwam, dan stuitte dat op verzet van haar leeftijdgenoten. Hij moest hun verlof vragen en trakteren; een pak slaag was vaak de tegenprestatie. De vrijer moest letterlijk vechten voor zijn geliefde bruid. Gijs Boogaarts een beetje kennende, zal hij zijn belagers wel getrakteerd hebben en was hij slim genoeg om dat pak slaag te ontlopen.

Hun woning aan de Baan was niet al te ruim bemeten en dus werd er uitgekeken naar een royaler onderkomen. Ze besloten een nieuw huis te laten bouwen en daarvoor viel hun oog op grond vooraan de Baan in de buurt van het vroegere tolhuisje. De grond voor hun beoogde nieuwe woning op Baan 1 was eigendom van de Colijnen maar die waren best bereid een perceel aan Gijs Boogaarts te verkopen. De woning kwam er en Gijs en zijn gezin hebben er jarenlang met heel veel plezier gewoond. De ouderlijke woning aan de Baan werd later overgenomen door hun zoon Maar Boogaarts die vanuit Drongelen weer naar zijn geboorteplaats Dussen verhuisde. Thans wordt het pand bewoond door Maar's zoon Anton Boogaarts.

Lambert Hoevenaren in de Diebracht

De oudste broer van Simon en Willem, Lambert Hoevenaren, bouwde dan wel niet zelf maar zal na zijn trouwen de voormalige cichoreifabriek in de Diebracht gekocht hebben. Met die aankoop kwam ook de woonboerderij in handen van Lambertus Hoevenaren en z'n vrouw Wouterina Pruisen en later van hun zoon Cornelis (Knellis) Hoevenaren die getrouwd was met Arnolda Verhagen uit Sprang-Capelle. Het pand staat thans aan de Diebracht nabij de provinciale weg en is door de huidige eigenaar compleet vernieuwd, waarbij de dubbele woning weer is samengevoegd tot één. Lambert die zelf wat kleinschalige landbouw bedreef was daarvoor boerenknecht bij zijn buurman Bastiaan van Daalen en diens zuster Hendrika, maar hij was ook bestuurder. Zo was hij bijna 25 jaar bestuurslid van het waterschap Het Zuideveld en in 1923 werd hij namens de politieke partij CHU verkiesbaar gesteld voor de gemeenteraad, ook was hij notabel van de hervormde kerk.
Overigens leidde zijn herverkiezing in 1930 in het bestuur van waterschap Het Zuideveld nog tot een relletje. Een ingezonden brief waarin de loftrompet werd gestoken over Lambert die met een duidelijke meerderheid van stemmen (+14) door de talrijk opgekomen ingelanden van het 224 hectaren grote waterschap was verkozen boven de heer Koekkoek, kon volgens de briefschrijver aller goedkeuring wegdragen ook gezien de vele felicitaties die Lambert nadien aan huis in ontvangst had mogen nemen. Behalve medestanders zijn er ook tegenstanders en die diende de briefschrijver prompt van repliek. Men verweet ingelanden hun beloften inzake toegezegd stemgedrag niet te zijn nagekomen, terwijl Hoevenaren juist opvallend veel stemmen van niet-Dussense ingelanden zou hebben verworven en ook nog eens op zichzelf gestemd had. De druiven waren voor de verliezer blijkbaar wel heel erg zuur want ten overvloede werd de functie van bestuurslid van het waterschap gekleineerd omdat het algemeen bekend was dat de dienst er door anderen werd uitgemaakt dan door de verkozen heemraden.

Rond de feestdagen van 1925 was Lambert de gelukkige winnaar van een prijsvraag uitgeschreven door de fabrikant van Edelweiss Zeeppoeder. Hij won een gloednieuwe luxe herenfiets, die eerst nog enkele weken in de vitrine van de lokale leverancier Piet Sterkenburg te pronken stond.
Zijn zoon Knellis had vooral muzikale interesses. Van 1930 tot 1945 was hij organist in de hervormde kerk aan de Loonschedijk in Sprang-Capelle. In 1981 werd hij koninklijk onderscheiden vanwege het feit dat hij 50 jaar organist was in de hervormde kerk in Dussen. Ook zijn jongere zus Betje was een begenadigd orgelspeelster; ze werd in 1924 op 13-jarige leeftijd al benoemd tot organiste van de kerk in Dussen Binnen. Dat bespelen van het pijporgel in de kerk in Dussen Binnen was overigens geen eenvoudige taak. De organist kon slechts spelen als er iemand gevonden was die lucht voor hem trapte. Meestal bleek er wel een jeugdig persoon, die onder de orgelgalerij hun vaste plek hadden, om de blaasbalg te bedienen.

Van Daalen

Lambert Hoevenaren genoot als boerenknecht kost en inwoning bij Van Daalen. Zodoende is hij ook aan zijn vrouw geraakt want Wouterina Pruisen was er als dienstmeid werkzaam; in 1905 zijn ze getrouwd waarna ze op zichzelf zijn gaan wonen.

Tijdens de laatste oorlogswinter van 1944-1945 werd de boerderij door de beschietingen van de geallieerden totaal vernield. Aan wederopbouw viel niet te denken. Meeuwis Millenaar verbleef met zijn gezin tijdelijk in een houten noodwoning die op het erf was opgetrokken. Ondertussen werd op exact dezelfde plek als waar voorheen de vernielde boerderij had gestaan een gloednieuwe moderne hoeve gerealiseerd. Opnieuw op de enigzins verhoogde ondergrond die overigens rondom wel wat werd afgevlakt door het puin van de oude boerderij daarin te verwerken. Tot 1979 bleef de boerderij als zodanig in bedrijf maar omdat de koeien van Millenaar twee maal daags de weg moesten oversteken vanaf de weilanden aan de overkant van de weg naar de boerderij voor beweiding en het melken, wat problemen opleverde voor lokale verkeer, werd in 1979 besloten om een nieuwe boerderij te bouwen op de stevige ondergrond van de Dussense stroomrug op hun land aan de noordzijde van Baan.

De Boeren van Kleidorp

De Boeren van Kleidorp

Een andere knecht bij Van Daalen was de in de Genderen geboren J.H. Blacquière die vanuit Rotterdam naar Dussen was gekomen en één jaar lang (mei 1904-mei 1905) in dienst bleef. Vermoedelijk was hij een familielid van H.J. Blacquière, ook geboren in Genderen, en schrijver van het boekje 'De Boeren van Kleidorp - Noordbrabant' (zie afbeelding). Het boekje gaat over het dorp Genderen aan het eind van de negentiende - begin twintigste eeuw. Het schetst het schrijnende beeld van een standenmaatschappij uit die tijd waarvoor de Genderense geslachten Branderhorst en Van der Beek min of meer model voor stonden. Maar dat was in Genderen, of dat het in Dussen er ongeveer vergelijkbaar aan toe ging is nog maar de vraag. Een citaat:

'Als men over de Provinciale Weg, die in de lengte door Kleidorp heen loopt, het dorp doorging, zag men links en rechts de grote huizen en schuren van de rijke boeren. Een enkele woonde een beetje verder achteraf, maar de meesten woonden in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdweg. De allerrijksten woonden vlak aan de hoofdweg, de een aan de linkerkant de ander aan de: rechterkant. Men kon het dadelijk aan de huizen zien als men het dorp doorliep, maar voornamelijk aan de schuren: daar woonden de rijkste boeren, de grootsten, de koningen van het dorp. Ja, dat waren ze eigenlijk: de koningen van het dorp, want hun groot grondbezit gaf hun alle macht in handen. Gemeentebestuur, polderbestuur straten en wegen, sloten en tochten alles was in hun macht en werd volgens hun wil en wens beheerd. Dat kwam eigenlijk zo vanzelf en er was ook veel voor te zeggen. Het kon niet anders en het was ook niet meer dan billijk dat de grootste bezitters ook het meeste te zeggen hadden. Zij waren ook in hoofdzaak de werkgevers, want wat kon het arme volk anders doen dan werken voor de rijke boeren. Het werkvolk had ook een veel groter verantwoordelijkheidsgevoel tegenover hun baas dan de baas tegenover zijn werkvolk, want daar haperde over het algemeen heel wat aan, zelfs al behoorde men tot dezelfde kerk, hetzij Gereformeerd of Hervormd. Zo ging het jaar in, jaar uit.'
In 1983, toen de in 1930 gebouwde boerderij allang geen boerderij meer was maar omgevormd was tot een woonhuis met flinke schuur, werd het pand met 81 aren grond verkocht. Het was een zogenaamde executieverkoop door notaris Gorzeman in opdracht van de schuldeissers georganiseerd bij De Koppelpaarden aan de Sluis.

baan_1932_klompenmakerijBouman

Klompenmaker Bouman

De bewoningsgeschiedenis van de boerderij ten oosten naast die van Van Daalen laat zich moeilijker duiden. Volgens het oudste bevolkingsregister van Dussen dat - na de grote dorpsbrand van 1892 aan de Sluis en waarbij het raadhuis en daarmee ook het archief in vlammen opging - nog beschikbaar is, over de periode 1890-1910, woonde destijds Huimen en Heilke de Rooij naast Bastiaan en Hendrika van Daalen. Hun vader Gerrit de Rooij en broer Dingeman waren tijdelijk inwonend geweest. Maar het pand bood ook onderdak aan klompenmaker Cornelis Roubos, zijn vrouw Dingena Hagoort en hun vijf zonen, al verbleven zij ook enige tijd in Alblasserdam. Maar het bevolkingsregister van de periode 1920-1940 brengt uitkomst. Op nummer A21 woonde destijds Arnoldus van der Stelt en zijn vrouw Huberta de Rooij. In april 1932 zijn die echter naar Almkerk verhuisd en werd de boerderij betrokken door Cornelis Jacobus Bouman, klompenmaker van beroep, zijn echtgenote Petronella van Helden en hun vier zoons waaronder Cor, de klompenmaker c.q. tekenaar, schrijver en kunstschilder. De foto hiernaast toont het interieur van klompenmakerswerkplaats in het pand waar vader en zoons de spaanders lieten rondvliegen.

Voor het klompenmaken is hout nodig en de boomen die daarvoor geschikt waren werden meestal eigenhandig geveld. Dat was geen ongevaarlijk werk, waarbij nog wel eens iemand wilde verongelukken. Zo erg liep het met Cor Bouman senior gelukkig niet af. In november 1920 viel de 72-jarige Bouman tijdens het bomenrooien uit een boom en kwam hij in de naastgelegen sloot terecht. Dat was vermoedelijk zijn geluk omdat het water enigszins zijn val brak. Dokter De Groot was gelukkig spoedig ter plaatse en constateerde zware inwendige kneuzingen maar Cornelis hoefde niet naar het ziekenhuis vervoerd te worden maar kon thuis verder verpleegd worden.

baan_klompenmakerij-de-rooij

De Baan wordt ook wel omschreven als een conglomeratie van boeren, sigarenmakers en klompenmakers. En klompenmakers waren er, net als op andere plaatsen in Dussen. Hier een afbeelding van de klompenmakerij van Drik de Rooij met zijn drie meewerkende zoons. Maar ook Cor Bouman en zijn zoon Cor Bouman junior - de schrijver en tekenaar - beoefenden het vak en voorts nog de broers De Wit en Johannes Roubos, al werd de laatste op den duur meer klompenhandelaar.

Klompenmakerij Drik de Rooij

Behalve Bouman en zijn zoons kende de Baan nog meer klompenmakers. Cornelis Roubos - die gedurende korte periode een aanhanger was van De Vrije Gemeente - oefende het vak uit. Of er van zijn zoons ook klompenmakers werden is niet zeker. Jan en Harrie werden tuinder in Rotterdam, respectievelijk Naaldwijk en Nies werd vrachtrijden. Ook de broers Leonardus, Cornelis en Martinus de Wit waren bedreven in het maken van klompen. Vrijwel naast Bouman was de klompenmakerij van Drik de Rooij gevestigd waarin tevens zijn zoons Lammert, Piet en Huib meewerkten.
Na de bevrijding in mei 1945 werd het snel minder in de klompenbranche. Steeds meer mensen gingen schoenen dragen in plaats van klompen waardoor er alleen nog de vraag naar werkklompen over bleef. Waarna de vraag ook wegviel toen de werkschoenen en gummilaarzen in zwang kwamen. Vooral dat laatste artikel was volgens klompenmaker Drik de Rooij aan de Baan in Dussen inmiddels een grote concurrent van de klomp geworden. In 1952 vertelde hij in een krantenartikel over zijn vak en de stand van zaken van dat moment. Hij was blij geweest met de komst van de machinale productie want het handwerk was ‘beestenwerk’. 'Je was vroeger een beste klompenmaker als je twee paar klompen in één uur tijd klaar kreeg. Daarmee had je dan zestien cent verdiend; zeven tot acht gulden in de week. Gelukkig was het hout toen nog niet zo duur. Een paar klompen kostte destijds een dubbeltje aan hout. Dat bedrag is vandaag de dag vertienvoudigd tot één gulden. Toch is dat niet het grootste probleem. De concurrentie van de gummilaars is veel ingrijpender. Daardoor holt de vraag naar klompen sterk achteruit, terwijl de klomp toch zoveel gezonder is voor de voeten om te dragen’, wilde hij maar even gezegd hebben. Het gevolg is dat er maar enkele klompenmakerijen in Dussen meer over zijn, die slechts met ‘eigen volk’ werken want een knecht is eenvoudig weg niet meer te betalen. ‘We zijn een uitstervend ambacht’ was zijn weinig hoopvolle slotconclusie.

Papierfabriek aan Keizersveer

De gemeente Dussen kende voor de oorlog een bloeiende papierindustrie met papierfabriek Maasmond aan Keizersveer. Opgericht in de negentiende eeuw opgericht verschafte de fabriek als The Dutch Paper Pulp Cy London in 1904 aan 104 personen werk. De Engelse onderneming werd in 1908 in een Nederlandse vennootschap omgezet onder de naam N.V. Papierfabriek De Maasmond en had later op volle capaciteit wel zo'n 430 werknemers in dienst. Toch was slechts een enkele fabriekarbeider afkomstig van de Baan. Willem Johannes van der Beek - die daarvoor naar Hank verhuisde - en ook Teunis in't Veld werkten bij de papierfabriek maar daarmee hield het wel zo'n beetje op. Het is niet duidelijk waarom de Baan zo weinig werknemers leverde aan de papierproducent bij het Keizersveer. De arbeidsomstandigheden waren er niet om over naar huis te schrijven maar als boerenknecht had je ook een zwaar beroep, terwijl de verdiensten bij de fabriek beter waren dan bij de boer of als biesboswerker. De Dussense werknemers bij N.V. de Maasmond waren vooral afkomstig vanuit het Rommegat en van de Dijk, zoals het gebied vanaf Capelsche Veer, via de Munsterkerkse Sluis tot aan de Kornse Sluis in de volksmond destijds werd aangeduid.

Akkerman aan de Baan

Een van de geslachten die zich in de twintigste eeuw nadrukkelijk aan de Baan vestigde was Akkerman. In 1813 kwam de eerste Akkerman vanuit Tuil naar Dussen omdat hij bij een executieverkoop de woning in de Voorstraat in Dussen Binnen van timmerman Jacob Boll had aangekocht, waarin hij een winkel opende. Zijn nakomelingen vestigden zich ook in het dorp onder meer in het Rommegat (café Bruin Paard bij Capelsche Veer) en in de Kerkstraat maar ook in de Achterstraat van het Binnen, aan de Dussendijk, aan de Korn (herberg Boerendans), in de Diebracht en zelfs op den Hil. Een kleinzoon van de stamvader afkomstig uit Tuil was de eerste Akkerman die zich met zijn gezin aan de Baan vestigde in de Voorstraat op nummer A14; later verhuisde ze wel naar de Diebracht waar ze een boerderij met café hadden. Dit was Johannes Cornelis Akkerman (1859-1941) die getrouwd was met Maria Antonia Lensvelt. Ook zijn zoon, de oude Toon Akkerman (1898-1977) die zijn bruid kort bij huis vond en met Cor Peeters trouwde, dienstbode bij zijn ouders, woonde aan de Baan en wel in de Achterstraat. Hun boerderij werd later overgenomen door de oudste zoon Han Akkerman, terwijl de andere zoons: Anton een huis bouwde in de Voorstraat van de Baan in de buurt van de klompenmakerij van Drik de Rooij en Jan en Frans een bescheiden boerderijtje betrokken in de Bosschen. Met uitzondering van Frans lieten de standvastige Akkermannen in de Achterstraat en in de Bosschen - al werden ze binnen de burelen van de Ruilverkaveling wat minder vleiend gekarakteriseerd - zich niet vermurwen door de deftige ingenieurs in hun dure pakken en de gladde opkopers met hun mooie praatjes, in dienst van de Ruilverkaveling en bleven ze gewoon zitten waar ze zaten. Een Akkerman gaf niet zo snel op. Dat blijkt ook uit het navolgende voorbeeld.
Frans Akkerman (1930) liet zich dus wel uitkopen en vertrok in 1961 naar Nederweert. Dat had vermoedelijk een andere reden dan dat Frans minder koppig of vasthoudend zou zijn dan zijn broers. Eenmaal gevestigd in Nederweert ging hij aldaar in 1977 in hongerstaking omdat men weigerde zijn afgelegen boerderijtje op het electriciteitsnet aan te sluiten. De huisarts vond het noodzakelijk om hem in het ziekenhuis te laten opnemen. Zijn broer Jan werd ingeschakeld bij de onderhandelingen met de PLEM en het gemeentebestuur en tevens werd een petitie opgesteld gericht aan H.M. Koningin Juliana en werd een regionaal lid van de Tweede Kamer ingeschakeld. De afloop is niet achterhaald kunnen worden.

Tweede Wereldoorlog

Cor Bouman's oorlogsherinneringen

Cor Bouman (1908-1993) werd geboren in Meeuwen maar in 1913 verhuisden zijn ouders naar de Baan in Dussen waar ze het pand op nummer A10 betrokken; later woonden en werkten ze op nummer A21 naast de boerderij van Bastiaan van Daalen en later van Meeuwis Millenaar, de opa van Meeuwis junior. Cor junior werd net als zijn vader, Cor senior, klompenmaker maar toonde dat hij tevens talent had als tekenaar en schrijver. Zo schreef hij artikelen in kranten en tijdschriften die hij opluisterde met fraaie tekeningen van zijn hand. Van de boerderij van Bastiaan van Daalen maakte hij een mooie tekening terwijl de boerderij van Van der Beek zelfs als schilderij werd vereeuwigd. Meeuwis Millenaar junior had een speciale band met de ongehuwde Cor Bouman. Cor daagde de jeugd graag uit en ging dan met ze in discussie over onderwerpen van velerlei aard. Dat deed hij niet alleen met Meeuwis junior, zijn buurjongen, maar bijvoorbeeld ook met zijn neefje Kees Bouman Azn. die ook graag bij zijn oom over de vloer kwam. Meeuwis junior kreeg bij speciale gelegenheden van buurman Cor eigenhandig getekende en ingekleurede felicitatiekaarten die voorzien waren van een passend gedicht waarin meestal ook wel een boodschap doorklonk. De kwaliteit van de ingekleurde kaarten was van dien aard dat ze zo'n zestig jaar later nog steeds hun mooie frisse kleuren behouden hebben. Qua materiaalkennis voor tekenen en schilderen was Cor Bouman destijds al een vakman.

Cor werd tijdens de mobilisatie in 1939 ingedeeld bij de 4de Sectie, 1e compagnie, IIde bataljon, van het 17de Regiment Infanterie en bediende een lichte mitrailleur. De 1e compagnie bestond uit 4 secties met elk 3 groepen van 11 soldaten. Op 11 mei werd de 4e sectie aangevoerd door sergeant Helmonds. Ze verdedigden de Peel-Raam stelling. Tijdens de gevechtshandelingen met de Duitsers raakte hij gewond en verloor één oog. Na hun overgave wierp Bouman zijn mitrailleur in het kanaal van Zijtaart. Na de oorlog werd hij door sectie-commandant sergeant Helmonds geëerd voor zijn optreden en tot oorlogsinvalide verklaard met het daarbij behorende pensioen.

De mobilisatiecompagnie van het 17de Regiment Infanterie werd geformeerd te 's-Hertogenbosch op 29 augustus 1939. Na enkele dagen marcheerde men van Den Bosch, langs de Zuid-Willemsvaart, naar Uden. Het viel niet mee om de paarden met de stukken mee te krijgen. Te Uden werd men ingekwartierd in het Kruisherenkollege, het patronaatsgebouw en timmerfabriek Franken aan de Markt, waar men een aantal dagen verbleef. Op 8 september vertrok de compagnie naar Boekel, waar men werd ingekwartierd in "de Burg", waar tevens het compagnieskantoor was. Na een verblijf van enkele maanden ging men naar Venhorst, naar de Venhorstse weg waar barakken waren gebouwd. Het compagnieskantoor werd verplaatst naar de Kinderen Donkers.De taak van de compagnie was: stellingbouw in de Peel-Raamstelling, een van de linies voor de verdediging van Nederland. Commandant van deze "Peeldivisie" was kolonel Schmidt.
Na het begin van de aanval van Duitsland op Nederland werden als gevolg van de doorbraak bij Mill, de inmiddels voltooide stellingen in de Peel en ook in Boekel verlaten in de nacht van 10/11 mei 1940 om 24.00 uur. Men trok zich terug van de Peel-Raamstelling naar de westelijke kanaaloever van de Zuid-Willemsvaart om de sector bij en tussen de bruggen van Keldonk en van Veghel te verdedigen.
Tegen 11 uur in de ochtend van zaterdag 11 mei kreeg de 1e compagnie vuurcontact met de vijand die zich op de oostelijk kanaaloever ophield. Deze oever met daarlangs de weg Den Bosch-Helmond was hoger gelegen dan de westelijke oever. Het over en weer vuren hield aan. Enkele pantservoertuigen aan de andere brugzijde werden door de 6-velders vernield. Er sneuvelden aan beide oevers mannen. Om circa 16.00 uur werd bevel gegeven terug te trekken naar Sint¬Oedenrode, welk bericht door de 2e en 3e compagnie werd opgevolgd maar op de een of andere manier de 1e compagnie niet heeft bereikt. De terugtrekkenden verzamelden zich circa 2 km voor de brug bij Sint-Oedenrode en vonden daar de munitie die bestemd was voor de kanaaltroepen. Zij lieten deze ontploffen. De strijd voor de 1e compagnie ging nog door. Vanaf circa 12.00 uur kwamen Duitse pantserwagens over het kanaal over de vernielde brug bij Keldonk; de vijand reed een pantserwagen in het gat en kwam zo naar de overkant. (volgens ooggetuige sergeant Helmonds; nb. L de Jong in deel III: duitse pantserwagens kwamen over de onverdedigde brug bij Heeswijk!) De duitse pantserwagens reden enkele keren achter de Nederlandse stellingen door. Tenslotte kwam de infanterie mee. De situatie werd onverdedigbaar en onhoudbaar. Om circa 17.50 uur gaf de strijdgroep van 58 (of 62?) mannen zich over. Zes man van zijn regiment infanterie kwamen om bij Veghel-Zijtaart. Daaronder ook soldaat Wilhelmus Petrus Prinsen, schippersknecht uit Hank. Die sneuvelde in een gevecht met Duitse pantserwagens aan de westzijde van het kanaal.

baan_1960_bevrijdingsoptocht

De groep krijgsgevangenen marcheerden af richting Erp/Keldonk, waar men rond 20.00 uur aankwam en overnachtte in de R.K. jongensschool. Op 13 mei ging men naar Veghel, waar men overnachtte in het Franciscanessenklooster. Op 14 mei ging het 's ochtends naar Uden en dezelfde dag 's avonds naar Duitsland. Men reisde per trein via gevangenkamp Bocholt naar gevangenkamp Neubrandenburg, ook genaamd Stalag IIa. Op 9 juni kregen de daar aanwezige Nederlandse krijgsgevangenen (circa 7.000 manschappen) het bericht dat ze van de Führer naar huis mochten terugkeren. Ze reisden toen met de trein naar Enschede/Hengelo van waar ieder naar huis vertrok.

Cor Bouman bleef zijn leven lang getekend door zijn oorlogservaringen en niet alleen door het verlies van zijn oog. Toen in 1965 een optocht werd georganiseerd vanwege 20-jaar bevrijding maakte hij als klompenmaker een enorme klomp waarmee zijn neefje Kees Bouman samen met buurjongen Jan de Rooij Huibzoon en slagerszoon Paul van Dijk de 1ste prijs behaalden in de optocht. Op de klomp prijkte de alleszeggende tekst: 'Liever een Hollandse klomp dan de Duitse laars !!'

Bevrijdingsoptocht 25 jaar bevrijd in 1970. Foto van mijn vader Dirk Millenaar op de tractor met op de wagen de door Cor Bouwman geschilderde Duitse adelaar die in brand stond. Foto genomen voor het huis van Betsie Hoevenaren.

Bron: Persoonlijke brieven van Cor Bouman en Dossier betreffende soldaat Cornelis Bouman (1908-1983 Dussen), 1964-1990. BHIC sBosch, archiefnr. 7707, inv.nr. 85

Luchtaanvallen

Was het in het dorp Dussen nog relatief rustig, de bewoners aan de Baan daarentegen zullen zeker de gebeurtenissen in Meeuwen meegekregen hebben. In december 1940 werd door de Duitsers namelijk een lichtbaken opgesteld in een weiland ten noorden van Meeuwen. Deze hoge mast met elektrisch draailicht was een oriëntatie-punt voor Duitse vliegtuigen op weg naar Engeland en straalde een grote hoeveelheid licht uit over de omgeving. Tussen december 1940 en januari 1942 werden een tiental Britse luchtaanvallen uitgevoerd op dit lichtbaken. Daarbij vielen geen slachtoffers, wel werd enig vee in de wei gedood en werd anderszins schade aangericht. In januari 1942 werd het lichtbaken afgebroken, waarna de luchtaanvallen stopten.

Onderduikers

Vanaf 1943, toen de verplichte 'Arbeidseinsatz' van kracht werd waarbij jongemannen vanaf het geboortejaar 1921 verplicht waren zich te melden om te gaan werken in Duitsland, kwamen er op de Baan steeds meer onderduikers. Zo was het bijvoorbeeld bij de familie Millenaar een toevluchtsoord voor flink wat onderduikers die er als boerenknecht - en dus essentieel voor de voedselvoorziening - werkzaam waren. Maar ook op andere adressen verbleven onderduikers. Tegelijkertijd werden de bewoners ook gedwongen Duitse soldaten in te kwartieren, zodat het voorkwam dat onderduikers en Duitsers aan dezelfde tafel zaten voor de maaltijd of tijdens verpozing in de vrije avonduren. De ingekwartierde Duitsers zullen wel een vermoeden gehad hebben dat hier iets niet klopte of op zijn minst enig argwaan gekoesterd hebben dat er nogal tamelijk veel jongemannen als boerenknecht rondliepen. Desondanks akkedeerde het wonderwel. De onderduikers hielden zich uiteraard gedeist om de soldaten niet uit te dagen en daardoor hun gastheren in gevaar te brengen. Aan de andere kant wilde de Duitse soldaten hun broze gedoogverhouding met hun gastgezinnen niet zwaarder belasten dan strikt noodzakelijk. Al bleef natuurlijk altijd het gevaar bestaan dat er onder de soldaten ook een fanatieke nazi aanwezig was.
Toen in de zomer van 1944 de voetballers van Dussensche Boys een tijdelijk speelveld hadden gevonden bij het café van Bertus de Wit, werden er op zaterdagmiddag van tijd tot tijd vriendschappelijke wedstrijden gespeeld. Daarbij waren ook onderduikers van de partij, onder meer Jan Smeets afkomstig uit Rotterdam en voetballer van Sparta. Jan was een getalenteerde voetballer en gaf een flinke kwaliteitsimpuls aan het Dussense elftal. Hij verzorgde ook trainingen voor de spelers. Jan zat overigens niet aan de Baan ondergedoken maar bij Koekkoek in de Muilkerk.

Evacuatie

Families Van Schendel en Brenders in Rijswijk in 1944

De families Hein van Schendel (het Kooike) en Toon Brenders ( van de Baan) met uitgebreide kinderschaar waren in 1944 geëvacueerd in Rijswijk.

Begin november 1944 - andere bronnen spreken van 2 november met Allerzielen - moest moeder Van Rijswijk met haar twee kinderen Jaap en Riet, evacueren. Op dat moment verbleven zij bij opa Drik de Rooij, de klompenmaker op de Baan. Moeder pakte snel wat spulletjes in en legde die in een kruiwagen. Ze vertrokken in noordelijke richting, door de Ruttensteeg. In het huis halverwege de steeg mochten ze tijdelijk in de paardenstal blijven. Met acht familieleden verbleven ze er uiteindelijk maar liefst vier weken. Er hadden nog meer evacués onderdak gevonden, zoals dominee C.J. van den Broek van de hervormde kerk en de familie Hoevenaren; zij verbleven in een schuur naast die waar de familie De Rooij-Van Rijswijk zat. Later zijn ze via Babyloniënbroek en Andel - waar ze tijdelijk bleven - uiteindelijk in Poederoijen aangekomen waar ze bij kennissen het einde van de oorlog hebben afgewacht.

Op 13 juni 1945 zijn ze weer teruggekeert naar Dussen. Het huis van opa Drik de Rooij aan de Baan had een voltreffer opgelopen en in het dak zat een groot gat dat tijdelijk met asbestplaten werd gerepareerd. Een timmerman en metselaar kwamen het uiteindelijk vakkundig herstellen. Het was de eerste tijd nog wel behoorlijk improviseren maar het gevoel van vrijheid overheerste. De oorlog was voorbij, ze konden weer vooruit kijken.

Het grote gezin van Toon Brenders aan de Baan zocht in 1944 in eerste instantie onderdak bij zijn zuster aan de Dussensche Ka die met Hein van Schendel getrouwd was. Toen ze daar ook de aanzegging kregen om te vertrekken zijn ze uiteindelijk gezamenlijk in Rijswijk terecht gekomen waar ze onderdak kregen. Er werd zelfs een foto gemaakt. Daarop lijkt het wel een familie-uitje maar de werkelijk was veel minder plezierig.

Buurtbewoner Arie Colijn - de opa van de drieling - heeft blijkbaar een deel van de oorlog in gevangenschap doorgebracht. In 1949 schreef hij een fraai gedicht ter gelegenheid van het zilveren huwelijksjubileum van Meeuwis Millenaar met Hendrina de Graaf. Daarin komen ook de oorlogsjaren ter sprake en de ellende die daaruit voortvloeide, ook voor hemzelf.

Essay over Tweede Wereldoorlog door Roel Middelkoop

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bewoonde Leendert Middelkoop en zijn vrouw met hun zoon Roel de voormalige Eland-stamhoeve. De oorlogshandelingen en de bezettingsjaren maakten grote indruk op de jeugdige Roel; hij was bij het uitbreken van de oorlog twaalf jaar. Na de oorlog vertrouwde hij zijn ervaringen aan het papier toe en legde deze vast in een essay.
Roel vertelt onder meer over de mobilisatie waarbij de waterlinie als verdedigingsmiddel werd ingezet, waardoor veel weiland onder water kwam te staan en boeren gedwongen werde een deel van hun veestapel te ruimen. Ook moesten bewoners evacueren omdat hun huis onder water stond of moesten ze op zolder gaan huizen. Daarbij is het niet duidelijk ofdat hij hier in algemne termen voor Nederland verhaalt ofdat deze situatie zich ook in Dussen hebben voorgedaan. Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk omdat hierover in andere bronnen over de oorlogsjaren in Dussen geen melding wordt gemaakt.
Het bouwen van kazematten en het opblazen van de Keizersveerse brug op Tweede Pinksterdag 1940 maakt indruk op de jonge Roel. Het beeld van de eerste bezettingsjaren is identiek aan andere bronnen. De situatie valt mee, alleen zijn er wel regelmatig controleurs over de vloer om de voedselvoorziening zeker te stellen maar die wilden voor een ‘zij spek en ’n paar pond boter’ nog wel een oogje toeknijpen. De algehele staking in het voorjaar van 1943 maakte meer indruk, vooral omdat er zo'n breed gehoor aan gegeven werd, ook in Dussen en de regio. Maar na vijf dagen was het over want de Duitsers grepen hard in. Er komen meer bevelschriften en verordeningen. Er ontstaat schaarste aan allerlei goederen. Voor Roel was het inleveren van de radio vermoedelijk een hard gelach, want hij schrijft hier uitgebreid over.
De invasie dient zich aan en daarmee ook de hoop op een snelle bevrijding, net zoals dat in België gebeurde. Maar dat blijkt ijdele hoop. baan_1946_noodwoning Roel Middelkoop

Na de oorlog was hun boerderij kapot geschoten en woonde Roel met zijn ouders drie jaar lang in een noodwoning. In 1949 was de nieuwe boerderij gereed. Roel trouwde en nam het bedrijf en de boerderij van zijn ouders over. Maar ook de gemeentepolitiek trok hem. In de beginjaren via de lijst van de Protestantse Kiesvereniging, daarna met een eigen lijst en later voor het CDA, was hij in totaal 32 jaar lid van de gemeenteraad. Meestal werd hij met voorkeursstemmen verkozen. Beroemd is de mythe rond zijn wijze van verkiezingscampagne voeren. Daarbij zou hij potentiële kiezers paaien met een doosje eieren. Een broodje aap verhaal maar Roel heeft het bewust nooit ontkent omdat hij het een leuk verhaal vond. Vooral op de Baan had hij een trouwe achterban en haalde hij heel veel stemmen. Naast landbouwer en raadslid vond hij ook nog tijd voor een aantal nevenfuncties, zo was hij meer dan 35 jaar bestuurslid van het Groene Kruis in Dussen en 25 jaar lid van de Woningbouwvereniging. Ook was hij voorzitter van het waterschap Het Zuideveld en van het bestuur van de kleuterschool en bestuurslid van Dorpshuis het Middelpunt. Bij zijn afscheid als raadslid was hij nog steeds actief bestuurslid van het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch.

Wordt vervolgt

Explosieven en munitie uit de oorlog

In het archief van de gemeente Dussen (toegang 0275 inv 587, Stukken betreffende in de gemeente gevonden explosieven en munitie uit de oorlog 1940-1945, 1945-1980) zijn opgaven van het aantreffen van munitie in de gemeente Dussen tot in de jaren ’70 gevonden. De vondsten aan de Baan zij hieronder weergegeven. Alleen verwijzingen met plaatsaanduidingen Noorderveld, Baan, Baansestraat en Hill zijn meegenomen.

Opgave aantreffen projectielen aan MOD, 14 april 1947: Granaat bij H. de Rooij, Baan A19 te Dussen.
Opgave aantreffen projectielen aan MOD, 16 april 1947: Drie zware mortieren ‘op de Baan alhier nabij de woning van S. Hoevenaren A30’.
Opgave aantreffen granaat aan MOD, 27 juni 1947, in een perceel haverland achter het perceel A23 van L. Hoevenaren, Baan, Dussen.
Opgave aan ministerie van Binnenlandse Zaken, 15 september 1947: “Nabij de schuur van den landbouwer C. Donkersloot, wijk A1 te Dussen, Hill, werd een zeer groote granaat aangetroffen.”
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 1950: “Aangifte werd gedaan van het aantreffen van munitie Rommegatsedijk, bij Kanaaldijk nabij Capelseveer, J. van Wijk B210.”
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 25 oktober 1956: 1 granaat gevonden bij H. van Schendel, Noordevelt 1 Dussen.
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 7 januari 1958: 1 granaat en ‘een projectiel’ gevonden bij H. van Schendel, Noordevelt 1 Dussen.
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 22 september 1960: Granaat aangetroffen bij A. Verschure, Baan 17.
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 24 februari 1960: Granaat aangetroffen achter de watermachine ‘Het Zuideveld’.
Opgave aan Hulpverleningsdienst, 21 januari 1970: granaat aangetroffen bij A. Smits, Meeuwensesteeg 1.
Opgave aan Explosieven Opruimingsdienst, 7 februari 1972: granaat aangetroffen bij D. Millenaar, Baan 22.
19810923 10-4-1981 Dussen, Baan 7a 1 x granaat HE 7,5 cm 394
19811402 11-5-1981 Verschuren baan 17 Dussen 1 brisantgranaat 7,5cm leeg
19812998 28-9-1981 Baansepolder, Dussen 1 handgranaat HE Duits
19822570 4-8-1982 Baan achter perceel 36 1 x granaat HE 7,5 cm
20040621 28-4-2004 de Baan 14, Dussen 1 x 25 ponder (chemisch, leeg)

Wederopbouw

Een nieuwe kerk

Na de bevrijding bleek het dorp zwaar gehavend. Van de hervormde kerk, pastorie, het voormalige schoolgebouw en het tot marechausseekazerne omgebouwde herenhuis van Middelkoop stonden alleen nog wat muren overeind. Rondom de hervormde kerk lagen nogal wat gesneuvelde Duitse soldaten begraven. De kap van de oude korenmolen was zwaar beschadigd en de wieken deels gebroken. Veel boerderijen waren afgebrand. Het was het beeld in vrijwel geheel Dussen, al was de schade het grootst aan de Sluis en in Dussen Binnen, precies daar waar kerken stonden.
Zeven jaar lang zat de hervormde gemeente zonder kerk, pastorie en zonder predikant, totdat in 1952 met steun van het Nationaal Oorlogsfonds een gloednieuwe kerk werd gerealiseerd. Aanvankelijk had men de historische kerk willen herbouwen en restaureren maar de kerkenraad liet zich overtuigen dat nieuwbouw van een grotere kerk met bijgebouwen op een andere plek meer toekomstperspectieven bood. Die nieuwbouw betekende wel een aderlating voor de gemeenteleden aan de Baan. Eeuwenlang lag de kerk op loopafstand in het Binnen, als het ware in hun voortuin. Voortaan moesten ze naar het 'nieuw gedeelte', naar de Zuideveldlaan want daar zou immers ook het nieuwe centrum van Dussen komen, althans die indruk hadden de kerkvoogden G. Noevermans en Dirk Millenaar overgehouden aan hun overleg met het gemeentebestuur. Dat bleek een misvatting. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomst in café Leemans had de ontwerper van het nieuwe centrumplan, Ir. Bruin, op een vraag van dominee Van den Broek enkel medegedeeld dat 'indien de kerkenraad en diaconie van de hervormde gemeente alsnog zouden besluiten voor nieuwbouw in de nieuwe kern van Dussen in plaats van herbouw in Dussen Binnen, er in het totale plan plaats was voorzien voor een nieuwe Hervormde Kerk met bijgebouwen.' Hoe dan ook, met de realisatie nadien van het Groene Kruisgebouw, kleuterschool, pastorie en ontmoetingsruimte in de nabijheid van de nieuwe kerk, creëerde de hervormde gemeenschap van Dussen als het ware haar eigen kern. Bovendien, ten teken van historisch besef, met een kerk opnieuw aan het riviertje de Dusse, zij het nu wat meer westelijk gelegen. Uiteindelijk had men daar ook op de Baan wel vrede mee.

baan_2005-monument

Herdenken aan de Baan

Bij de herdenking van de bevrijding in 2005 had men aan de Baan een bijzonder monument gerealiseerd. In een weiland naast de boerderij van Meeuwis Millenaar waren bordjes op paaltjes geplaatst met daarop de namen van een groot aantal concentratiekampen. Heel eenvoudig, zonder enige opsmuk. Maar het was juist door deze eenvoud dat het herdenkingsmonument opviel. Tussen alle versierde huizen, tuinen, straten en wegen was er hier ook aandacht voor hen die in de kampen omgekomen waren. 'Voor dertig miljoen mensen kwam de bevrijding te laat' stond er op een wat groter bord te lezen. Een moment van bezinning, daar in de kromming van de weg.
Het idee voor dit monument kwam van buurtbewoonster Marjolein Hak. Ze was daarbij geïnspireerd door de grote gedenkhal van het museum in Jeruzalem. Herdenken moet je blijven doen

Ruilverkaveling

Het landschap ná 1850

De ruilverkaveling wordt algemeen beschouwd als een fenomeen van ná de oorlog, de herverkaveling kort ná de wederopbouw, maar eigenlijk is hiermee al een eeuw eerder een aanvang gemaakt.

'Na 1850 begon de campagne om het Nederlandse landschap te verbeteren. De onafzienbare heidevelden, zandverstuivingen en moerassen in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Drenthe en Friesland werden kleiner en in landbouwgrond veranderd. Na 1900 werden natte akkers en weilanden drooggemaakt, duizenden kilometer meanderende rivieren en beken werden rechtgetrokken. Een eeuw later werd geschreven dat het Nederlandse landschap mooier was geworden, ‘echt volgens ons eigen ideaal, alles netjes in laatjes en vakjes’. Het landschap was productiever gemaakt. De mensen die er woonden en werkten hadden zich aangepast. De nieuwe rationele omgeving kon immers niet met bijgeloof en ouderwetse tradities worden bewerkt. Productiviteit vereiste gehoorzaamheid aan de moderne leefregels die vanuit de grote steden over het platteland werden verbreid: in efficiëntie geloven, weten dat tijd geld is.'
Citaat uit: Het landschap, de mensen. Nederland 1850 – 1940, (Prometheus 2020) door Auke van der Woud.

Na de grote grondwetswijziging in 1848 deed de rijksoverheid nog maar heel weinig om de landbouw te verbeteren. Dat was in de eerste plaats een taak voor de grondeigenaren en boeren. Ook van de lappendeken van kleine gemeentes en nog kleinere autonome waterschappen viel weinig daadkracht te verwachten. Dat veranderde pas ná 1900, landverbetering werd een zaak van wetenschap en techniek. Een groot landelijk onderzoek in 1890 toonde aan dat de verkaveling van veel landbouwgrond erg inefficient was. De landerijen waren onpraktisch van vorm, slecht bereikbaar en er was veel versnippering. Veel eigenaren hadden overal kleine perceeltjes land. De Nederlandsche Heidemaatschappij werd de stuwende kracht achter de totstandkoming van wetgeving voor de ruilverkaveling. Die stuitte bij de uitvoering echter op problemen. De kleine perceeltjes mochten dan wel ver uit elkaar liggen en de afwatering bedroevend zijn, de grond was door hun voorvaderen wel zo doorgegeven, die, zo zij het hadden mogen beleven, met de vervreemding van 'het eigen land' nooit of te nimmer genoegen zouden hebben genomen.

dagje uit M Millenaar

Dirk Millenaar (junior) van de Baan had vóór de ruilverkaveling zijn landerijen verspreid door het dorp liggen op maar liefst zeventien verschillende lokaties maar ook nog een perceel weiland In Drongelen in de Millenaarspolder. Bij de grote grondruilexercitie tijdens de ruilverkaveling, kreeg Meeuwis daarvoor een heel groot aaneengesloten perceel inclusief toegangsweg terug, pal tegenover zijn boerderij. Dat was uiteraard een prima deal, al ging het verlies van hun laatste voorvaderlijke perceel in Drongelen in de Milenaarspolder, hun wel zeer aan 't hart. Ter illustratie daarvan het navolgende verhaal, opgetekend uit de mond van Meeuwis Millenaar junior. 'Van tijd tot tijd, als het weiland in Drongelen was kaalgevreten, dienden de koeien verschaard te worden naar een van de weilanden in Dussen. Opa Meeuwis Millenaar (1894-1982) was daar gewoonlijk zelf bij om de koeien te voet vanuit Drongelen naar Dussen te begeleiden. Onderweg werd er uiteraard gepraat en verhalen verteld. De oude Meeuwis Millenaar was bovendien een persoon met status en gezag en daarnaast invloedrijk mede door zijn bestuurdersactiviteiten. Hij werd in 1965 koninklijk onderscheiden in zijn kwaliteit als president van de kerkvoogdij van de nederlands hervormde kerk in Dussen. Met andere woorden naar opa Meeuwis werd geluisterd. Trots als hij was op zijn kavel in de polder van zijn stamouders, beweerde hij dan desgevraagd altijd dat de koeien van de kaalgevreten wei in de Millenaarspolders meer melk gaven dan wanneer diezelfde beesten zich in de dagen daarna tegoed hadden gedaan aan het overvloedig aanwezige malse gras van hun 'nieuwe' weide in Dussen.'

Een dagje uit naar Gorinchem. Staande v.l.n.r.: Teunis Vos, Meeuwis Millenaar en Maarten de Haan. Zittend v.l.n.r.: Mevrouw Scherff en Mevrouw De Raad.

Ruilverkaveling

Adriaan Verschure kocht in de jaren vijftig de hoeve in de Baanse Voorstraat die van Gerrit van der Beek Govertzoon geweest was. Zijn zoon, Jan Verschure, wist te vertellen dat er vroeger in de Baanse Achterstraat veel meer kleine arbeiderswoningen stonden die met de ruilverkaveling gesloopt zijn geworden, net als een flink deel van de Baanse Achterstraat en de Bosschen trouwens. De ruilverkaveling liet inderdaad flinke sporen na aan de Baan. De Bosschen en de Baanse Achterstraat werden nagenoeg opgedoekt. Met weinig oog voor behoud van historisch landschap werd er naar hartelust verkaveld, sloten gegraven, weteringen gedempt, greppels gedicht, drainage gelegd, grondwaterpeil geregeld, bossen en grienden gerooid. Er werden nieuwe wegen aangelegd en bestaande wegen werden rechtgetrokken of zelfs helemaal opgeheven. Alles onder het mom van meer effiency en een hogere productie voor de landbouw en veeteelt. Dokter van Vuure sprak er zelfs openlijk schande van dat een landschappelijk fraai kronkelende landbouwweg omzoomd met kopwilgen, wat De Diebracht eertijds was, zonder enige inspraak werd opgeofferd voor een min of meer rechte en kale geasfalteerde polderweg.
bosschen_1965_frans-akkerman

Gezicht op de Bosschen in oostelijke richting. Dit was vóór de ruilverkaveling omstreeks 1965. Op de voorgrond rechts ziet u het boerderijtje van Frans Akkerman dat gesloopt werd. Op de achtergrond de woning van Jan Akkerman-Schalken die zich niet liet uitkopen waardoor zijn pand behouden bleef. De landweg vanaf de Meeuwense Steeg in westelijke richting naar de aansluiting op de Voorstraat van de Baan werd even voorbij de woning van Jan Akkerman uit het landschap verwijderd.

Het was slechts aan een paar standvastige bewoners te danken dat er nog delen enigzins bewaard zijn gebleven. Jan Akkerman in De Bosschen en Han Akkerman in de Achterstraat waren twee voorbeelden die zich niet wilden laten uitkopen; hun broer Frans Akkerman die ook in Bosschen woonde accepteerde de aanbieding wel en verhuisde in 1961 naar het Limburgse Nederweert. In de Baanse Achterstraat waren overigens nog een tweetal bewoners naast Han Akkerman die ook van geen wijken wilde weten, bovendien kregen een paar huizen in het westelijk deel van de Achterstraat een uitrit naar de Voorstraat en bleven daardoor ook behouden maar alle overige aanwezige arbeiderswoningen gingen tegen de vlakte en een groot deel van de twee grindweggetjes werd geruimd. De volhouders kwamen voor straf aan een doodlopende straat te wonen met alle ongemakken van dien.

Een van die andere volhouders was de familie Colijn die vooraan in de Bosschen woonde op nummer 2, vlak bij de aansluiting met de Baan. De woning staat er nog steeds en wordt thans bewoond door hun dochter Corrie Schouten-Colijn. Hun woning staat in feite met de achterkant naar de Baan gericht en met de voorzijde naar wat eens een grindweg was: De Bosschen. Ter compensatie hebben zij die naam maar op hun huis gezet.

Natuurlijk had de ruilverkaveling ook wel goed kanten. Frans Frijters bijvoorbeeld, die een boerenbedrijf had in de Muilkerk (Achterste Hoek) op nummer 36 (thans Maatschap Verkooyen), met land versnipperd binnen de gemeente, kwam in 1964 een ruil overeen met de Stichting Beheer Landbouwgronden (S.B.L.) met een boerderij op de Baan nr. 11 (K327) waarbij Frans een kleine 30.000 gulden moest bijbetalen. Tevens verwierf hij via de plaatselijke commissie voor de ruilverkaveling land achter zijn boerderij aan de Baan in ruil voor zijn eigen percelen elders in het dorp.

Carnavalshilariteit tussen de Baan en Het Binnen

Hoewel qua tijdsperiode buiten het bestek van dit onderzoek vallend, willen we u toch graag laten kennisnemen van enige carnavalshilariteit welke in 2005 tijdens de traditionele carnavalsraadsvergadering in het kasteel-raadhuis 'uitgevochten' werd. Op een vreedzame wijze overigens, dat wel gelukkig. Raadpleeg voor achtergronden en details het navolgende artikel:

Tumult aan de Baan

Terug naar Streekhistorie


© Ton Lensvelt, e-mail adres: tonlensvelt@ziggo.nl
bw48WEYU